28 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1947.
(hieronder is begrepen het tekort van den gewonen
dienst 1936, ad. 200.000,Het geraamde tekort
voor den dienst 1946 bedraagt 1.417.453,
Het tekort op 1 Januari 1947 zal dus bedragen
3.083.000,—.
Deze tekorten worden tot dusver geheel met kasgeld
gefinancierd. De vraag, waaraan zijn deze tekorten te
wijten, komt onmiddellijk naar voren.
Een vergelijking van de begrootingen 1946 en 1947
kan hierop het beste antwoord geven. Het tekort dat
in 1946 1.417.000,— bedroeg, is in deze begrooting
geraamd op 1.996.000,waarvan 166.000,— dient
tot dekking van de tekorten tot en met 1945.
Voor dit jaar is het werkelijke tekort dus te stellen
op 1.830.000,Dit is altijd nog een stijging van
rond 400.000,
Vergeleken met 1946 zijn de uitgaven over 1947 als
volgt gestegen:
1. de post „Onvoorzien" met 230.000,bestemd om
hieruit de salarisverhooging met 10 te bekostigen:
2. op den post „Openbare Werken" zijn de uitgaven
gestegen met een bedrag van 318.000,
3. het hoofdstuk „Ondersteuning behoeftigen" levert
een grooter nadeelig saldo van 244.000,op;
4. het lager en voorbereidend lager onderwijs kost
meer 120.000,
5. de kosten van het middelbaar, het voorbereidend
hooger en het nijverheidsonderwijs zijn gestegen van
259.000,tot 299.000,dus met een bedrag
van 40.000,
de uitgaven op hoofdstuk VIII, 16 (subsidies
en onderhoud sportterreinen), zijn gestegen met
39.000,—;
6. de politie kost meer 159.000,—.
Dit is tezamen een uitgaven-vermeerdering van
1.140.000,—.
Hiertegenover staan ook eenige inkomsten-vermeer
deringen, waarvan de voornaamste zijn:
1. Rijksbijdrage in de kosten van politie 363.000,
2. geraamde winst Electriciteitbedrijf 190.000,
3. hoogere opbrengst ondernemingsbel. 88.000,
4. idem vermogensbelasting 85.000,
De verhoogde uitgaven zijn dus allemaal een ge
volg van:
a. salarisverhoogingen;
b. hoogere steunuitkeeringen, en
c. hoogere onderhoudskosten.
Dat verhooging van salarissen en verhooging van
steunuitkeeringen onvermijdelijk zijn, behoeft geen
betoog.
Dat de onderhoudskosten tot het twee- a drievoudige
van die van voor den oorlog zijn gestegen, is aan ieder
wel bekend.
Het zou misschien mogelijk zijn den post onderhoud
met eenige duizenden te verminderen, maar het zou niet
verstandig zijn, omdat dit onherroepelijk verwaarloo-
zing van de gemeente-eigendommen mee zou brengen,
zoodat die kosten in latere jaren met interest terug zul
len komen.
De conclusie is dus, dat de uitgavenzijde van de be
grooting niet verlaagd kan worden.
Een gunstiger begrooting zou dus alleen te verkrijgen
zijn door een verhooging van de inkomsten.
De inkomsten van de gemeente komen voornamelijk
uit de belastingen en uit de uitkeeringen van het Ge
meentefonds.
De belastingen zijn:
1. 190 opcenten op de hoofdsom der grondbelasting
op gebouwde eigendommen;
2. 110 opcenten op de hoofdsom op ongebouwde eigen
dommen;
3. 150 opcenten op de hoofdsom der personeele be
lasting;
4. de straatbelasting, welke geheven wordt in even
redigheid met de grondbelasting;
5. de vermakelijkheidsbelasting, welke thans reeds be
langrijk begint te dalen;
6. de uitkeering van het Rijk wegens ondernemersbe
lasting.
De mogelijkheid is niet denkbeeldig, dat deze in de
toekomst zal stijgen. In dit verband kan ik mededeelen,
dat juist vanmorgen van het Rijk een voorschot is ont
vangen op de ondernemersbelasting over afgeloopen
jaren, ter grootte van 1.100.000,welk bedrag ten
goede komt aan het dienstjaar 1946. Wegens onder
nemersbelasting is geraamd ruim 200.000,—, dus een
voordeel van 900.000,-
De uitkeeringen uit het Gemeentefonds, die wij van
het Rijk krijgen, zijn:
1een uitkeering van van de tractamenten van
Burgemeester en Secretaris, tot een maximum van
3000,—;
2. een formule-uitkeering, welke thans bevroren is. Ze
is gelijk aan het bedrag dat in 1942 is uitgekeerd.
De eenige wijziging is, dat rekening is gehouden
met de samenvoeging met zuidelijk Leeuwardera-
deel;
3. een bedrag per inwoner, welk bedrag voor 1947 is
gesteld op 2,80 per inwoner.
Het Gemeentefonds heeft de beschikking over:
hoofdsom grondbelasting;
personeele belasting;
ondernemingsbelasting;
een uitkeering van den Staat, welke voor 1947 is
gesteld op 85.000.000,
Uit deze opsomming blijkt, dat de gemeentelijke in
komsten, zoowel direct als via het Gemeentefonds, vrij
wel geheel zijn gebaseerd op niet conjunctuur-gevoelige
belastingen. Op zichzelf lijkt mij dit volkomen juist,
want anders is het heel moeilijk een begrooting erop
te baseeren. Op dit moment is het voor de gemeenten
een nadeel.
Waren onze inkomsten gebaseerd geweest op de
loon- en inkomstenbelasting, dan zou een sluitende be
grooting niet onmogelijk zijn geweest.
De conclusie moet hier zijn, dat de voornaamste in
komsten van de gemeente vrijwel stabiel zijn; op de
hoogte van deze inkomsten kan door ons geen invloed
worden uitgeoefend.
De Gemeentewet verleent aan de gemeente nog de
bevoegdheid tot het heffen van een assurantiebelasting,
als een vergoeding in de kosten van de brandweer, die
bedoeld is als heffing van diegenen, die voordeel heb
ben van een goed ingerichte brandweer. Men gaat uit
van het juiste standpunt, dat hoe beter de brandweer
is uitgerust, des te geringer de brandschade zal zijn,
hetgeen dus een voordeel is voor de assurantie-maat
schappijen en voor de eigenaren van niet verzekerde
panden. De mogelijkheid tot het heffen van een assu
rantiebelasting bestaat reeds lang, maar is tot dusver,
voor zoover bekend, maar in drie gemeenten toegepast,
omdat de moeilijkheid van de inning zoo groote kosten
zou meebrengen, dat het niet verantwoord is tot heffing
van deze belasting over te gaan.
Verder bestaat nog de mogelijkheid tot het invoeren
van een belasting op logeergasten. Ik geloof, dat uit
overweging van concurrentie hiervan nog geen enkele
gemeente gebruik heeft gemaakt.
Spr. gelooft dus. dat in de belastingen voor de ge
meente niet veel mogelijkheden meer zitten.
De mogelijkheid tot het verkrijgen van hoogere be
lastinginkomsten zou verder bestaan door Leeuwarden
in een hoogere klasse voor de personeele belasting in
te deelen. Dit lijkt mij eveneens niet wenschelijk. Naar
ik meen is Leeuwarden de eenige plaats van deze
grootte die in de 5e klasse is ingedeeld. Mocht worden
overgegaan tot een nieuwe indeeling, dan toch zeker
niet in een hoogere klasse. Dat zou dus minder op
brengst tengevolge hebben.
Behalve belastinginkomsten bezit de gemeente nog
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1947.
29
eenige bronnen van inkomen, dat zijn de vergoedingen
voor bewezen diensten. Er zijn bepaalde bedrijven, die
zichzelf moeten kunnen bedruipen. Ik denk hierbij aan
reinigingsrechten, slachthuisrechten, markt- en haven
rechten; ik meen wel, dat deze in de toekomst moeten
worden verhoogd en moeten worden aangepast aan het
huidige prijspeil.
Hierbij moet natuurlijk voorzichtig worden te werk
gegaan. Een verhooging van de reinigingsrechten mag
niet tot gevolg hebben, dat de sociale taak van de ge
meente in dezen niet volledig wordt uitgevoerd.
Een verhooging van de markt- en havenrechten kan
alleen plaats vinden, als de concurrentiemogelijkheid
met andere plaatsen niet in het geding komt en dus
alleen in overleg en overeenstemming met de andere
marktplaatsen. Een onderzoek dienaangaande vindt
plaats.
Het is dus niet onmogelijk, dat U in den loop van
het jaar eenige voorstellen tot tariefsverhooging zullen
bereiken.
Met hetgeen ik heb gezegd meen ik te hebben aan
getoond, dat de door ons aangeboden begrooting er,
behoudens onderdeden, niet anders kan uitzien dan zij
thans doet. Het tekort is alleen op te heffen door een
wijziging in de financieele verhouding tusschen Rijk
en gemeente en de belastingheffing.
Zooals U bekend is, is het ontwerpen van een der
gelijke regeling opgedragen aan de commissie-Oud.
Deze commissie houdt, via de Vereeniging van Ned.
Gemeenten, voortdurend contact met de gemeenten en
is zeer gevoelig voor suggesties van gemeentebesturen,
welke haar kan helpen in de oplossing van dit moeilijke
vraagstuk.
De heer Wiersma stelde zich de vraag hoe het komt
met de tekorten van vorige jaren. Moeten deze uit den
kapitaaldienst worden betaald en dat in 10 jaar door
een bijdrage van den gewonen dienst aan den kapi
taaldienst worden ingeloopen? Het laatste voorstel, dat
aan de commissie is overgebracht, is de tekorten tot
en met 1 Januari 1946 door het Rijk te laten betalen
en wel uit de door het Rijk opgelegde heffing ineens,
omdat dit eigenlijk een gevolg van den oorlog is. De
plannen zijn er, maar spr. weet niet of het zal gelukken.
Het vraagstuk van de financieele verhouding tus
schen het Rijk en de gemeenten, waar die commissie
nu aan werkt, is natuurlijk niet zoo gemakkelijk op te
lossen; in vroeger jaren is daaraan door commissies
wel 10 jaar en langer gewerkt. Spr. is bang, dat men
ook op het oogenblik niet spoedig uit de impasse zal
komen. En dit nu is jammer, omdat de gemeente nood
lijdend is verklaard, terwijl zij niet noodlijdend is.
Vroeger was het criterium, dat men een bijdrage uit
het werkloosheidssubsidiefonds aanvroeg; nu heet
noodlijdend elke gemeente, die een tekort op de be
grooting heeft. Dit heeft tot gevolg dezelfde procedure
als vroeger met de interdepartementale commissie. De
zelfde voorschriften treden in werking. Daarin is niets
veranderd, behalve dat ze in den bezettingstijd zoo zijn
uitgebreid, dat voor bepaalde dingen tevoren toestem
ming moest worden gevraagd. In 1946 is verklaard, dat
deze voorschriften nog volkomen in werking zijn. De
gemeenteraad kan als vroede vaderen bij elkaar beslis
singen nemen en Ged. Staten kunnen die goedkeuren,
maar op een gegeven oogenblik komt het departement
en een ambtenaar kan die afkeuren.
Ik ben hiermede aan het einde van hetgeen ik wilde
zeggen. Ik hoop te hebben aangetoond, dat het beeld
van de begrooting niet anders kan zijn dan ik zoojuist
heb geschetst.
Wat betreft de drie vragen, die ik van morgen niet
kon beantwoorden, kan ik nu het volgende mededeelen.
Dat de linnenmoeder nogal belangrijk betaald moet
worden, is een verkeerd lezen van de begrooting ge
weest (het kan ook een verkeerd tikken zijn geweest).
Die 3.100 is voor den binnenvader en de keuken- j
moeder, die ook de functie van linnenmoeder waar
neemt.
De vaste lasten zijn erg gestegen, want in den oorlog
en ook na den oorlog heeft het Stadsweeshuis in Veen-
klooster gezeten en had daar belangrijk minder per
soneel noodig. Er waren groote meisjes in huis, die een
groot gedeelte van het werk deden. Nu terug in Leeu
warden heeft men zich volkomen in moeten stellen op
nieuw personeel; dit en het personeel, dat er was, heeft
natuurlijk bepaalde eischen gesteld ten aanzien van
salarissen; die zijn natuurlijk verhoogd.
Er is op het oogenblik nog geen kleermaker. Die
benoemd zal worden, is niet intern. Voor het bedrag
is ook geen vaste kleermaker te krijgen; dit is het be
drag, dat besteed zal moeten worden aan een kleer
maker.
De heer Witteveen, wethouder van Openbare Wer
ken, meent er heel genadig af te komen. De heer Pos-
thuma heeft gemeend te moeten waarschuwen om de
bruikbaarheid van de woningen niet op te offeren aan
architectonische hobbies. Die heeft dit woord wel niet
gebruikt, maar hij heeft wel gesproken van uitbouw-
seltjes e.d. Spr. meent dat hobbies te kunnen noemen.
Hij weet niet of die waarschuwing bij voorbaat is be
doeld, of dat het een waarschuwing is op ervaringen
van vroeger, op grond van bouw, zooals die tot dusver
door de gemeente is uitgevoerd. Dit laatste kan hij zich
niet voorstellen; er zitten geen uitbouwseltjes, enz. op.
Inderdaad, wanneer dat zou gebeuren, durft hij het een
groote fout noemen. Spr. meent niet, dat dat na de
bevrijding gebeurd is, want de exterieuren zijn zoo
simpel en eenvoudig mogelijk en direct afgestemd op
de indeeling. Misschien is bedoeld de indeeling van de
ramen, enz.
De heer Kamstra heeft het even gehad over plant
soenen en straatbeplanting, zelfs met een woord van
waardeering. B. en W. zijn van plan ook in het volgend
jaar daarmede door te gaan.
Wat betreft de industrieele mogelijkheden in het
Zuiden en in het Westen merkt spr. op, dat er inder
daad ook voor het Zuiden een uitbreidingsplan ligt,
waar ook industrieterreinen zijn geprojecteerd. Het ligt
nog niet in de bedoeling daarmede te beginnen; in 1947
heeft men al de handen vol om de situatie aan den
Westkant tot een oplossing te brengen.
De heer Wiersma heeft gesproken over den weder
opbouw. Die heeft zeer goed geanalyseerd en hoewel
tot dusver een prettige samenwerking heeft bestaan,
kan spr. zich de uitdrukking, die mr. Oud gebezigd
heeft, zeer goed begrijpen. Het zou toe te juichen zijn,
wanneer men ook daarin de gemeente meer zeggenschap
gaf. Voor een snelleren wederopbouw is dit van belang.
Over het kanalenplan is, naar spr. meent, voldoende
te vinden in de toelichting en het desbetreffende stuk.
Het is ook meer een provinciaal werk dan een stads-
aangelegenheid. Het wordt vrij snel aangepakt.
De heer Schalkwijk heeft gesproken over het uitbrei
dingsplan en vervolgens zeer belangrijke dingen aan
geroerd. Daarover zou heel veel te zeggen zijn. Spr.
wil alleen zeggen, dat aan het uitbreidingsplan al lang
is gewerkt. Er was een plan voor Leeuwarden en een
voor het geannexeerde gedeelte van Leeuwarderadeel
en die twee waren niet geheel op elkaar afgestemd. Dat
moet nu wel. Bovendien zijn er in onzen tijd allerlei
nieuwe vragen, waardoor het uitbreidingsplan, althans
in vele gedeelten, moet worden herzien. De kwestie
veemarkt en autobusstation heeft de volle aandacht van
het college. De veemarkt beantwoordt inderdaad niet
meer aan redelijk te stellen eischen en het college kan
volledig antwoorden, dat de veemarkt in de nabije toe
komst verbetering en hopenlijk vergrooting noodig zal
hebben. Het autobusstation hangt daar ten nauwste
mee samen. Ook dit is niet op korten termijn definitief
op te lossen. Dit is werkelijk een zeer urgent probleem