Ld
30 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1947.
en een uitzonderlijk stadsbelang. Daarom zijn B. en W.
druk bezig hiervoor een, voorloopige, dragelijke, oplos
sing te vinden. Zij hopen hierin binnen afzienbaren tijd
te slagen. Daarbij dient overleg te worden gepleegd
met het hoofd van de stedebouwkundige afdeeling van
de Nederlandsche Spoorwegen en meerdere instanties.
Het parkeerterrein op het Oldehoofsterkerkhof is min
of meer problematisch. De vraag is of het Oldehoofster
kerkhof voldoende oppervlakte heeft. Dit is moeilijk
op korten termijn te beoordeelen, omdat men niet weet,
hoe intensief zich het wagenverkeer zal ontwikkelen.
En is dat het geval, dan is het nog de vraag, of men
het moet centraliseeren dan wel of het beter is zoowel
in het Oosten als in het Westen bijv. een plein te maken.
Ook deze kwestie is in studie en heeft de volle aan
dacht, doch is niet op korten termijn op te lossen.
Ook over sportterreinen is in het College heel wat
gepraat. Dit hangt samen met het uitbreidingsplan.
Sportterreinen hebben eveneens de volle aandacht en
B. en W. zijn overtuigd van de urgentie.
De heer Bos heeft de mogelijkheid van schoolbouw
aangeroerd. Dit behoort volgens spr. tot de competentie
van den heer Dijkstra. Alleen wil hij zeggen, dat men
voor bouwen voorloopig wel geen schijn van kans zal
krijgen.
De heer J. K. Dijkstra, wethouder van Onderwijs,
constateert, dat twee leden onderwerpen hebben aan
gesneden, die betrekking hebben op onderwijs.
De heer Kamstra heeft het voorgestelde subsidie voor
de bewaarschool te berde gebracht. Hij is dankbaar,
maar niet voldaan. Even later heeft hij gezegd, dat het
openbaar bewaarschoolonderwijs veel meer uitgaven
vraagt dan het bijzonder bewaarschoolonderwijs. De
positie van het openbaar bewaarschoolonderwijs is nu
echter eenmaal anders dan die van het bijzonder. De
pacificatie, de gelijkstelling, geldt niet voor het kleuter
onderwijs; het is naar de meening van B. en W. nor
maal, dat de kosten van het openbaar bewaarschool
onderwijs hooger zijn dan die voor het bijzonder. Er
zijn ook nu nog tal van personen uit rechts Prot.-Chr.
kringen, die geen voorstander zijn van bijzonder be
waarschoolonderwijs. Ook de praktijk in Friesland be
wijst dat. Men behoeft maar na te gaan hoe die praktijk
is bijv. in Dokkum, Harlingen en verschillende dorpen
in Menaldumadeel om te weten, dat normaal de kosten
van het openbaar bewaarschoolonderwijs hooger zijn,
dan die van het particulier, bijzonder. In Leeuwarden
heeft men jarenlang in het stadium verkeerd, dat het
bijzonder voorbereidend onderwijs geen enkelen cent
subsidie kreeg. Na veel strijd hier in deze zelfde raad
zaal, is men van lieverlede gekomen tot subsidieering
op aanvankelijk zeer bescheiden schaal, waarbij er wel
aan herinnerd moge worden, dat in die nogal be
langrijke kwestie de rechts Prot.-Chr. fracties in den
regel, in elk geval nu en dan, verdeeld optraden. Daar
uit blijkt hoe de vraag, hoe hoog het subsidie moet zijn
ten bate van het bijzonder bewaarschoolonderwijs, geen
vraag is van principe, maar van doelmatigheid en uti
liteit. Elk bedrag is verdedigbaar, maar tegelijk ook
vatbaar voor bestrijding. Elk bedrag zou voor dezen
raad, veelzijdig samengesteld als die nu eenmaal is,
discussiabel geweest zijn. De beslissing omtrent de
hoogte van het voorgestelde subsidie is gevallen in een
vergadering van de bewaarschoolcommissie. De wet
houder van Onderwijs is toen derwaarts getogen zonder
bindend mandaat. De besprekingen in die commissie, die
veelzijdig is samengesteld (drie fracties uit onzen raad
zijn erin vertegenwoordigd), is zonder veel gedachten-
wisseling, zonder eenige moeite vastgesteld op het be
drag, dat thans is opgenomen in de begrooting, die voor
den raad ligt. Aan den anderen kant waren verzoeken
om verhooging lang niet van alle belanghebbenden in
gekomen. Het grootste deel van de belanghebbenden
heeft verzuimd of overbodig geacht verhooging te vra
gen. Dat ook in die commissie zonder eenige moeite
eenstemmigheid werd verkregen over het bedrag van
450,verstevigde het standpunt van B. en W., dat
dat bedrag aanvaardbaar is. Op die gronden meenden
B. en W. den post te moeten handhaven op het voor
gestelde bedrag.
De heer Bos heeft een aantal opmerkingen gemaakt,
die spr. de revue wil laten passeeren. Het college is
dankbaar voor de waardeering over de schoolvoeding.
Het is er te dankbaarder voor, omdat het zooveel moeite
heeft gekost om zoo ver te komen. Maar dat is een
ander onderwerp. Dat het schoolverzuim snel dalend is,
verheugt B. en W. evenzeer als den heer Bos. B. en W.
zijn het ermee eens, dat waakzaamheid geboden blijft.
De vervanging van onderwijzend personeel bij ziekte
brengt nu en dan, wil men: tamelijk vaak, mede, dai
klassen naar huis moeten worden gestuurd. Dit wordt
zooveel mogelijk beperkt en als het maar half mogelijk
is, dat een klas niet naar huis behoeft, dan gaat die
klas ook niet naar huis. Dezen morgen was in school
17, een school met oliestook, een onderwijzer ziek; een
half uur later was een onderwijzer opgetrommeld om
die klas waar te nemen, nl. van een school, waar men
niet het voorrecht heeft oliestook te hebben. Wanneer
een onderwijzer ziek gemeld wordt, is het moeilijk ie
voorspellen hoe lang die ziekte zal duren; als dat maar
voor 1 of 2 schooltijden is, is het moeilijk een vervanger
op te roepen. Daarbij is het ook nog mogelijk, dat alle
tijdelijke leerkrachten bezet zijn.
Over de invoering van het vak lichamelijke op
voeding kan spr. mededeelen, dat de toezichthoudende
organen, d.i. hier Den Haag (Ged. Staten moeten zich
gedragen naar de imperatieven, die zij van Den Haag
ontvangen) hebben bepaald, dat in 1947 onder bepaalde
omstandigheden lichamelijke opvoeding op de lagere
school door een bevoegde leerkracht kan worden ge
geven. Nu is de moeilijkheid, dat die leerkrachten zullen
moeten beginnen met een uurloon van 63,bij 25
uur is dat dus ruim 1.500,per jaar. In dat licht
gezien kan men zich voorstellen, dat het vrij veel moeite
zal kosten hier op korten termijn voor lichamelijke
opvoeding leerkrachten te vinden. Intusschen zijn B. en
W. diligent t.a.v. dit punt, wat hieruit moge blijken,
dat de vacature van mej. Nawijn gelegenheid zal geven
althans aan de meisjes der scholen 1, 2 en 3 onderwijs te
doen geven door een bevoegde leerkracht met M.O.
Het zwemonderwijs moet, volgens deskundigen, zal
het voldoende nut hebben, geschieden door bevoegde
leerkrachten. Uit wat zoo pas is gezegd moge blijken,
dat het niet mogelijk zal zijn over te gaan tot zwem
onderwijs, dat aan de eischen voldoet.
Betreffende de schoolbibliotheken stemmen B. en W.
toe. dat de voorgestelde bedragen niet royaal zijn, maar
aan den anderen kant zijn zij toch ook niet heelemaal
onvoldoende.
Dat schoolbouw wenschelijk is, zijn B. en W. met
den heer Bos eens. Maar de mogelijkheid ontbreekt
op dit moment, en ook in dit jaar, volkomen. De In
specteur voor het L.O. heeft spr. medegedeeld, dat in
1947 in geheel Nederland 40 scholen zullen worden
gebouwd, d.w.z. scholen van allerlei soort; daarbij is
bepaald, dat de getroffen gebieden moeten voorgaan.
Het laatste punt is de splitsing van school 4. Het zal
den heer Bos genoegen doen te vernemen, dat reeds
een vergadering, uitgeschreven door B. en W., is ge
houden met het voltallig personeel van school 4, dat
het in groote meerderheid eens was met de opvatting
van B. en W., dat die splitsing inderdaad geboden is,
en dat B. en W. nu stappen zullen doen om te bewerk
stelligen, dat die splitsing bij den ingang van het nieuwe
schooljaar (niet eerder) een feit zal worden.
De heer W. C. Dijkstra, wethouder van Sociale
Zaken, merkt op, dat de heer Beuving 's morgens is
begonnen met het college een woord van erkentelijk
L -
l» W
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1947. 31
heid te brengen voor de onbewoonbaarverklaring van
panden in de Weerklank, zgn. krotwoningen. Dit on
derwerp is de vorige week in de vergadering breedvoerig
besproken. B. en W. zijn erkentelijk voor de hulde en
hebben met veel genoegen de loyaliteitsverklaring van
den heer Beuving aangehoord, waarbij hij zeide in con
structieven geest te willen samenwerken. De opmerking
inzake de woningverdeeling wil hij samen behandelen
met die van den heer Posthuma. Beide heeren bepleitten
een verdere vordering van overtollige woonruimte door
menschen te verzoeken gegadigden aan te wijzen.
Het college is onverdroten bezig geweest en nog
bezig deze delicate taak verder ten uitvoer te leggen;
het zal dat ook in de toekomst doen. De heer Posthuma
liet een waarschuwend woord hooren, dat er nog tal
van panden zijn, waar ruimte te vorderen is. Dat is
niet heelemaal juist. Er komt een moment, waarop het
college zich zal hebben te beraden over zijn verder
beleid, d.w.z. het oogenblik, waarop het type woningen,
dat men zou kunnen vorderen, te klein is voor samen
woning, waarbij samenwoning een te grooten last legt
op den bewoner van het pand. Spr. zegt niet, dat dit
oogenblik al is aangebroken, maar hij acht het onjuist
te zeggen, dat men ongelimiteerd kan doorgaan. Verder
heeft spr. hier nog gelegenheid iets te zeggen over het
werk, dat de z.g.n. Adviescommissie binnen het kader
van dit werk verricht. Dit zijn burgers, die eiken Dins
dag hun middag geheel belangeloos aan dit werk wijden.
Spr. gelooft de gelegenheid te moeten aangrijpen om
hulde te brengen voor het voortreffelijke werk, dat deze
menschen voor B. en W. en voor de burgerij verrichten.
De heer Posthuma sprak verder over de werkloos
heidsbestrijding. Welke objecten heeft het college op
het oog, wanneer de werkloosheid haar intrede zal doen
en menschen aan werk moeten worden geholpen? Spr.
moge hiervoor verwijzen naar pagina 99, hoofdstuk 6,
kapitaaldienst, waar allerlei P.M.-objecten zijn vermeld.
Er zijn er op langen termijn, er zijn er ook, die, zoodra
de noodzaak er is en de omstandigheden gunstig zijn,
zullen worden uitgevoerd. Overigens kan spr. zeggen,
dat, wanneer de gewone D.U.W.-werken op het vlieg
veld zijn afgeloopen, het college zal trachten de werk
zaamheden daar voort te zetten en het puin op het
vliegveld weg te laten voeren. Spr.'s collega van Open
bare Werken is al bezig met de voorbereiding. Ook
wordt de mogelijkheid onderzocht in de dan bestaande
situatie niet-valide arbeiders aan objecten te helpen,
waardoor zij misschien blijvend aan werk kunnen wor
den geholpen. Ook dat punt heeft de aandacht van
B. en W.
In zijn verder betoog heeft de heer Posthuma het
jeugdvraagstuk behandeld, en gewezen op het nut van
de buurtvereenigingen. Spr. erkent graag, dat er voor
treffelijk werk wordt verricht, en als een beroep wordt
gedaan op het college, dan zal dat daar zeker gevoelig
voor zijn. Deze toezegging zal, hoopt spr., voor van
middag voldoende zijn.
De heer Bos heeft nog gesproken over de school
voeding (wat door een collega van spr. reeds is be
handeld), en over het groote nut van schoeisel, waar
mede klompen zullen zijn bedoeld. Het college is zoo
gelukkig geweest op vrij groote schaal klompen ter
beschikking te kunnen stellen en het heeft B. en W.
verheugd, dat alle rapporten wezen op rechtstreeksch
verband tusschen het verstrekken van klompen en het
verminderen van het schoolverzuim. Overigens worden
opnieuw pogingen gedaan om klompen aan te koopen.
Het tempo, waarin het vraagstuk van den genees
kundigen dienst tot een oplossing komt, is ook naar
de meening van B. en W. te traag. Daar zijn allerlei
verklaringen voor te geven. Eén ervan is, dat er in het
nu geëindigd jaar niet minder dan drie wethouders
van Sociale Zaken zijn geweest; dat was niet bevor
derlijk voor de afdoening van een zoo belangrijke ma
terie. Toen spr. er in September van dat jaar mee te
maken kreeg, had hij eenigen tijd noodig om zich er
in te verdiepen. Uit gesprekken met den burgemeester
en met dat deel van het college, dat reeds zitting had,
bleek, dat reeds rapporten waren ingekomen. Men had
deskundigen verzocht hun zienswijze kenbaar te maken.
Die zienswijzen dekten elkaar niet volkomen. Nu waren
twee richtingen mogelijk. Men had kunnen zeggen: ,,Er
is geen geneesheer, doch dat behoeft ons niet te weer
houden het vraagstuk in studie te nemen en te trachten
het op te lossen. Dan hadden wij na de benoeming
kunnen zeggen: Mijnheer, hier ligt het object; U kunt
de leiding van den dienst op U nemen." De andere
mogelijkheid, die gekozen is, was, dat B. en W. zich
niet zoo diepgaand met het vraagstuk gingen bemoeien,
maar een geneesheer-directeur zouden benoemen, opdat
deze zich zou kunnen inwerken en zijn wenschen ken
baar zou kunnen maken. Spr. gelooft, dat dit de juiste
vorm is geweest; hij heeft een dag tevoren bezoek ge
had van een arts uit Groningen, die gaarne een uiteen
zetting wilde, alvorens te solliciteeren. Deze verklaarde
buitengewoon ingenomen te zijn met het feit, dat de
dienst nog niet geprojecteerd is, wat voor een man
met initiatief en werklust zeer prettig is. Al met al zit
men met het geval, dat de dienst niet voldoet aan te
stellen eischen. In dit opzicht onderschrijft spr. wat
de heeren v. Rooyen en De Vries hebben gezegd.
Wij moeten een man hebben, die zich geheel aan dit
werk kan wijden, omdat de plaatsvervanger het werk
niet af kan. Die moet dat doen naast zijn praktijk. Het
is alles van zoodanigen omvang, dat men niemand kon
krijgen om dat goed en volledig waar te nemen. Toen
kwam het erop aan van de Regeering machtiging te
krijgen voor een benoeming; deze machtiging nu is
veertien dagen geleden afgekomen, er is een oproeping
in de bladen geplaatst en op het oogenblik loopt de
sollicitatietermijn. Wdnneer nu eerstdaags deze genees
heer-directeur wordt benoemd, zullen wij ons met
groote voortvarendheid aan dit vraagstuk wijden, om
dat het college overtuigd is, dat de zaak nu buiten
gewoon urgent is.
Wat de heer v. Rooyen heeft gezegd omtrent de
kraamvrouwenkliniek heeft spr. met genoegen verno
men. B. en W. hebben inderdaad, toen de barak,
waarover hij sprak, vrij kwam, het oor te luisteren
gelegd in medische kringen en toen ontstond de grap
pige figuur, dat maar van drie kanten werd gesollici
teerd. B. en W. hebben zich door deskundigen laten
voorlichten en zijn tot de conclusie gekomen, dat de
barak voor kraamvrouwenverpleging moest worden
bestemd. De heer v. Rooyen heeft de suggestie aan de
hand gedaan om het woongedeelte van de zusters ook
voor bedden in te richten. Deze is hier echter niet op
zijn plaats, omdat het geval door B. en W. in handen
van het Groene Kruis is gegeven.
De heer Tiekstra heeft een pleidooi gehouden voor
een actief beleid met betrekking tot de jeugdzorg. Spr.
gelooft, dat hij er wel van overtuigd zal zijn, dat deze
zaken de aandacht van het college hebben. Het is een
zeer belangrijke materie met allerlei aspecten en op
initiatief van B. en W. is een studiecommissie ingesteld,
waarmede zij doorloopend nauw contact houden; dit
kan worden aangevoerd als bewijs, dat B. en W. zich
hiermede bezig houden. Overigens wijst daarop, wat
al gezegd is, dat een van de eerste dingen, die het be
stuur van de Leeuwarder Gemeenschap, mede op in
stigatie van het college, ter hand zal nemen, is het zoo
noodig subsidieeren van instellingen die zich met het
jeugdprobleem bezig houden.
Over den gemeentelijken dienst voor Sociale Zaken
heeft de heer Leijenaar gezegd: „Als je zoo met dien
dienst te maken krijgt, merk je, dat daar een ambtelijke
sfeer heerscht. Spr. is den heer Leijenaar nooit
als gesteunde tegengekomen, waarmee hij hem geluk-
wenscht, maar vraagt of het wel juist is, als hij daar
is geweest en dien indruk heeft opgedaan, in een open-