46 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1947.
hij gaarne vernemen, waarom de wachtlijst in stand
wordt gehouden.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) antwoordt den heer
V. d. Vlerk, dat het gemeentelijk kleuteronderwijs in
de laatste tientallen jaren niet is uitgebreid wegens
gebrek aan lokalen en wegens de groote kosten. Dat
zijn steeds overwegingen geweest, die verband hielden
met de begrooting en die aan verderen bloei perken
hebben gesteld.
Wat het voorstel van den heer Wiersma betreft, kan
spr., na alles wat hij heeft gezegd, kort zijn. De com
missie, die deze zaak diepgaand heeft besproken, kwam
unaniem tot de conclusie en B. en W. hebben even
eenstemmig die conclusie overgenomen, zoodat er voor
B. en W. geen aanleiding kan bestaan hun standpunt
te wijzigen. Uit dien hoofde moeten zij den raad in
overweging geven het voorstel van den heer Wiersma
niet aan te nemen.
De heer Posthuma wil naar aanleiding van het voor
stel nog iets zeggen.
De Voorzitter heeft hiertegen geen bezwaar, wanneer
dat geschiedt in den vorm van een stem-motiveering.
Een voorstel heeft hij overigens nog niet gekregen.
De heer Wiersma dient dan schriftelijk het volgende
voorstel in
„De ondergeteekende stelt voor volgno. 446 te
verhoogen met 7.200,-tot 14.400,
Dit voorstel wordt ondersteund en komt dus in behan
deling.
Nu dit voorstel er is, wil de heer Posthuma daar
graag iets van zeggen. In de eerste plaats zal hij zich
niet begeven in een discussie over openbaar of bij
zonder kleuteronderwijs. Wel wil hij er op wijzen, dat,
zooals de situatie in Leeuwarden nu is, het bijzonder
bewaarschoolonderwijs een taak heeft. Met den besten
wil van de wereld kunnen niet alle kinderen (en
daar gaat het om), die kleuteronderwijs zullen moeten
hebben, op de gemeentelijke bewaarscholen geplaatst
worden. Nu zijn er anderen, die een deel daarvan
opvangen. Dat is z.i. in het belang van het kleuter
onderwijs en in het belang van de kinderen, het be
lang, dat het gemeentebestuur t.a.v. deze aangelegen
heid voorstaat. Gezien dat standpunt is spr. bereid
aan dat onderwijs subsidie te geven, een standpunt,
dat tot nu toe door heel den raad is gedeeld. Nu
komt hier vrij onverwacht een voorstel ter tafel. Wel
is in de secties over deze aangelegenheid gesproken,
maar een voorstel is in geenen deele aangekondigd
en er zijn geen cijfers genoemd. Dat maakt voor spr.
de zaak moeilijk. Het voorstel is zoo rauwelings op tafel
geworpen, dat hij eigenlijk niet de zaak kan overzien.
Spr. had gehoopt, als de heer Wiersma met dit voorstel
zou komen, dat hij dat wat vroeger aan de andere frac
ties had medegedeeld. Men had dan gelegenheid gehad
zich rustig te beraden; maar dat is niet gebeurd. Men
moet nu plotseling een beslissing nemen. Nu had spr.
gehoopt, dat, waar bij het aanvankelijk voorstel het
subsidie van 1.500,op 2.250,wordt gebracht,
zou worden voorgesteld het bedrag per bevoegde leer
kracht van 300,op 600,te brengen i.p.v. op
450,Daarmede zou spr. accoord zijn gegaan. Het
verhoogd subsidie beteekent niet veel in verband met
den gestegen kostprijs. Maar nu komt de heer Wiersma
met een voorstel, dat nog hooger gaat en dat ondanks
een wenk, dien hij heeft gekregen. Al staat spr. er niet
direct afwijzend tegenover, durft hij toch ook niet voor
het voorstel zooals het er nu ligt te stemmen. Hij had
daar tijd voor moeten hebben om dit absoluut niet
onbelangrijke voorstel te kunnen overwegen. Spr. heeft
den heer Wiersma dien middag nog gezegd, dat hij het
eerst met de fracties had moeten bespreken; nu gaat
het nog verder, zoodat spr. er niet voor zal kunnen
stemmen. Als het bedrag lager was gehouden, had hij
het wel gedaan.
De Voorzitter hoopt, dat men kort zal willen zijn.
De heer De Vries hoort van den betrokken wet
houder, dat in de bedoelde commissie dat bedrag na
rijp overleg is aangenomen. Spr. wil nu graag den be-
treffenden commissieleden, die daarbij aanwezig zijn ge
weest en die dat bedrag hebben vastgesteld, vragen,
waarom dat bedrag zoo is vastgesteld.
De Voorzitter wijst erop, dat, wat de heer De Vries
nu wil, een onjuiste en ongebruikelijke figuur is, waar
door men heelemaal van de juiste lijn zou afraken. De
commissie heeft een advies gegeven en dat advies ligt
ter tafel. Wanneer men daarover nader wilde weten,
had men in de fractievergadering de leden van die
commissie kunnen interpelleeren.
De heer V. d. Vlerk is door den wethouder niet
heelemaal bevredigd; wel in zooverre, dat hij nu het
argument weet, waarom de gemeente niet tot uitbrei
ding is overgegaan. Het lijkt spr. toe, waar gezegd is,
dat men geen lokaliteiten heeft kunnen krijgen, terwijl
het bijzonder bewaarschoolonderwijs wel lokaliteiten
heeft kunnen krijgen, dat dit dus aan het gemeentebe
stuur ligt. In de tweede plaats is vanwege de hooge
kosten geen uitbreiding eraan kunnen worden gegeven.
Wanneer het gemeentebestuur deze verhooging aan
neemt, wordt het gemeentelijk onderwijs ontlast. De
wethouder zegt wel, dat de wachtlijsten kleiner worden,
maar zoo is de zaak niet gelegen. De gemeente heeft
geen lokaliteiten kunnen krijgen. Het bijzonder onder
wijs wel. Het is dus een koopje voor de gemeente, wan
neer zij het subsidie zoodanig verhoogt en wanneer
die vereenigingen doorgaan dien kinderen onderwijs te
geven.
De heer W. M. de Jong wil iets zeggen over den so
cialen kant van dit voorstel. Dat ligt hem beter dan alleen
te letten op den formeelen kant. Natuurlijk behoort ook
deze alle aandacht te hebben, maar spr. wil er de aan
dacht op vestigen, dat het den voorstellers verre is ge
weest om aan den tegenwoordigen status te willen tor
nen. Zij plaatsen zich zeer nuchter op basis van de tegen
woordige werkelijkheid en die is deze, dat de kosten
van het openbaar voorbereidend lager onderwijs vol
ledig worden betaald en dat het bijzonder onderwijs
slechts een subsidie ontvangt. Wat nu is voorgesteld
is nog maar een bescheiden bedrag. Wanneer men be
denkt, dat het bijzonder V.L.O. (ook het neutraal
V.L.O. in Wirdum is daarin begrepen) ook nu nog
slechts een salaris kan betalen, dat zeer ver ligt beneden
dat wat het gemeentebestuur sociaal noodzakelijk acht
voor haar personeel, moet dat argument in dezen raad
zwaar wegen. Wanneer gesproken wordt over schoon
maaksters, die moeten verdienen, wat hun collega's
verdienen, dan geldt dat zeer zeker hier. Ook bij on
gewijzigde aanvaarding van het voorstel kan men er
nog niets aan doen. Dan moeten die menschen nog
werken voor een salaris, dat sociaal onverantwoord is.
Spr. hoopt, dat dit sociale punt zwaarder zal wegen
dan de formeele zijde. Hij acht het niet noodig te ver
tellen hoe moeilijk de positie van het personeel aan deze
scholen is. Bovendien moet dit onderwijs, ook wat de
leermiddelen betreft, zich zeer beperken. Maar men moet
trachten het daarheen te leiden, dat de leerkrachten beter
kunnen worden bezoldigd. Wanneer uitgaven worden
bepleit, die lang niet zoo dicht bij huis liggen (bijv. voor
cultureele zorg), waarbij men van meening kan verschil
len of die bij de gemeente thuisbehooren, meent spr., dat
in deze kwestie, die onmiddellijk ligt naast de taak van
de gemeente, deze kant moet worden overwogen. Want
als dat niet het geval is, dan is spr. het eens met de 3
andere sprekers, dat men aan den eenen kant pleit voor
sociale rechtvaardigheid en aan den anderen kant toch
niet wil helpen om dien menschen te geven wat hun
toekomt.
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 3 Februari 1947. 47
Daar zoojuist is opgemerkt, dat niet alle vereenigin
gen hebben geadresseerd, wil de heer Kamstra er de
aandacht op vestigen, dat hij verleden jaar deze zaak
heeft aangesneden en dat toen door het college toezeg
gingen zijn gedaan. Nu veronderstelt hij, dat door ver
schillende vereenigingen een afwachtende houding is
aangenomen om te zien, wat door het college zou wor
den gedaan. Ook vestigt hij er de aandacht op, dat het
bestuur van het katholiek voorbereidend onderwijs een
onderhoud heeft gehad met den wethouder van Onder
wijs. Nu wordt door den heer Wiersma het voorstel
gedaan om 900,per bevoegde leerkracht vast te
stellen. Die sprong is geweldig groot. Op grond daar
van is spr. zoo vrij een voorstel in te dienen om dat
bedrag niet op 900,maar op 600,— per bevoegde
leerkracht te stellen.
De Voorzitter constateert, dat dit het tweede niet-
aangekondigde voorstel is. Hij als voorzitter van dezen
raad moet bezwaar maken tegen dezen gang van zaken.
In de voorbereiding is hoegenaamd geen voorstel aan
gekondigd en nu op het einde komen er twee voor
stellen. Spr. wil er niet meer van zeggen, doch alleen
waken voor een regelmatige manier van zaken doen.
De heer Vellenga zegt, dat de heer De Jong een
principieele argumentatie i.z. deze materie vraagt; wel
nu, spr. verklaart zich op principieele gronden tegen
deze voorstellen. Als raadslid legt hij zich bij een be
staande toestand neer, hoewel hij er niet mee accoord
gaat. Tegen verhooging der subsidie moet spr. echter
zijn stem verheffen, omdat dit een z.i. te ver doorge
voerde antithese is en hij principieel tegen te vérgaande
verbijzondering is. Op dit punt is hij misschien chr.-
historischer dan de raadsfractie van dien naam.
Dan heeft spr. nog een zakelijk argument, dat mis
schien wat Ds. Zandt-achtig aandoet, n.l. dat de gelden,
beschikbaar gesteld voor het R.K. bewaarschoolonder
wijs terecht komen in kassen, waarmee hij zich als
Protestant niet kan vereenigen.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) wil weer beginnen
met den heer V. d. Vlerk te beantwoorden, die ge
vraagd heeft, waarom de gemeente geen lokalen kon
vinden en de bijzondere bewaarscholen wel. Die vraag
is niet moeilijk te beantwoorden. De scholen in Leeu
warden, waarin kleuteronderwijs vanwege de gemeente
wordt gegeven, voldoen aan zeer bepaalde eischen wat
ruimte, inrichting, ventilatie, kortom de hygiëne voor
het jonge kind aangaat. Het is spr. bekend, dat althans
sommige bijzondere bewaarscholen zoo voor en na
zijn opgericht met voorbijgaan van de eischen, die de
gemeente t.a.v. de lokalen pleegt te stellen. Een in
stantie, die naar een goede lokaliteit zoekt, slaagt daarin
minder goed, dan een instantie, die het daarin minder
nauw neemt. Twee maanden geleden heeft spr. op ver
zoek van mevr. Sligting, de schoolarts, twee klassen
in Huizum bezocht. De eene was gevestigd in een ge
bouw, dat hem als leek in de agrarische wereld als een
koestal aandeed. Menschen, die bekend zijn in Huizum,
kunnen nu wel weten, wat spr. bedoelt. Dit was een
lokaliteit, die hij zeker niet geschikt zou achten om daar
een lokaal van een openbare bewaarschool in te ves
tigen. Spr. herinnert zich nog, dat het een heel koude
dag was en wanneer die kleintjes een boodschap moes
ten doen, die zij in den regel op deze wijze (V), ver
gezeld van zekere rhythmische bewegingen, aldus spr.,
aankondigen, moesten die kinderen een eindje buiten de
deur loopen en kwamen terecht in een gelegenheid,
die men in den doorrit van een boerenherberg ook
wel aantreft. De conclusie van mevr. Sligting was, dat
moeilijk van haar kon worden verwacht, dat zij mee
-ou werken die lokaliteit goed te keuren. Vandaar ging
het naar een houten gebouwtje met een steenen vloer.
De conclusie van mevr. Sligting was ook daar, dat dat
aberminst geschikt was. Wanneer het bijzonder kleuter
onderwijs genoegen neemt met een huisvesting, zooals
daar in Huizum werd gevonden, dan is het volgens spr.
heelemaal niet onverklaarbaar, dat dat spoediger slaagt
dan de gemeente, die nu eenmaal hoogere eischen stelt
aan de huisvesting voor die kleinere kinderen. Boven
dien is het voor de menschen van het bijzonder kleuter
onderwijs gemakkelijker geweest om te starten, doordat
zij blijkbaar verzuimd hebben zich vooraf te vergewis
sen, dat de dames behoorlijk konden worden bezoldigd,
in enkele gevallen zoo laag, dat zelfs medestanders daar
schande over spreken. De loonen en salarissen, die de
gemeente betaalt, zijn onderworpen aan publieke con
trole en alleen daarom al ligt het voor de hand, dat de
gemeente geen uitbreiding kan geven, wanneer niet
vooraf vast staat, dat de kleuteronderwijzeressen althans
eenigszins behoorlijk worden bezoldigd. Overigens is
het voor de gemeente vrij moeilijk geweest om lokalen
te vinden, omdat spr. zich niet kan voorstellen, dat het
gemeentebestuur naar het bestuur van bijv. een Katho
lieke school zou gaan om te vragen, een lokaal te mogen
gebruiken voor een openbare kleuterklas. Wanneer in
of bij een bijzondere school ruimte is, dan wordt die
gebruikt voor bijzonder kleuteronderwijs. Ook het hoo
ger toezicht op het openbaar onderwijs heeft verhinderd
dat het kleuteronderwijs de gewenste vlucht heeft kun
nen nemen.
Spr. wil graag het bezwaar van den Voorzitter tegen
dezen gang van zaken onderschrijven. De voorstellen
komen al zeer onverwacht. Noch in de secties, noch
in de commissie is er over gesproken. Wel heeft een
van de voorstellers spr. verzekerd, dat hij het op hoogen
prijs zou stellen om, voordat deze vergadering zou
worden gehouden, nog eens met den wethouder te pra
ten, omdat hij de zaak niet forceeren wou; het leek
hem goed, dat toch eenig overleg zou plaats hebben.
De wethouder heeft herhaaldelijk alle gelegenheid ge
geven voor dat contact. Hij heeft tot op het laatste
oogenblik gewacht en er zoopas zijn verwondering over
uitgesproken, dat de heer V/iersma geen contact met
hem heeft gezocht, hetgeen deze afdeed met de opmer
king, dat hij het zoo druk heeft gehad, waarvan spr.
acte neemt en de waarheid waarvan hij niet in twijfel
trekt. Het heeft echter wel gediend om zijn bevreemding
over dezen gang van zaken te versterken. Het voorstel
van den heer Kamstra bevreemdt spr. eveneens, omdat
dat voorstel komt van een lid van de fractie, die zich
nauw gelieerd gevoelt aan een kring van het bijzonder
onderwijs, uit welken kring geen enkel verzoek is bin
nengekomen. Spr. zou het verband beter kunnen leggen,
indien bij de stukken ook een aanvrage was van het
Katholiek kleuteronderwijs. Overigens moet spr. op
dezelfde gronden als bij het eerste voorstel ook dit
tweede aan den Raad ontraden.
De Voorzitter sluit de beraadslagingen en consta
teert, dat er twee voorstellen ter tafel liggen: dat van
den heer Wiersma c.s. om het subsidie te verhoogen
met 7200,en een tweede voorstel van de heeren
Kamstra, Schalkwijk en V. d. Akker om het subsidie
per leerkracht te brengen op 600,Het voorstel van
den heer Wiersma is het verstgaande en wordt dus
eerst in stemming gebracht
Het wordt verworpen met 23 stemmen tegen 8 stem
men, die van de heeren W. de Jong, Stobbe, Wiersma
Schootstra, V. d. Vlerk, V. d. Schaaf, Heerinqa en
WItteveen.
Vervolgens wordt in stemming gebracht het voorstel
van den heer Kamstra c.s. Dit wordt verworpen met
17 stemmen tegen 14 stemmen, die van de heeren W.
de Jong, Stobbe, Wiersma, Schootstra, V. d. Vlerk,
Posthuma, Leijenaar, Schalkwijk, V. d. Schaaf, Hee-
ringa, Kamstra, Witteveen, V. d. Akker en Veenstra.
Volgno. 446 wordt onveranderd vastgesteld.
De heeren V. d. Schaaf, W. de Jong en Wiersma
willen geacht worden tegen deze paragraaf te hebben
gestemd.