88 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 17 September 1947.
Punt 7.
De aanbevelingen van Curatoren luiden als volgt:
a. tijd. leraar klassieke talen:
W. Maschmeijer, alhier:
b. tijd. leraar aardrijkskunde:
Th. van Huijstee, alhier;
c. tijd. lerares Ned. taal en letterkunde:
mevr. F. L. W. M. Buismande Savornin Lohman,
allen reeds tijdelijk als zodanig werkzaam.
Benoemd worden: de heren Maschmeijer en Van
Huijstee en mevr. Buismande Savornin Lohman, met
alg. stemmen.
Punt 8 (bijl. no. 117).
De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt:
a. leraar wis-, natuur- en scheikunde:
C. P. de Heer, alhier;
b. lerares wis- en natuurkunde:
mej. R. Schippers, alhier.
Benoemd worden de heer De Heer en mej. Schippers,
beiden met alg. stemmen.
Punten 9, 10, 11, 12, 13, 14 en 15 (bijl. nos. 119, 115,
120, 116, 123, 121 en 122).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 16 (bijl. no. 89).
De heer Posthuma kan niet zeggen, dat hij een en
thousiast voorstander is van deze nieuwe taak, die de
gemeente zich hier stelt. Daarmede heeft hij niet gezegd,
dat hij er onmiddellijk een tegenstander van is. Hij wil
nauwkeurig uitspreken wat hij bedoelt. Hij ziet in deze
werkzaamheid niet veel heil voor de woningbouw in
een gemeente als Leeuwarden, en verwacht daar dan
ook geen woningtoename van enige betekenis van. Hij
vindt het bedrag, waarvoor de gemeente zich in deze
zaak moet interesseren, vrij groot, maar zal over dit
bezwaar heenstappen, als er inderdaad een sociaal be
lang mee gemoeid is of als de minder gegoeden hier
werkelijk profijt van kunnen hebben.
Een ding van zeer grote betekenis bij een aange
legenheid als de onderwerpelijke is: hoe worden de
mensen voorgelicht? Spr. ziet het zo, dat de spaarder
een zware verplichting op zich neemt. Er wordt in de
stukken wel gezegd, dat er thans reeds mensen geholpen
worden met de bouw van een huis, maar dat zijn
natuurlijk geen spaarders. Spaarders zijn degenen, die
het gewone bedrag sparen en dus niet het eerste jaar
al kunnen worden geholpen, doch pas dan, als hun
spaarbedrag groot genoeg is.
De vorige keer, dat deze zaak aan de orde zou komen,
lag bij de stukken een soort circulaire, blijkbaar bestemd
tot uitreiking aan hen, die men als candidaat-deelnemers
aan de bouwkas beschouwt en speciaal over deze cir
culaire wil spr. nu enige opmerkingen maken. Hij is
n.l. van mening, dat men de kleine spaarders zeer vol
ledig moet inlichten.
Men zal zich herinneren, dat Pater de Greeve enige
tijd geleden voor de radio heeft gesproken en zeer
terecht over de befaamde „kleine letter" op allerlei
polissen, die maakt, dat de mensen niet nauwkeurig
weten, welke verplichtingen zij aangaan. Dit is een
euvel, dat heel wat schade teweeg brengt en juist bij
de „kleinere" mensen.
Spr. zal thans aan de hand van twee voorbeelden,
die in genoemde circulaire gegeven worden, zijn bedoe
ling duidelijk uiteenzetten.
Gesteld zo staat er men spaart voor een huis
met grond van 5000,Voor de meerdere bouw
kosten is een Rijkssubsidieregeling vastgesteld. Voor
een huis van 5000,moet men, om voor hypotheek in
aanmerking te komen, 1000,hebben gespaard. Voor
de rest ontvangt men hypotheek uit de bouwkas der
gemeente. Deze hypotheek kan worden afgelost in
maximum 30 jaar. Bij deze aflossingstijd en een rente
voet van 3x/2 moet men 217,88 per jaar betalen.
Wat in dit voorbeeld staat, is waar, maar nietwolledig.
Het is n.l. zo, dat men buiten die 1000,die men
heeft gespaard, nog andere kosten heeft, n.l. inschrij-
vingskosten 50,toekenningskosten 240,—, kosten
van hypotheekakte minstens 70,en kosten taxatie
door een architect, die spr. op 50,niet te hoog
schat. Samen bedragen deze kosten een 400,Die
1000,spaargeld wordt dus al 1400,Men moet
niet alleen weten, dat men, als men gedurende l/2 a
8 jaar 120,per jaar spaart en er enige rente van
maakt, 1000,bij elkaar heeft, maar ook, dat er,
voor men aan een huis toe is, nog meer kosten bijkomen.
En dat staat wel in de voorwaarden, maar niet in het
voorbeeld. En ook daaruit had het duidelijk moeten
blijken. Spr. acht dit een manier van voorlichting, die
men zeer beslist niet moet hebben en waar de gemeente
onder geen beding achter zal kunnen staan.
Dat voor de meerdere of onrendabele bouwkosten
een subsidieregeling van het Rijk is vastgesteld zoals
in het voorbeeld vermeld is waar, maar heeft de
spaarder enige zekerheid, dat een dergelijke regeling
over iy2 a 8 jaar nóg bestaat? Volgens spr. heeft hij
die zekerheid beslist niet. De eenvoudige spaarder nu
rekent op dit subsidie en de mogelijkheid is lang niet
uitgesloten, dat hij het niet zal krijgen. Zou hij het wèl
krijgen, dan zou het huis van 5000,er een van
10.000,worden. Spr. bedoelt, dat de spaarder, die
de meerdere of onrendabele bouwkosten als subsidie
van het Rijk ontvangt, daardoor als het ware met de
gehele hypotheek dus niet alleen de 4000,boven
de 1000,maar ook de 5000,die in deze tijd
voor een huis meer benodigd zullen zijn belast wordt
Zo ziet spr. het althans en hij hoopt, dat de wethouder
hem kan aantonen, dat hij onjuist ziet. Voor de spaarder
zit er, zo meent spr., ook nog dit grote bezwaar in, dat
zoals ook zeer terecht in de voorwaarden staat, het
bestuur der bouwkas zich het recht voorbehoudt bij een
daling der woningprijzen een grotere aflossing te be
dingen. Spr. vindt dat een financieel volkomen logische
redenering, maar denkt ook hier weer aan de moeilijk
heden, waarin de kleine spaarders op deze wijze kunnen
geraken. Hij acht n.l. de mogelijkheid van een prijs
daling lang niet uitgesloten, ofschoon natuurlijk niemanc
in de toekomst kan zien. Wel weet hij, dat van een huis
b.v. in 1928 gekocht en in 1938 verkocht, de prijs in die
tussentijd in een stad als Leeuwarden zeer beduidend
gedaald was. In een dergelijk geval zal de bouwkas eer.
hogere aflossing vragen dan waarop de spaarder, die
op het voorbeeld is afgegaan, gerekend heeft.
De hypotheekrente wordt in het voorbeeld berekenc
op 3/2 maar in de condities, de raadsleden bekend
staat, dat in het jaar van uitgifte van de hypotheek, he
voor het betrokken object geldende hypotheekrente
percentage zal worden vastgesteld. De tegenwoordig
rentestandaard van 3x/2 is ongekend laag en het ligt
dus eigenlijk voor de hand, dat over 7, 8 of 9 jaar, al
de spaarder zijn hypotheek ontvangt, de rentestandaar:!
wel eens niet-onbeduidend hoger kan zijn, hoewel men
natuurlijk ook in dit opzicht niet in de toekomst kan
zien. Het wordt echter in het voorbeeld zó gunstig
voorgesteld, dat het nooit mee kan vallen. En spr. vei -
wacht, dat het tegenvallen zal. Daarbij komt, dat, als
het rentepercentage hoger wordt, de jaarlijkse annuïteit
van 217,88 uiteraard ook groter moet worden. Dit
zijn alle bezwaren, die voor menigeen klein, maar jui t
voor de kleine spaarder heel groot kunnen zijn. Nu
had spr. gewild, dat de voorlichting van een bouwka
die door gemeenten wordt gedekt, zó uitvoerig en vol
ledig was, wat men in dat opzicht geen teleurstellingen
zou behoeven te verwachten.
Op nog iets anders wil spr. de aandacht vestigen.
Als men op het voorbeeld ingaat en men is zover, d t
men, na zo'n 8 jaar 120,per jaar gespaard te hei -
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 17 September 1947. 89
ben, 11 a f 1200,bij elkaar gespaard heeft (het is
even tegengevallen, want de inschrijvings- en toeken
ningskosten zijn er bij gekomen), dan heeft men zich
gebaseerd op een jaarlijkse aflossing van 217,88. De
bewoning echter kost in wezen veel meer. Dat spreekt
vanzelf, zal men zeggen, en spr. geeft dit toe. Maar hij
pleit hier voor de eenvoudige man, voor wie dit voor
beeld bestemd is. Nu is het zo, dat deze van het ogen
blik af, dat hij ophoudt met sparen, geen rente meer
van zijn geld ontvangt; deze is immers in het bedrag
der annuïteit verrekend. Zou hij echter zijn gespaarde
geld gewoon weggelegd hebben, dan zou hij er 30,
rente per jaar van gehad kunnen hebben. Hij heeft
grond- en straatbelasting te betalen, de brandschade
verzekering en bovendien is hij verplicht zich te ver
zekeren tegen stormschade voor 10,het onderhoud
komt voor zijn rekening, zodat al met al de jaarlijkse
uitgaven 400,zullen bedragen. Dit alles is natuurlijk
heel logisch voor iemand, die in die dingen zit, maar
nogmaals zegt spr.: niet voor de spaarder. Deze gaat
een vrij zware overeenkomst aan, welker naleving hem
niet gemakkelijk zal vallen, omdat hij uiteraard iemand
met een smalle beurs is. Daarom moet hij op de ge
volgen van zijn toetreding tot de bouwkas opmerkzaam
gemaakt worden. En nu wil spr. niet beweren, dat dit
niet zal gebeuren, maar hij is toch geschrokken van de
voorlichting, gegeven in de voorbeelden. Is de gehele
voorlichting zo, dan durft spr. met stelligheid te zeggen,
dat die zeer onvoldoende is, dat er na langere of kor
tere tijd heel wat teleurgestelde mensen zullen zijn en
dat het doel: de kleine man een eigen woning te ver
schaffen, zeker niet zal worden bereikt. Daarom vraagt
spr. aan B. en W., of de voorlichting gegeven zal wor
den op de wijze als door hem geschetst en zo ja, welke
zekerheid men heeft, dat men zich aan deze wijze van
voorlichten houdt. Hij zou op deze vraag graag een
bevredigend antwoord hebben. Zou dat niet kunnen
worden gegeven, dan zou spr., hoe onprettig hij het
ook vindt, niet met het voorstel van B. en W, kunnen
meegaan.
De heer Beeksma heeft zich bij het lezen van dit
voorstel afgevraagd, of het wel verantwoord is op dit
ogenblik een zo groot bedrag te storten in het aandelen
kapitaal van de N.V. Bouwkas Noord-Nederlandse
Gemeenten. De heer Posthuma heeft reeds de grote
bezwaren belicht, welke verbonden zijn aan het deel
achtig worden van een huis door bemiddeling van deze
bouwkas en het wil spr. dan ook voorkomen, dat hier
mede geen algemeen belang gebaat is. Het aantal der
genen, die hieraan zullen kunnen deelnemen, zal zeer
gering zijn en dezen zullen ook op andere manier wel
geholpen kunnen worden. Er zijn natuurlijk altijd men
sen, die verlangen naar een eigen woning in de zin
van eigen bezit, maar er zijn er veel meer, die daar
niet aan toe kunnen komen. En spr. vreest, dat dit
aantal met de dag groter wordt. De verarming gaat
haar gang en wij weten niet, aldus spr., wat ons nog
te wachten staat. Afgezien hiervan echter heeft spr.
een ander bezwaar, dat hij aldus formuleert: Ligt het
wel op de weg der gemeente om de eigendom van
huizen te bevorderen? Hij meent, dat het huisvestings
probleem van zo geweldige omvang is, dat het door
dergelijke lapmiddelen niet opgelost en nauwelijks be
vorderd kan worden. Spr. is zelfs van mening, dat dit
de oplossing belemmert. Als men dat probleem wil op
lossen, dan zal men radicalere maatregelen moeten
nemen.
Aan deze soort zaken is eigenlijk een geschiedenis
verbonden. Spr. weet wel, dat vergelijkingen in de regel
mank gaan. Zo ook enigszins de vergelijking, die hij
nu trekt. Deze bouwkas wordt opgericht door gemeen
ten en de gang van zaken is dus anders dan bij ver
schillende bouwverenigingen en woningstichtingen, die
hier vroeger hebben bestaan. In onze goede stad is het
voorbeeld te noemen van Werkmanslust. Toevallig las
spr. kort geleden in de Almanak van de Friesche Volks
partij van 1898 een enthousiast artikel over de stichting
Werkmanslust. Wat een geweldige idealen zag men in
een dergelijke bouw! En toch is het op niets uitgedraaid.
Ook in andere plaatsen bestonden soortgelijke stichtin
gen met namen als „Eigen Haard is Goud Waard",
enz. Van jongere datum is de stichting van „Ons Be
lang" aan de Camminghastraat en van de Coöperatieve
Bouwvereniging aan de Harlingerstraatweg. In al deze
gevallen is ten slotte de gemeenschap voor de brokken
komen te zitten. Nu is dat in dit geval misschien niet
zo, maar spr. meent, dat, indien deze bouwkas tot
liquidatie zou overgaan en er zou een tekort zijn, de
gemeente er dan toch voor moest opdraaien. Hij vraagt
zich dan ook af, of een zo groot bedrag, waarvoor de
gemeente in deze bouwkas zal deelnemen, niet nuttiger
ten bate van de volkshuisvesting zou kunnen worden
aangewend. Spr. zou het bijv. zeer op prijs stellen, als
er van de zijde van de gemeente eens een diepgaand
onderzoek kon worden ingesteld naar de mogelijkheid
van woningbouw op een vluggere manier; het tempo,
waarin op het ogenblik gemeentewoningen gebouwd
worden, is van dien aard, dat men zó niet uit de misère
komt.
Het is om al deze redenen, dat spr. vooralsnog er
niet toe kan besluiten voor dit voorstel te stemmen.
De heer Wiersma meent, dat er in de raad wellicht
verschil van opvatting kan bestaan over het antwoord
op de vraag of het rechtstreeks tot de taak van de
gemeentelijke overheid behoort, om deel te nemen in
de Bouwkas Noord-Nederlandse Gemeenten, zoals door
B. en W. wordt voorgesteld. Ook de heer Beeksma
heeft hieraan enige woorden gewijd. Wanneer dit
voorstel van een wijde omvang en een vérgaande
strekking was en wanneer het gedaan was in normale
tijden, dan zou spr. geneigd zijn op die vraag een ont
kennend antwoord te geven. Deze zaak is echter ten
slotte van weinig omvang en de tijden van dit ogenblik
zijn lang niet normaal te noemen. De opgeworpen vraag
klemt naar spr.'s mening echter te meer, indien er waar
borgen zijn voor de soliditeit van de particuliere bouw-
kassen. Vorige sprekers hebben hier, zij het in min of
meer verwijderd verband, ook aandacht aan besteed.
Naar spr. heeft gehoord, heeft er aan de soliditeit van
verschillende particuliere bouwkassen wel eens iets ge
haperd. Het zal ook wel degelijk zijn reden hebben
gehad, dat de rijksoverheid ten slotte een voorlopige
regeling ten opzichte van deze materie tot stand heeft
gebracht. Een definitieve oplossing is nog in voorbe
reiding. In ieder geval zal er toezicht worden uitge
oefend op de particuliere bouwkassen.
Waar ligt nu echter de grens van de overheidstaak?
Deze is niet altijd in concreto aan te geven. In spr.'s
kringen bestaat geen bezwaar tegen uit te oefenen
toezicht.
De heer Beeksma heeft zich afgevraagd, of de z.g.
kleine mensen niet beter op andere wijze geholpen kun
nen worden. Ten opzichte hiervan bestaat nogal enige
literatuur. Spr. wil uit een periodiek, waarin de heer
Smeenk geregeld schrijft, enige regels van dezen citeren:
„Te overwegen ware nu, of aan de spaarders in
bouwkassen, wanneer zij tot de bouw van een eigen
woning kunnen overgaan, niet een bouwpremie, een
bedrag a fonds perdu, verstrekt zou kunnen worden.
In de geest dus van hetgeen nu ook voor particuliere
bouwcombinaties mogelijk is. Een en ander natuurlijk
onder zekere waarborgen en beperkingen. Het moeten
bescheiden woningen zijn, waaraan in een bepaalde
plaats behoefte bestaat."
Hier geeft de heer Smeenk dus een ander middel aan
de hand. Het ware misschien te overwegen om de kleine
spaarders, die reeds een bedrag gespaard hebben, op
die wijze van overheidswege te helpen.