94 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 17 September 1947. een taak, een verplichting als het ware, die men heeft t.a.v. de gevallenen, ook uit onze gemeente. En alleen daarom wil spr. een enkele opmerking maken. Wat hier vanavond besloten wordt, betreft een.object, dat in de verre toekomst nog het nageslacht iets te zeggen zal hebben. De gevallenen worden nu op een ere-afdeling verenigd, waardoor steeds de aandacht op hen zal worden gevestigd. Spr. meent, dat men als raad nu beter zou doen alle benodigde werkzaamheden volledig te doen uitvoeren en niet, zoals B. en W. voorstellen, een heel klein ge deelte over te laten aan de Stichting. Immers, B. en W. zeggen zelf in hun voorstel, dat de Stichting tot hen is gekomen met het verzoek haar de benodigde grond op de begraafplaats af te staan, de nodige wegomlegging uit te voeren, het terrein gereed te maken en de be planting aan te brengen. Maar dan komen B. en W. met een paar bepalingen, waarvan de eerste luidt: a. dat de eerste inrichting van gemeentewege wordt uitgevoerd op kosten van de Stichting, voor zover be treft de werkzaamheden, die rechtstreeks betrekking hebben op de erebegraafplaats. Spr. zou willen, dat in deze bepaling alleen dit voor kwam: a. dat de eerste inrichting van gemeentewege wordt uitgevoerd. Daarop kon dan direct volgen wat nu ook onder b. staat: b. dat het verdere onderhoud door en op kosten van de Stichting geschiedt ten genoegen van B. en W. Dan zou het gemeentebestuur iets doen, waarmede het de burgerij toont, deze eretaak naar waarde geschat te hebben. Spr. geeft B. en W. dan ook in overweging de bepaling sub a. in dier voege te wijzigen. De heer Witteveen (weth.) zegt, dat men als gevolg van het aanleggen van deze hof enkele paden moet verbreden en men zal ook een ruimere beplanting aanbrengen. Bovendien zal het kerkhof in zijn geheel tegelijkertijd belangrijk worden verbeterd. De kosten, door de Stichting Friesland 1940- 45 te vergoeden voor dat gedeelte van de aanleg, dat een rechtstreeks gevolg van de stichting der erebegraaf plaats is, vormen geen hoog bedrag. Het betreft hier eigenlijk alleen de beplanting. Het is dan ook geen kwestie van zuinigheid van het college geweest. B. en W. hebben gemeend, dat, nu het de wens der Stichting was, dat er een erebegraafplaats zou komen, daaraan hun volle medewerking te moeten verlenen. Maar, zo hebben zij zich daarbij afgevraagd, als de gemeente nu alles betaalt, kan de Stichting het dan ook zo opvatten, dat zij geheel wordt uitgeschakeld? Kan zij ook het gevoel hebben, dat zij slechts het initiatief genomen heeft en nog wel iets meer had willen doen? Spr. meent op deze wijze de geest van het besluit van B. en W. wel juist te hebben weergegeven. De Voorzitter is de zaak niet zeer duidelijk. Voor zover hij weet, is het voorstel van B. en W. het uit vloeisel van het overleg met de Stichting Friesland 1940- 45. Als de heer Schootstra voorstelt verder te gaan dan het voorstel van B. en W., dan zou men toch eerst moeten weten hoeveel dit de gemeente zal kosten en dan zal dus Gemeentewerken daarvan een begroting moeten maken. Zonder vaststelling door de raad van een begrotingspost, kunnen B. en W. een raadsbesluit als de heer Schootstra bedoelt, niet uitvoeren. Als dus nu het gevoelen van de raad is, dat er meer gedaan moet worden door de gemeente dan in het voor stel van B. en W. is vervat, dan lijkt het spr. beter, dit voorstel aan te houden en in een volgende ver gadering een beslissing te nemen. De heer Schootstra wil nog gaarne even op een en ander terugkomen. In de allereerste plaats wil hij met de meeste nadruk naar voren brengen, dat men hem niet verwarren moet met de Stichting Friesland 1940- '45. Hij sprak en spreekt hier natuurlijk als raadslid. De wethouder zegt. dat het hier geen hoge kosten be treft, welke door de Stichting moeten worden vergoed. Maar daar ging het spr. ook niet om. Ook voor de Stichting zijn de kosten geen bezwaar, maar het gaat om de geste van de gemeente. De vraag is: wat doet de gemeente nu als zodanig? Zegt de raad: ..Hier is de erebegraafplaats voor de gevallenen uit onze gemeente en Stichting, het onderhoud is Uw taak dan gaat spr. daar volkomen mee accoord. Maar zegt hij: „Stichting, de grond kunt ge krijgen, wij gaan een aula stichten, het geheel past schitterend bij elkaar, maar zorgt gij nu voor de beplanting enz. voor de erebegraafplaatsdan. zo gelooft spr., zal hij er later spijt van hebben dit als raad te hebben gedaan. Alleen hierop heeft spr. de aan dacht willen vestigen. Nu is het wel zo, dat er tengevolge van spr.'s voorstel een raming van de kosten zou moeten plaats hebben, maar als de raad besluit overeenkomstig het voorstel van B. en W„ dan zal dat óók voor de gemeente be paalde consequenties meebrengen en daarvan treft spr. geen kostenoverzicht aan, noch de mededeling, dat de begroting aangevuld moet worden met een bepaalde post. Daarom vraagt hij in zijn „onnozelheid" dien aangaande waarom kan dit nu niet? Kan de raad thans inderdaad niet beslissen, dan lijkt het spr. het beste, dat B. en W. zich er over uitspreken, of zij op deze suggestie willen ingaan en eventueel hun voorstel terugnemen voor een nader onderzoek. De Voorzitter wil vooropstellen, dat van zijn kant geen verwarring tussen de Stichting Friesland 1940- 45 en de heer Schootstra heeft plaats gehad, maar hij meent toch, dat wat door B. en W. is voorgesteld het gevolg is van overleg tussen de Stichting en B. en W. en dus de instemming van de Stichting heeft. Inderdaad zal de gemeente volgens dit voorstel in eerste aanleg weinig meer doen dan de grond beschik baar stellen, maar zou zij doen wat de heer Schootstra wenst, dan zou er toch wel een nieuwe begrotings post moeten komen, die op het ogenblik niet vast te stellen is. De thans voorgestelde uitgaven kunnen ge vonden worden uit de bestaande begrotingspost voor de plantsoenen. Spr. kan er zich niet over uitlaten, of B. en W. be zwaar tegen deze aparte post zullen hebben; dat zal van de grootte van die post afhangen. Hierin is wel een reden gelegen tot uitstel, maar daartegenover staat, dat, naar spr. meent, juist van de kant der Stichting grote aandrang is uitgeoefend, dat dit werk, voordat het slechte weer aanbreekt, in orde zal komen. Hij vreest, dat een uitstel van ten minste drie weken, n.l. tot de eerstvolgende raadsvergadering, een groot be zwaar zal zijn. Dit alles in aanmerking genomen, lijkt het spr. dus de meest practische oplossing, dat de raad het voorstel van B. en W„ zoals dat hier ligt, aanneemt. Meent de raad echter, dat op de suggestie van de heer Schootstra zal moeten worden ingegaan, dan zou spr. willen voorstellen de zaak aan te houden tot de eerstvolgende raadsvergadering voor een nader onder zoek door B. en W. En dat zal mede afhankelijk zijn van de post, die dan in die vergadering als suppletoire begrotingspost zal moeten worden aangenomen. De heer W. M. de Jong meent, dat een uitstel wel kan worden ontgaan. Niemand heeft zich tegen di: voorstel uitgesproken. Wanneer de raad dus het hier voorgestelde ziet als hetgeen hij minimaal wenst, dan behoeft het geen uitstel met zich mee te brengen, wan neer de zaak nog eens bekeken wordt. Met de werk zaamheden kan wel worden begonnen. De vraag is dan alleen, hoe de kosten worden geregeld. Tegen de zinsnede uit het voorstel: „die rechtstreeks betrekking hebben op de erebegraafplaats" heeft spr. wel enig be Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 17 September 1947. 95 zwaar. Hij zou die willen schrappen. Naar aanleiding van de gevoerde discussie zouden die woorden tot mis verstand aanleiding kunnen geven. Spr. heeft het gevoel, dat de Voorzitter een andere gedachte hierbij heeft dan spr. c.s. Over de bedoelde redactie zou dus verschil van mening kunnen ontstaan. Spr. is van oordeel, dat de zaak nog eens overdacht moet worden, hetgeen, zoals hij heeft aangetoond, niet tot uitstel behoeft te leiden. Met de werkzaamheden kan terstond worden begonnen. Een volgende keer zal de raad er dan gemakkelijk uit kunnen komen. De Voorzitter meent uit de woorden van de heer De Jong te moeten begrijpen, dat het zijn bedoeling is, dat het voorstel van B. en W. nu al vast wordt aange nomen, dat naderhand het college de zaak nog eens bekijkt en daaromtrent in de eerstvolgende raadsver gadering verslag doet en dat dan de raad zal besluiten of de meerdere kosten al of niet voor rekening van de gemeente genomen zullen worden. De heer W. M. de Jong antwoordt, dat dit niet helemaal zijn bedoeling is. Hij zou willen, dat met de werkzaamheden zal worden begonnen, zonder een for meel raadsbesluit. Meent de Voorzitter, dat dit niet kan, dan is het ook mogelijk het voorstel aan te nemen. De werkzaamheden kunnen dan in ieder geval beginnen, ook voordat de kosten zijn verdeeld. Dat lijkt spr. zeer goed uitvoerbaar. Het lijkt de Voorzitter moeilijk toe het voorstel van de heer De Jong te aanvaarden. Het zou de zaak op losse schroeven zetten. Hij acht het de vraag of de Stichting bereid is er mee te beginnen, met de kans, dat zij alle kosten te dragen krijgt. De Stichting zal zo waarschijnlijk niet in zee willen gaan. Het lijkt spr. beter, dat de raad besluit het voorstel aan te nemen en dat B. en W. in de volgende vergadering praeadvies uitbrengen over de vraag of er aanleiding is de meer dere kosten voor rekening van de gemeente te nemen. Bij die formulering kan ook alvast met de uitvoering worden begonnen. De raad kan dan alsnog beslissen of hij verder wil gaan. De heer Witteveen (weth.) zou het persoonlijk ten zeerste betreuren, als dit werk zou moeten worden uit gesteld. Drie weken kunnen inderdaad, als men in deze herfst nog wil bemesten en planten, van doorslagge vende betekenis zijn. Dit uitstel zou zelfs tot gevolg kunnen hebben, dat het werk voor de winter niet geheel gereed komt. De heer Posthuma heeft dit voorstel met grote sym pathie ontvangen en wil er van heler harte zijn stem aan geven. Hij vindt het een beetje verdrietig, dat hier nu over deze tere aangelegenheid wordt gesproken, alsof het een kwestie van een beetje meer of minder geld betreft, te betalen óf door de Gemeente óf door de Stichting. In dat verband zou spr. willen vragen: Is er door B. en W. overleg gepleegd met het bestuur van de Stichting en zijn daarbij afspraken gemaakt? Zo ja, is dit voorstel naar de mening van B. en W. overeenkomstig die afspraken? Kunnen deze vragen bevestigend worden beantwoord, dan kan discussie wel achterwege worden gelaten. De Voorzitter heeft al bij herhaling gezegd, dat dit voorstel na overleg met de Stichting is ontstaan. Ook spr. zelf heeft tijdens de gehele discussie gevoeld, dat liet eigenlijk een te tere kwestie is, om er straks nog nader met een prae-advies i.z. de kosten op terug te Komen. Hij zou dan ook willen voorstellen, het voorstel spoedshalve aan te nemen en het aan B. en W. ter beoordeling over te laten, of zij, na eventueel overleg met de Stichting, nog nader op deze zaak in de raad terug zullen komen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. en voor het overige conform het door de Voorzitter voorgestelde. Punt 18 (bijl. no. 125). De Voorzitter zegt, dat B. en W. slechts uit refe rentie tegenover de raadsleden hun dit voorstel hebben toegestuurd. Hij wil echter uitdrukkelijk herhalen wat ook in het voorstel staat, dat deze aangelegenheid uit sluitend tot de competentie van B. en W. behoort en dat het dus dat is de consequentie daarvan niet mogelijk is, dat de raad daarover gaat discussiëren. Spr. moet de raad dan ook voorstellen wat B. en W. ook al in het voorstel hebben gedaan, het adres voor kennisgeving aan te nemen. De heer Beuving: Het verzoek is aan de raad gedaan. De Voorzitter kan over de inhoud van dit adres geen discussie toestaan. De heer Beuving: Wel over de toelichting door B. en W.? De Voorzitter: U kunt slechts spreken over de for mele vraag, of de raad al dan niet competent is in deze. Spr. herhaalt, dat hij over de inhoud van het adres geen discussie kan toestaan. De heer Beuving meent, dat het mogelijk is het woord te voeren over de inlichtingen, door B. en W. verstrekt in een voorstel, dat op de agenda vermeld staat. De Voorzitter: Dat is het niet. Spr. heeft al gezegd, dat B. en W. eigenlijk uit achting tegenover de raad even hun motieven ter zake hebben medegedeeld, om hem zo goed en volledig mogelijk in te lichten, maar de raad moet ten slotte met hun inlichtingen genoegen nemen. Ze kunnen niet aanvaarden, dat hij die tot een onderwerp van discussie in zijn vergadering maakt. De heer Beuving zou dit adres even willen toelichten en duidelijk maken, dat er voor B. en W. andere mo gelijkheden zijn. De Voorzitter zegt, dat er voor de heer Beuving de mogelijkheid is zich mondeling of schriftelijk tot B. en j W. te wenden, als hij meent, dat hun standpunt onjuist is. Hij kan zich echter niet in de raad tot hen richten, ,want elk woord, dat hij er hier over zegt, brengt de consequentie mede, dat spr. ook aan andere raads leden het woord zou moeten verlenen. De heer Beuving wilde, voordat de raad in deze een beslissing neemt, B. en Wj verzoeken, nog iets in deze aangelegenheid te doen. De Voorzitter: Dat is niet mogelijk. De heer Beuving zal zich, als dat niet mogelijk is, er bij neerleggen. De heer Van der Schaaf zou over dit punt, dat door B. en W. op de agenda is geplaatst en niet door de raad, graag een opmerking willen maken, en wel van formele aard. Spr. staat in deze volkomen achter B. en W„ voor zover het hun opvatting betreft, dat deze kwestie tot de competentie van B. en W. behoort. Als echter op de agenda staat: Punt 18. Alsvoren (Voor stel van B. en W.) totenz., dan moet dit voorstel, d.w.z. de competentie aangaande dit voorstel, z.i. toch in discussie kunnen komen. Spr. zou daarom de Voor zitter willen verzoeken in het vervolg slechts die punten op de agenda te plaatsen, die inderdaad voor discussie in aanmerking komen. De Voorzitter moet daarop antwoorden, dat B. en W. hebben gemeend, dit adres aan de raad te moeten doorsturen, omdat het ook aan dit college was gericht, doch daar de raad incompetent in deze is, stellen zij

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1947 | | pagina 5