2 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 7
heeft gewend tot de fractie van de P. v. d. A. en spr.
de raadsleden van die partij voldoende in staat acht
om, voor zover zij daarmede te maken hebben, hun
houding in dezen te verdedigen. Wèl wil hij zeggen,
dat het hem bevreemdt, dat men van de zijde van, naar
hij meent, drie partijen (er is ook nog een vierde!) op
dit ogenblik komt met een candidaat voor het wet
houderschap. Ieder weet, dat dit een tussentijdse vaca
ture is. Hij kan het dan ook niet anders zien, dan dat
men er blijkbaar min of meer op speculeert, dat
vooral bij de A.R. partij geen voldoende trouw en
politiek fatsoen meer t.o.v. datgene wat overeenge
komen is, zou worden gevonden. Die speculatie komt
echter absoluut verkeerd uit. Spr. stelt er prijs op te
verklaren, dat bij de A.R. fractie nog voldoende trouw
en politiek fatsoen aanwezig is om datgene na te
komen, waartoe zij zich verplicht acht en waarvoor
zij ten volle de verantwoordelijkheid op zich neemt.
De heer Posthuma wil het voorbeeld van de heer
Wiersma volgen en de kwestie van de wethouders-
verkiezing, die reeds bij de behandeling der begroting
is besproken, niet breed uitmeten. Hij kan zeer kort zijn.
Inderdaad is het zoals de heer Wiersma zegt: men
maakt bepaalde afspraken voor een zittingsperiode en
het heeft nu geen zin daarop breder in te gaan. Wel
verbaast het spr., dat deze nieuwe candidaat wordt
gesteld door drie fracties en niet door vier en dat het
niet een candidaat is van de grootste der vier fracties,
die niet in het college vertegenwoordigd zijn, maar van
een der kleinere.
De heer Kamstra antwoordt de heer Posthuma, die
zegt, dat men ten slotte het een en ander afspreekt,
dat de fractie, namens welke spr. het woord voert, toch
zeker buiten die afspraak is gebleven. In de betreffende
vergadering der fractievoorzitters toch kwam de mening
tot uiting, dat het college van B. en W. een zo breed
mogelijke basis diende te hebben. En men heeft een
smalle basis qenomen.
De heer Posthuma zeide voorts, dat het hem be
vreemdde, dat de candidaat niet door de vier, niet in
het college vertegenwoordigde, fracties werd gesteld.
Het zal hem echter voldoende bekend zijn, aldus spr.,
dat wij geen contact zoeken met de communistische
fractie; hij kon dus verwachten, dat namens drie frac
ties gesproken wordt.
Spr. begrijpt niet, waartoe de geloofsbelijdenis dient,
die de heer Wiersma heeft afgelegd. Hij verwacht van
deze niet, dat hij het eens ingenomen standpunt zal
verlaten of een gelofte zal verbreken. Hij heeft alleen
gezegd, dat, van het optreden van deze raad af, de drie
kleinste fracties unaniem van mening waren, dat de
samenstelling van het college niet de juiste weergave
was van de verhoudingen in de raad. Later, bij de
algemene beschouwingen tijdens de behandeling der
begroting, zijn die fracties daar nog op teruggekomen
en hebben zij haar mening nader gemotiveerd. Spr.
meent daarom, dat zij ook zelfs bij deze tussentijdse
verkiezing het recht hebben met een candidaat te
komen.
Mevr. Ringenaldus en de heer W. M. de Jong
vormen het stembureau.
Benoemd wordt de heer Beeksma met 23 stemmen
(de heer Schalkwijk 7 stemmen en 4 bilj. blanco).
De Voorzitter wenst de heer Beeksma geluk met
diens benoeming en hoopt, dat hij in het resterende
gedeelte van deze periode in het belang van de ge
meente en tot eigen genoegen werkzaam zal zijn.
Spr. wil niet overgaan tot het volgende punt van
de agenda, alvorens de thans aftredende wethouder,
de heer W. C. Dijkstra, namens de gemeente hartelijk
te hebben bedankt voor alles wat hij in zijn functie van
wethouder voor haar heeft gedaan. De portefeuille van
Sociale Zaken is een belangrijke portefeuille. Daar
behoort in de eerste plaats toe de bemoeiing met de
verdeling van de woonruimte, die zeer veel tijd en
aandacht heeft gevraagd. Overigens behoort tot de
taak van deze wethouder het voorzitterschap van Maat
schappelijk Hulpbetoon en van de Commissie van Be
heer over het Stadsziekenhuis, beide functies, die ook
geregelde wekelijkse vergaderingen meebrengen. Daar
behoren verder toe de bemoeienissen met de personeels
zaken, die ook niet gering waren en voorts alle moge
lijke andere werkzaamheden, waarvan in de eerste plaats
dient genoemd het aandeel in het werk van het ge
meentebestuur in het algemeen. Dit alles heeft de heer
Dijkstra met grote animo, ijver en kennis gedaan, zodat
spr. van mening is, dat deze zijn functie met eer heeft
bekleed. Het spijt B. en W., dat de heer Dijkstra zich
gedwongen heeft gezien af te treden, maar spr. hoopt,
dat hij als raadslid nog verder zijn krachten aan de
gemeente zal kunnen wijden.
Punten 4 en 5 (bijl. nos. 177 en 180).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 6.
De aanbevelingen van het bestuur luiden als volgt:
vacature-A. J. Feddema:
1. A. J. Feddema;
2. W. van Eijck van Heslinga;
3. J. van der Veen.
vacature-mevr. T. A. PollemaTromp:
1. mevr. T. A. PollemaTromp;
2. A. J. Bearda BakkerStuiveling;
3. mej. R. A. H. Maas.
Benoemd worden de heer Feddema en mevr. Pol
lemaTromp, met alg. stemmen.
Punt 7 (bijl. no. 178).
De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt:
G. Th. ter Voorde te Zutphen.
Benoemd wordt de heer Ter Voorde, met 31 stem
men (2 bilj. blanco en 1 bilj. van onwaarde).
Punt 8.
Aftredenden zijn de heren G. Bos en J. v. d. Schaaf,
Uitgebracht worden 33 stemmen. Benoemd worden
de heren Bos en V. d. Schaaf, elk met 24 stemmen
(mevr. Ringenaldus en de heren Rijpma, Schootstra
en De Vries elk 1 stem, 4 bilj. blanco en 3 bilj. van
onwaarde)
Punt 9.
Aftredenden zijn mevr. L. Ringenaldusv. d. Wal
en de heer H. Rijpma.
Uitgebracht worden 32 stemmen. Benoemd worden
mevr. Ringenaldus met 27 en de heer Rijpma met 25
stemmen (de heren Geerts en Kamstra elk 1 stem, 2
bilj. voor een der vacatures blanco, 3 bilj. voor beide
vacatures blanco en 1 bilj. van onwaarde).
Punt 10.
Aftredenden zijn de heren M. H. Geerts en G. D
Kamstra.
Uitgebracht 32 stemmen. Benoemd worden de herei
Geerts en Kamstra, elk met 26 stemmen (4 bilj. blanco
voor een der vacatures, 3 bilj. blanco en 1 bilj. van
onwaarde)
De heer Veenstra verlaat de vergadering.
Punt 11.
Aftredende is de heer J. Muller.
Uitgebracht 32 stemmen. Benoemd wordt de heer
Muller met 28 stemmen (3 bilj. blanco en 1 bilj. van
onwaarde).
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 7 Januari 1948.
3
Punten 12, 13, 14 en 15 (bijl. nos. 176, 175, 174 en 1,79).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 16 (bijl. no. 182).
De heer Posthuma merkt op, dat B. en W. in dit
voorstel de raad vragen goed te keuren:
I. de aanleg van een Centraal Autobusstation op
de grond, gelegen ten Zuiden van de Zuidersingel,
overeenkomstig de bijbehorende begroting en tekening;
II. dat de gemeente zich na het gereedkomen van
het autobusstation zal belasten met de exploitatie van
het station in dier voege, dat de Gemeente en de Ne
derlandse Spoorwegen gezamenlijk het exploitatieverlies
zullen dragen op de wijze, als is vastgelegd in de ter
zake gevoerde correspondentie.
Het is naar aanleiding van die begroting en die
tekening, dat spr. enkele opmerkingen wil maken.
Vooraf wil hij graag zeggen, dat hij uitermate verblijd
is, dat een voorstel als het onderhavige ter tafel ligt.
De toestand is met het toenemen van het autobusver-
keer van lieverlede zo geworden, dat ordening drin
gend noodzakelijk is. Het is voor niet-ingewijden bijna
niet doenlijk, om te weten waar de verschillende auto
bussen zijn gestationneerd, dus vanwaar zij vertrekken
en aankomen. Het feit, dat er geen behoorlijke wacht-
gelegenheid is, is ook iets, dat op de duur niet kan
blijven bestaan. Misschien kunnen door deze aanleg
ook de opstoppingen, die er in spertijd bij het binnen
komen ontstaan, worden voorkomen. Spr. gelooft dus,
dat het voorstel met het oog op deze dingen alleszins
aanvaardbaar is en dat daarmede het reizend publiek
een goede dienst wordt bewezen.
Hij vindt de tekening niet erg duidelijk; het is hem
althans niet mogelijk geweest aan de hand daarvan een
goed overzicht te krijgen van de regeling van het ver
keer op het autobusstation. Er was geen toelichting bij;
spr. heeft daarom geprobeerd bij iemand, van wie hij
meende, dat hij wel op de hoogte zou zijn, inlichtingen
te krijgen, maar ook deze kon hem niet inlichten. Hij
zou dus graag willen, dat de wethouder in het kort
uiteenzette, hoe de autobussen zullen rijden: waar ze
het terrein zullen opkomen en waar ze het zullen ver
laten. Hij heeft speciaal het oog op de ingang van het
terrein, die hij ziet aan de Oostkant. Daar is een be
staande weg, die ook op de tekening voorkomt, al lijkt
het, dat de geprojecteerde wat smaller is dan de be
staande. Moeten de bussen daar nu in- en tevens uit
rijden? En waar is dan gelegenheid voor het publiek
om zonder groot bezwaar het terrein te betreden? De
ingang lijkt zo nauw, dat er eigenlijk niet een behoor
lijke toegang voor het publiek schijnt over te blijven.
Spr. heeft voorts op de tekening niet een rijwiel
stalling aangetroffen. Uit de stukken blijkt wel, dat er
over is gedacht, maar, als hij het goed begrepen heeft,
is dat denkbeeld weer ter zijde gezet. Het wekt nu de
indruk, alsof er geen rijwielstalling zal komen, maar
spr. hoopt, dat hij daarmede abuis is. Hij acht het al
leszins noodzakelijk, dat daar onmiddellijk een rijwiel
stalling bij de hand is. Er is wel een op het Stations
plein, maar die is veel te klein. In de regel kan een
niet-abonné daar met zijn fiets niet terecht. Z.i. is die
stalling voor het autobusstation ook te ver uit de buurt.
Reizigers, die met koffers bij de bus komen, moeten
hun fietsen zo dicht mogelijk bij de hand hebben, om
hun bagage te kunnen vervoeren. Spr. zou een drin
gend beroep op B. en W. willen doen om het daarheen
te sturen, dat er alsnog een goede rijwielstalling komt.
De kosten van het autobusstation worden begroot
op 11.800,de duur van de annuïteit is 20 jaar en
de rente bedraagt 3 Het is dus de bedoeling, dat
dit autobusstation niet blijvend zal zijn. Spr. weet wel,
dat op dit ondermaanse niets blijvends is, maar hij
vraagt zich wel even af, hoe lang dit station dienst
zal kunnen doen. In een der stukken wordt n.l. gezegd,
dat gedacht is aan een duur van vijf jaren. Een ander
stuk, betreffende pogingen om met de Ned. Spoorwegen
tot overeenstemming te komen, spreekt van een an
nuïteit van 10 jaren (waarop de Spoorwegen niet zijn
ingegaan). En nu stappen B. en W. over op een an
nuïteit van 20 jaren. Maar is het nu zo, dat zij toch
niet aannemen, dat het station 20 jaar zal blijven be
staan? Het komt spr. voor, dat de tekst anders had
moeten luiden. Nu is wel voorop gesteld, dat de Ge
meente van de Spoorwegen de helft van het jaarlijkse
exploitatieverlies terug zal vragen, maar de begroting
klopt met de afschrijvingen van 11.800,en als nu
het station geen 20 jaar dienst zal doen, zit de Ge
meente nog 10 jaren met de jaarlijkse afschrijvingen
van dat bedrag.
Voor het salaris van de stationschef staat een post
aangegeven van 3500,Spr. zou graag van B. en W.
willen weten wat zij eigenlijk van deze man verwachten.
Wat zal zijn werk zijn? En hoe groot is het aantal
uren, dat hij dienst zal doen? Is het een functie als die
van stationschef bij de N.S., zodat er dagelijks, ook
's Zondags, van de vroege morgen tot de late avond
iemand op het terrein aanwezig zal zijn voor de goede
gang van zaken, dan zal de stationschef zich al heel
spoedig moeten laten helpen door een assistent; het is
voor één man onmogelijk om 7 X 24 uren per week
dienst te doen. Spr. is geneigd te zeggen, dat er wel
eens drie man voor deze functie nodig kunnen zijn.
Daardoor lijkt hem deze post van 3500,zeer aan
de lage kant; deze zou de 10.000,wel eens kunnen
benaderen. Het kan zijn, dat hij dit te breed ziet, maar
het woord stationschef' dreef hem in die richting.
Daar de door hem gestelde vragen eigenlijk het ge
hele beeld van deze begroting beheersen, zou spr. ze
graag door B. en W. beantwoord hebben. Nu weet hij
wel, dat B. en W. t.z.t. een nader voorstel zullen doen.
maar de raad gaat zijn besluit nemen op het onder
havige voorstel en is spr.'s zienswijze juist, dan is deze
begroting wel wat heel vaag en heel rekbaar. Hij wil
daar onmiddellijk aan toevoegen (om niet te worden
misverstaan), dat dit voor hem geen reden zal zijn
tegen te stemmen. Hij acht het van groot belang, dat
zeer velen van dit nieuwe autobusstation zullen kunnen
profiteren, waardoor intussen ook het gemeentebelang
uitnemend wordt gediend. Hij is daarom bereid voor dit
object zelfs een groter nadelig saldo te aanvaarden.
De heer Schalkwijk vraagt, of de commissie, die kort
geleden ter bestudering van het vraagstuk van de aan
leg van een autobusstation is ingesteld, niet in deze
zaak gekend is. Spr. stelt deze vraag, omdat er in dit
voorstel wel even naar vroegere plannen verwezen
wordt. Hij meent te weten, dat er, toen in 1940 de
oorlog uitbrak, bij B. en W. plannen klaar lagen om,
zij het dan op een andere plaats, een autobusstation
aan te leggen.
Hij wil niet verhelen, dat hij de plaats, die men
destijds op het oog had achter de Mercuriusfontein
beter vindt dan de thans voorgestelde. Het is zoals
de heer Posthuma heeft opgemerkt: de in- en uitgang
wordt wel zeer smal, waardoor men het publiek, dat
van de verschillende diensten gebruik maakt, in grote
moeilijkheden kan brengen. Het station lijkt wel de
vorm van een banaan te hebben: aan beide einden is
het zeer smal. In het midden staat het stationsgebouw
en de bussen zullen dus aan weerszijden daarvan ge
stationneerd worden.
Voor spr. is het belangrijkste, dat B. en W. de com
missie, die zij ter zake hebben ingesteld en waarvan
zij dus ook verwachten, dat ze met een plan zal komen,
ook raadplegen. Het zal toch niet hun bedoeling zijn,
dat de commissie 20 jaar moet bestaan, alvorens met
een rapport te komen?
Spr. meent, dat het tijdelijk karakter, dat men aan