6 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 7 januari 194JL
Op hun eerste exploitatierekening hadden B. en W.
de opbrengst van verpachting der restauratie op
1500,berekend, hoewel zij ook toen reeds de over
tuiging hadden, dat dit te laag geraamd was. Er komt
hier een massa publiek. Als een geschikte man op de
juiste manier de zaak exploiteert, zal er zeer zeker veel
gebruik van de restauratie worden gemaakt. Gedurende
een der besprekingen, die door het gemeentebestuur met
de N.S. werden gevoerd, zeide een der economen van
die maatschappij, dat de pachtsom gerust op minstens
5000,gesteld kon worden en later hebben B. en W.
zelfs al een aanbieding gehad op basis van 5000,
Dit alles heeft hen in de mening gesterkt, dat zij de
pachtopbrengst op 5000,kunnen ramen.
De heer Posthuma dankt de wethouder voor diens
uitvoerige toelichting. Het is intussen toch wel geble
ken, dat spr. op de onbegrijpelijke" tekening zeer
duidelijk heeft gezien, dat de toegangsweg tot het
station buitengewoon smal is en gebruikt zal moeten
worden als inrit èn als uitrit, met aan de kant smalle
trottoirtjes. Spr. acht dit inderdaad een grote leemte.
Als de wethouder zegt, dat twee bussen elkaar toch
nog wel kunnen passeren, dan betekent dat toch wel
de minste ruimte, die men zich voor zo'n inrit kan
denken en dan is er nog geen ruimte voor het publiek,
dat per saldo de bussen zal moeten bevolken. Spr.
onderstreept dan ook zijn verzoek van zojuist, om t.z.t.
bij de definitieve tekening en ten slotte bij de uitvoering
er zorg voor te dragen, dat er een bredere toegangsweg
komt, dat het in ieder geval zo wordt, dat het publiek
op veilige wijze het station kan binnenkomen en ver
laten. Zoals de ingang thans op de tekening staat aan
gegeven, kan dat zeker niet.
De wethouder is van mening, dat de rijwielstalling
daar niet zozeer noodzakelijk is en deelde voorts mede,
dat de rijwielstalling bij het spoorstation zal worden
vergroot. Ook al zou deze echter verdubbeld worden,
dan zou toch blijken, dat ze op bepaalde tijden nog te
klein is. Men moet zo nu en dan met een rijwiel bij
het station komen, om te weten welk een ellende dat
gebrek aan ruimte oplevert.
Spr. heeft nog niet antwoord van de wethouder
gekregen i.z. zijn bezwaar, dat de rijwielstalling bij het
spoorstation op te grote afstand van het autobusstation
is gelegen. Hij gelooft, dat het gewenst is, dat B. en W.
onmiddellijk overgaan tot de bouw van een rijwielstal
ling. Laat men de dingen toch in één keer goed doen!
De wethouder heeft een kleine verduidelijking ge
geven van de post voor de stationschef van 3500,
Hij zeide en spr. aanvaardt dat onmiddellijk dat
B. en W. nog niet precies weten, wat deze man zal
moeten doen en hoe groot het aantal uren is, dat hij
aanwezig zal moeten zijn. Het woord ..stationschef"
wekt echter toch bij spr. de gedachte, dat zo iemand
altijd present zal moeten zlijn en dit ligt ook al eenigs-
zins in de woorden, waarmede de wethouder zo onge
veer de taak van deze functionaris omschreef, opge
sloten. Hij moet er zijn om de eventuele geschillen
tussen de chauffeurs op te lossen en hij moet voor orde
en regel zorgen. Dan moet hij toch inderdaad van
's morgens vroeg tot 's avonds laat op het station zijn.
Het komt spr. dan ook voor, dat deze post te laag
geraamd is, temeer, daar hij absoluut niet accoord kan
gaan met de gedachtengang van de wethouder, waar
deze spreekt van een gepensionneerde Indischganger
of iemand, die niet al te valide is. Spr. hoopt van
ganser harte, dat B. en W. die kant niet uitgaan. Hier
moet een volwaardige arbeidskracht aangesteld wor
den. Het moet in geen geval en spr. hoopt, dat de
wethouder hem wel goed wil verstaan een bijbaantje
worden voor één of meer gepensionneerden.
Wat spr.'s grote bezwaar tegen de duur der an
nuïteit betreft, hij begrijpt wel, dat de wethouder dat
niet kan wegnemen. Spr. heeft ook gezegdalles is
tijdelijk op dit ondermaanse en niemand kan in de
toekomst zien, maar de begroting van dit object is ge
baseerd op een bestaansduur van 20 jaren en daar zit
de raad nu mee. Deze moet zich goed realiseren, dat,
als dit station eens niet 20 jaar blijft bestaan, maar
bijv. 10 jaar, er dan een post van ongeveer 80.000,
nog niet gedekt zal zijn. Ook t.a.v. alles wat er dan
nog aan waarde op het terrein zal zijn: stationsgebouw,
emplacement enz. betekent het een strop. Spr. gelooft,
dat het heel goed is, dat de raad zich daar rekenschap
van geeft. (Stemmen: „Plan Marshall.")
Hij heeft dit alles gezegd, omdat de wethouder niet
zo diep is ingegaan op hetgeen hij in de eerste instantie
heeft gezegd. Hij voelt wel, dat alles nog vaag is en
moeilijk thans reeds precies vast te stellen, maar de raad
staat op het ogenblik toch maar voor het nemen van
een besluit.
Spr. heeft in eerste instantie zijn betoog beëindigd
met de mededeling, dat hij wel zoveel waarde aan deze
aangelegenheid hecht, dat hij zelfs bereid is een wat
grotere schadepost dan de hier op 6.000,per jaar
geschatte te aanvaarden en thans herhaalt hij, het niet
zo erg te vinden, dat de begroting iets nadeliger wordt
dan thans geraamd is. Hij gelooft, dat het alleszins ge
oorloofd is een dergelijk groot bedrag aan deze aan
gelegenheid te besteden, mits dit tijdelijke station dan
ook zo goed mogelijk zal zijn. Hij blijft er bij, dat de
ingang fout is; vier meter breedte acht hij althans zeer
beslist onvoldoende. Voorts blijft hij voor het gerief
van het publiek een rijwielstalling bij het autobusstation
noodzakelijk oordelen.
De heer Schalkwijk zegt zich gaarne bij de opmer
kingen van de heer Posthuma i.z. de te smalle ingang
aan te sluiten. Immers, op Vrijdagen en ook op dagen,
waarop veekeuringen worden gehouden, zullen vele
wagens via de Zuidersingel, in de richting van het
spoorstation rijdende, de ingang van het autobusstation
passeren. Dan zullen daar moeilijkheden ontstaan en
daar heeft men rekening mede te houden. Spr. ziet
echter, dat er weinig kans is om de ingang te verbreden.
De situatie is daar nu eenmaal zo. Hij vindt het daarom
jammer, dat het autobusstation op die plaats moet
komen. Bovendien meent hij, dat de twee particuliere
ondernemingen zeker met tegenzin haar bussen op het
terrein van haar concurrente, de N.T.M., zullen sta
tionneren. De grote strijd, die op vervoergebied tussen
het overheids- en het particuliere bedrijf wordt ge
streden, is immers algemeen bekend. Spr. meent, dat
er evengoed wel een autobusstation was gekomen, als
dit alleen bestemd was geweest voor de bussen der
N.T.M.
Als de wethouder zegt, dat er wel ruimte is voor
meer bussen, dan waarop voorlopig is gerekend, wil
spr. er op wijzen, dat er op het ogenblik 25 diensten
zijn, die op Leeuwarden rijden; deze 25 diensten rijden
echter maar zeer korte tijd van het jaar met één bus;
al spoedig zullen het er dus 50 bussen zijn. Er bestaat,
zoals de wethouder zelf erkend heeft, thans nog een
overgangstoestand. De uitbreiding van het autobus-
vervoer heeft volgens spr. zeker nog niet haar eindpunt
bereikt. Hij gelooft dan ook, dat men met dit plan bin
nen zeer korte tijd voor moeilijkheden komt te staan.
Spr. is voorts van mening, dat men hen, die in de,
zoal niet voor dit plan geïnstalleerde, maar er toch
nauw bij betrokken, commissie zitting hebben willen
nemen, niet zonder meer had moeten passeren.
Men kan lang en breed over deze zaak praten, spr.
ziet echter wel in, dat men, daar de nood dringt, dit
plan wel zal aanvaarden. Toch wil hij nogmaals met
nadruk verklaren, dat hij de hier voorgestelde oplossing
allerminst de juiste acht.
De heer W. M. de Jong zegt naar aanleiding van
het feit, dat hier sterk aangedrongen is op het maken
van een rijwielbewaarplaats, dat dit punt volkomen
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 7 Januari 1948.
7
afzonderlijk beoordeeld moet worden. Zouden als ge
volg van de oprichting van het autobusstation meer
rijwielen vervoerd worden, dan zou het maken van een
rijwielstalling wel bij dit plan behoren, maar dit is
moeilijk aan te tonen. Spr. meent, dat B. en W. in
dezen juist hebben geoordeeld. De heer Posthuma heeft
niet gesproken over het toezicht, dat bij zo'n rijwiel
stalling nodig zou zijn en waarvoor B. en W. zouden
moeten zorgen. Spr. is het met de heer Posthuma eens,
dat er meer fietsen bij het spoorstation geplaatst moe
ten kunnen worden, maar ook dit is een volkomen op
zichzelf staande kwestie.
Wat de stationschef betreft, spr. kan zich niet in
denken, dat deze een zeer belangrijke taak zou hebben.
Dit lijkt hem een ietwat weidse voorstelling. De ge
dachtengang is waarschijnlijk deze: Hier staat een
autobusstation en daar behoort een stationschef bij. Spr.
gelooft niet, dat deze functionaris een dagtaak zou
hebben, die ongeveer even gewichtig is als die van
de stationschef N.S. Hij kan zich ook niet voorstellen,
dat het zo verschrikkelijk zou zijn, dat deze functie een
bijbetrekking zou worden. Hij zou hierbij ook sociale
overwegingen willen laten gelden. Spr. zelf komt nog
niet voor deze betrekking in aanmerking, maar hij kan
zich indenken, dat iemand, die gepensionneerd en nog
fit is, zo'n bijbaantje zou ambiëren.
(De heer Posthuma: Verschil van inzicht).
Spr. zou willen voorstellen dit punt nog eens rustig
te bekijken; het komt zeker wel in orde.
De heer Witteveen merkt op, dat door de heer
Posthuma twee dingen zeer concreet als fout zijn be
titeld. Spr. wil hem dit wel zeggen, dat de voorstellen,
waarmee B. en W. hier komen, niet uit de lucht
gegrepen zijn. Ze zijn behoorlijk gefundeerd en ge
motiveerd en door deskundigen grondig bekeken.
De kwestie van de rijwielstalling is door B. en W.
onderzocht en het is hun daarbij gebleken, dat het
aantal fietsen van buspassagiers niet zo groot is. De
heer Posthuma moet zich wel realiseren, dat toch
moeilijk een rijwielbewaarplaats kan worden gebouwd,
zonder dat gegevens over het aantal benodigde plaatsen
beschikbaar zijn. Het college heeft er beslist geen kijk
op, hoeveel fietsen er zullen komen. De heer Posthuma
drukt zich zeer pertinent uit. Hij moet dan maar be
wijzen, dat het inderdaad fout is.
Twee verkeersdeskundigen van de Spoorwegen
hebben de plannen grondig bestudeerd, evenals de In
specteur van het Verkeer. De totstandkoming van de
plannen, ook van de ingang, heeft een gefundeerde
oorzaak. De heer Posthuma zegt, dat die ingang fout
is. Spr. zou niet zo sterk durven zeggen: het is af. Als
bedoelde spreker zich zo sterk uitdrukt, moet hij er
gegronde motieven voor hebben en die zou spr. graag
willen horen. Voor de raad ligt een voorstel, dat uit
eindelijk het product is van langdurige studie, waar
deskundigen van de Dienst Weg en Werken aan heb
ben meegewerkt, die de kwestie niet alleen hier, maar
overal elders hebben bestudeerd.
De rijwielstalling moet op zichzelf worden bezien.
Het is werkelijk geen peulschilletje om in deze tijd een
dergelijk plan zo ver te krijgen en dan komen nog de
grote moeilijkheden met de uitvoering, die heus geen
sinecure is. Het plan moet dan ook geen uitbreiding
ondergaan, die niet beslist noodzakelijk is. Is een rijwiel
stalling inderdaad urgent, dan moet dit toch eerst uit
toetsing aan de practijk blijken.
Over de personeelsbezetting denkt spr. nog precies
gelijk als zopas. Men heeft hem waarschijnlijk niet
geheel begrepen. Het geval kan zich voordoen, dat de
een of ander bij spr. komt en zegt iemand te kennen,
die een arm mist en thans slechts een inkomen van
12,per week heeft. Dan zou spr. gevraagd kunnen
worden, of hij deze niet een geschikte persoon vindt
voor een bepaalde betrekking. Daar zit niets on
sociaals in.
Wat de annuïteit van 20 jaar betreft, de Spoorwegen
wijken daar niet van af en de Gemeente staat dus voor
dat feit. Men kan niet bepalen hoe lang de bestaans
duur van het station zal zijn, maar deze zal niet korter
zijn dan 10 a 12 jaar. Als men vraagt: waarom niet een
aflossing in 10 jaar, de lasten komen toch op de ge
meenterekening, dan dient men ook te bedenken, dat
er in deze tijd toch al zoveel te doen is. Misschien dat
de strop na 10 jaar beter gedragen kan worden dan nu.
Daar alles toch afhangt van onberekenbare factoren,
kan deze zaak evengoed over 10 jaar opnieuw worden
bekeken.
Sprekende over de plaats van het autobusstation,
heeft de heer Schalkwijk ook gezinspeeld op de con
currentiestrijd tussen de Tramwegmaatschappij en par
ticuliere ondernemingen. Deze doet hier echter in het
geheel niet ter zake. Er is geen sprake van bevoor
rechting. Het is een zuiver gemeentelijke exploitatie. De
N.T.M. wordt precies gelijk behandeld als de vrije
ondernemingen. Juist om rivaliteit te voorkomen en ook
om te zorgen, dat de particuliere ondernemingen niet
ten achter worden gesteld, hebben B. en W. dit station
in beheer willen hebben. Juist de gemeente is in staat
in dezen onpartijdig op te treden.
B. en W. zijn niet de mening toegedaan, dat binnen
afzienbare tijd moeilijkheden zullen ontstaan, zoals de
heer Schalkwijk vreest. Ook de deskundigen, door spr.
zojuist genoemd, delen die mening niet. Hij weet dan
ook niet welke moeilijkheden de heer Schalkwijk kan
bedoelen. De deskundigen zijn niet van oordeel, dat
het aantal lijnen belangrijk zal worden uitgebreid. De
heer Schalkwijk zeide voorts, dat, als op een lijn twee
bussen rijden, er ook twee standplaatsen nodig zijn.
Spr. kan hem antwoorden, dat het autobusstation ge
baseerd is op het aantal bussen, dat thans rijdt. De
reserve is niet bar groot, maar volgens deskundigen
behoeft men ook niet veel reserve te hebben, omdat er
wel meer bussen, maar niet meer lijnen kunnen komen.
Een dienst, die om de 3 a 4 uur gereden wordt, kan
bijv. een halfuur-dienst worden. Daardoor komen echter
niet meer bussen op het station te staan, daar de bussen
af- en aanrijden.
Lang voordat de commissie, door de heer Schalkwijk
bedoeld, in het leven was geroepen, was dit plan al
in studie. In de eerste vergadering dier commissie is
dan ook medegedeeld, dat dit plan in een vèrgevorderd
stadium verkeerde en dit heeft daar zelfs voldoening
gewekt. B. en W. stonden zodanige deskundigen ter
beschikking, dat zij in dit geval geen behoefte hebben
gevoeld ook de commissie nog in te schakelen.
De Voorzitter zou met enkele woorden het betoog
van de wethouder willen aanvullen.
De gang van zaken is zo geweest, dat door Ge
meentewerken oorspronkelijk een tekening is gemaakt
met een grotere ingang dan de hier geschetste. Op een
tekening echter, die daarna door de Spoorwegen is
gemaakt, werd de ingang kleiner geprojecteerd. Dit
punt is toen uitdrukkelijk door B. en W. met de des
kundigen van de Spoorwegen besproken en dezen heb
ben daarbij ook verklaard waarom ze dat hadden ge
daan. De gedachte, die daarbij voorzit, is deze, dat
de binnenkomende autobussen ten Noorden van het
stationsgebouw en de verhoging waarop dit staat, langs
rijden en dat de vertrekkende autobussen dan tussen
die verhoging en het trottoir, dat aan de Zuidkant van
het station geprojecteerd is, rijden.
Nu gelooft spr., dat er bij de heer Posthuma een
misverstand bestaat t.o.v. de ruimte, die voor het
publiek gelaten is, want langs de Zuidkant van het
station is een behoorlijk breed trottoir geprojecteerd en
met opzet is de afstand tussen dat trottoir en het ver
lengde van het plateau, waarop het stationsgebouw
staat, zo nauw genomen, opdat het publiek slechts een
korte afstand heeft af te leggen over dat gedeelte van