16 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 Januari 1948.
Punt 20 (bijl. no. 17).
De heer T. de Jong valt het, als hij de toelichting
tot dit voorstel leest, op, dat de herclassificatie alleen
verdedigd wordt door vergelijking met andere steden
en dat men uit vrees voor een lagere bijzondere uit
kering niet verder dan de 4e klasse durfde te gaan.
Spr. acht deze weg niet de juiste. Z.i. heeft de raad
hier te handelen volgens de bedoeling der wet en die
is: na te gaan bij welke huurwaarde hier van personele
belasting sprake mag zijn, zonder te zien naar andere
gemeenten.
In verband hiermede wil spr. er even op wijzen, dat
de respectieve bonden er reeds de nodige aandrang op
hebben uitgeoefend Leeuwarden in de le klasse ge
plaatst te krijgen. Alvorens hier nader op in te gaan,
kan spr. niet nalaten de toelichting van B. en W. even
te volgen, waaruit hij, met behulp van de statistiek, die
bij de stukken lag, heeft kunnen opmaken, dat er in
1945 in Nederland 23 gemeenten in de le t/m 3e klasse
waren. Wanneer Leeuwarden zou kunnen besluiten de
24e te zijn, zouden er volgens deze gegevens nog 11
onder die 24 gemeenten zijn met een lager aantal in
woners dan Leeuwarden.
Wat de verminderde belastingopbrengst van
60.000,betreft, moet spr. opmerken, dat hierbij
geen rekening is gehouden met de kinderaftrek: dat het
verschil dus lager is dan 2,50 in hoofdsom en 3,75
opcenten; dat de belasting op de luxe auto's en plezier
vaartuigen in 1942 is vervallen en die op honden nog
niet de moeite waard is. Om deze redenen vindt spr.
de toelichting weinig overtuigend. Hij meent, dat de
gemeente alleen heeft na te gaan bij welke huur ze
pers. belasting op haar plaats vindt.
Thans is het zo, dat men in het stedelijk gedeelte
van Leeuwarden bij een huurwaarde van meer dan
150,en in het plattelandsgedeelte bij een huur
waarde van meer dan 75,- pers. bel. heft. Dit is
dus bij huurwaarden van resp. 2,75 en 1,75
per week. Bij overgang naar de 4e klasse zal bij een
huurwaarde van meer dan 175,(voor het stedelijk
gedeelte) en van meer dan 100,(voor het platte
landsgedeelte) pers. belasting geheven worden, dus bij
huren van resp. 3.50 en 2,— per week. Spr.
meent, dat bij dergelijke huren van geen pers. belas
tingheffing sprake mag zijn. Tegenwoordig doet een
eenvoudige arbeiderswoning 5,per week huur. In
verband hiermede komt het spr. voor, dat de belasting
heffing nooit bij een lager bedrag aan huurwaarde dan
200,voor het stedelijk gedeelte en 125,voor
het plattelandsgedeelte mag beginnen, d.w.z. bij een
wekelijkse huur van resp. 4,en 2,50. Zij komen
dan ook met het volgende voorstel:
„Ondergetekenden stellen voor in de Verordening
betreffende de classificatie van de gemeente Leeu
worden voor de heffing der personele belasting te
lezen in art. 2 in plaats van „tot de 4e klasse" „tot
de 3e klasse" en in plaats van „tot de 7e klasse"
„tot de 6e klasse";"
Verder zou spr. B. en W. willen verzoeken een onder
zoek in te stellen naar de huurprijzen in de dorpen
Lekkum en Goutum, want de invloed van de stad is
zeer merkbaar op de huren in deze dorpen. De vereni
ging „Dorpsbelang" te Lekkum wijst in haar verzoek
op de verhouding in dezen tussen Leeuwarden en
Lekkum.
De Voorzitter deelt mede, dat het voorstel-T. de
Jong, mede ondertekend door de heer Beuving, bij hem
is ingekomen.
De heer W. M. de Jong merkt op, dat het inderdaad
juist is wat de heer T. de Jong gezegd heeft t.a.v. de
kinderaftrek, die niet in het voorstel van B. en W. tot
uitdrukking komt. Het is dus zo, dat het bedrag van
60.000,verminderd moet worden met de kinder
aftrek. Overigens speelt dit niet een grote rol. Spr. c.s.
kunnen zich met dit voorstel van B. en W. wel vere
nigen en geloven, dat het voor de burgerij een toch
niet onaanzienlijke belastingvermindering betekent. Het
is altijd wel mogelijk om nog een stap verder te gaan,
zoals de heer T. de Jong wil, maar spr. heeft van deze
niet vernomen, waarom het plattelandsgedeelte nu
precies in de 6e klasse gebracht moet worden. Bij het
plaatsen van Leeuwarden in de 4e klasse der pers. be
lasting zal bij een huurwaarde van meer dan 175,
pers. belasting betaald moeten worden, maar deze be
draagt op deze huurwaarde 10 van 175,
170.aftrek 5,f 0,50. Daar komen 150
opcenten bij, samen 1,25. Dat is niet zo'n enorme
belastingdruk. Het lijkt spr. goed. dat de belasting op
nog lagere huurwaarde wordt afgeschaft. De raad kan
echter niet verder gaan. Men moet Leeuwarden ver
gelijken met andere gelijksoortige gemeenten. Doet men
dat niet, dan valt men geheel uit de toon. Spr. is het
met het college volkomen eens, dat, als het plattelands
gedeelte niet bij Leeuwarden gevoegd was, maar nog
tot Leeuwarderadeel zou behoren, er geen sprake van
geweest was, dat het in de 7e klasse gerangschikt zou
worden. Hij meent, dat het college zeer ver is gegaan,
zover, als het redelijkerwijs kón gaan. Z.i. worden de
huren te Wirdum niet door de huren in de stad beïn
vloed. Of dat in Goutum en Lekkum wel het geval is,
betwijfelt spr.
Spr. c.s. zijn het bepaald oneens met het voorstel-
T. de Jong.
De heer Posthuma leest in bijlage 17: „Met verwij
zing naar het vorenstaande en onder mededeling, dat
de Financiële Commissie zich hiermede kan vereni
genAls hij zich niet vergist, is de heer T. de
Jong lid van die commissie en dan moet het spr. van
het hart, dat dit geen manier van werken is. Als raads
leden worden gekozen en zich beschikbaar stellen als
lid van een commissie en in die commissie hun taak
vervullen, hebben zij daar te zeggen, of ze het met een
bepaald voorstel eens zijn of niet. Op deze wijze wordt
de waarde van het lidmaatschap van een raadscom
missie naar beneden gehaald.
De heer V. d. Vlerk wil in deze heel gaarne de eer
van zijn collega in de Financiële Commissie ophouden.
Deze heeft n.l. zijn stem voorbehouden bij een even
tuele stemming.
De heer Posthuma trekt, als dit juist is, zijn repri
mande terug.
De heer Geerts (weth.) zegt. dat het voorstel, dat
de raad thans wordt aangeboden, al een lange geschie
denis heeft. Er is in 1938 en reeds eerder geprobeerd
om Leeuwarden van de 5e in de 4e klasse te krijgen,
maar het is nooit gelukt, omdat daar geen bepaalde
redenen voor waren. B. en W. hebben ditmaal een
motief kunnen vinden in de plaats, die Leeuwarden
inneemt t.a.v. andere gemeenten. Dit motief zou de
vorige keren niet te gebruiken zijn geweest. B. en W.
moeten er enerzijds voor zorgen, dat degenen, die niet
in staat zijn om enige directe belasting te betalen, niet
worden aangeslagen, maar zij moeten er anderzijds
voor zorgen, dat degenen, die wèl in staat zijn deze
belasting te betalen, wèl worden aangeslagen, twee
eisen, die met elkaar in strijd zijn. Om aan de eerste
eis te voldoen, zou Leeuwarden het beste in de le
klasse kunnen zijn, voor de laatste beter in de 8e klasse.
Het juiste evenwicht moet gezocht worden en dat juiste
evenwicht, zo vond men in 1938 bij het Rijk, was be
reikt, als ongeveer 8 a 12 van het aantal percelen
onbelast was. Nu Leeuwarden in de 5e klasse gerang
schikt is, is 19.75 van het totale aantal percelen
onbelast, waarmee het dus nog ver uitgaat boven de
norm, die in 1938 gesteld is. Er bestaat nu natuurlijk
wel enig verschil met 1938, omdat door het samen
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 Januari 1948. 17
wonen het aantal onbelaste percelen waarschijnlijk
groter is dan toen. Het is in elk geval zo, dat men hier
lang niet aan 8 a 12 toe is. B. en W. zijn een beetje
voorzichtig geweest en niet verder gegaan dan resp.
de 4e en 7e klasse, omdat de gemeente de goedkeuring
van het Rijk moet hebben.
Dat bepaalde gedeelten van de pers. belasting, die
door het Rijk werden geheven, zijn vervallen, waarop
de heer T. de Jong wees, is een kwestie van de Wet
op de pers. belasting en iets, waarmee het gemeente
bestuur van Leeuwarden niets te maken heeft. De heer
De Jong begrijpt zelf ook wel, dat de gemeente daar
niets aan kan doen.
Er ontstaat natuurlijk, door de lagere opbrengst van
deze belasting van 60.000,een gat in de gemeente
begroting. Dit bedrag werd door de heren T. en W. M.
de Jong bestreden, maar 55.000,zal toch in ieder
geval gederfd worden. Binnenlandse Zaken heeft ech
ter toegezegd, dat Leeuwarden, volgens de objectieve
normen thuisbehorend in de 4e klasse, in het raam van
de bijzonder uitkering, die de gemeenten in verband
met de nieuwe financiële verhouding tussen Rijk en
gemeenten zullen ontvangen, het te derven bedrag ver
goed zal krijgen.
Het ging er om die objectieve normen te vinden.
Spr. heeft het Ministerie gevraagd: welke zijn dat? En
men heeft geantwoord: Dat zal afhangen van de ad
viezen, die de hoofdinspecteur der belastingen in de
provincie Friesland zijn gevraagd. Deze heeft 107 aan
slagen onderzocht, alle in de groep woninghuren van
150,tot 175,Van deze 107 personen waren
30 in de inkomstenbelasting, 37 in de loonbelasting en
40 noch in de inkomsten- noch in de loonbelasting aan
geslagen. Zijn conclusie was dan ook, dat voor Leeu
warden de indeling in klasse 5 te hoog was, omdat 40
personen van de betrekkelijke groep aangeslagenen
eigenlijk niet in staat waren belasting te betalen. Zijn
advies luidt aldus: „Ik acht dit aantal te groot om te
kunnen spreken van een juiste classificatie en geef op
die grond in overweging de kern van de gemeente te
brengen in de 4e klasse. Uiteraard brengt dit mede,
dat het plattelandsgedeelte in de 7e, mogelijk in de 6e,
mogelijk ook in de 5e klasse gebracht moet worden."
Bij rangschikking van het plattelandsgedeelte in de
7e klasse en van de kern der gemeente in de 4e klasse
zijn resp. 30.51 en 28.66 van het totaal aantal
percelen onbelast en spr. is van oordeel, dat deze ver
houding zeer behoorlijk is.
Daar komen nog enkele kwesties bij.
De grens tussen stads- en plattelandsgedeelte bij de
pers. belasting valt samen met die bij de straatbelasting.
In het gedeelte, dat nu in de 5e klasse is ingedeeld,
wordt 6^/2 straatbelasting betaald en in dat, wat tot
de 8e klasse behoort, 4 Indien dus de toestand zo
zou worden, als in de verzoekschriften van Lekkum
en Goutum wordt gewenst, zou ook de indeling voor
de straatbelasting veranderen en dan weet spr. nog niet,
wat het voordeligste zou zijn.
Wat betreft de vraag of het plattelandsgedeelte in
de 7e of in de 6e klasse gerangschikt behoort te wor
den, verwijst spr. naar de juist door hem genoemde
percentages van onbelaste percelen. Bij rangschikking
in de 4e klasse van het stadsgedeelte en van het platte
landsgedeelte in de 7e klasse zijn de percentages on
belaste percelen ongeveer gelijk; het plattelandsgedeelte
■s nog iets in het voordeel. De verhouding is dus goed
en moet niet in de war worden gestuurd door plaatsing
in de 6e klasse.
I De heer T. de Jong zegt, dat de nadere toelichting
van de wethouder, die dezelfde lijn volgt als het voor
stel, hem niet van gedachten heeft doen veranderen.
In de vergadering van de Fin. commissie is beloofd,
dat de raadsleden inzage zouden krijgen van de lijst
met overzichten. Spr. heeft haar bij de stukken niet
gezien. De raadsleden zouden daardoor hebben kunnen
nagaan, hetgeen zopas door hem naar voren is gebracht,
dat, als Leeuwarden door plaatsing in de 3e klasse zou
gaan behoren tot de 24 gemeenten, die in de 3 laagste
klassen zijn ingedeeld, van die 24 gemeenten er 11
zouden zijn met een kleiner aantal inwoners dan Leeu
warden. Spr.'s naamgenoot W. M. de Jong heeft daar
ook over gesproken, maar uiteindelijk vond hij, dat het
door B. en W. voorgestelde wel goed was.
Spr. heeft zijn voorstel met cijfers gestaafd. De raad
is verplicht een juiste verhouding vast te stellen en
daarbij na te gaan, of mensen in de stad. die minder dan
4,huur betalen, en mensen op het platteland, die
minder dan 2,50 huur betalen, ook belasting ver
schuldigd zijn. Nu is het door de woningnood moeilijk
na te gaan, hoeveel percelen normaal onbelast zouden
zijn. Wanneer er een zo ruime woningmarkt was, dat
ieder kon wonen zoals hij wenste, zou een zuiver per
centage van onbelaste percelen kunnen worden vast
gesteld.
Spr. hoorde, dat advies is ingewonnen van de Hoofd
inspecteur van de directe belastingen. Deze heeft ge
constateerd, dat 40 van de 107 in de pers. belasting
aangeslagenen geen loon- of inkomstenbelasting beta
len. Dit percentage is zeer hoog. Spr. is dan ook zeer
beslist van oordeel, dat, wanneer er weer enigszins
normale woningtoestanden komen, voor woningen in
de stad van minder dan 4;en voor die op het plat
teland van minder dan 2,50 huur, per week, geen
pers. belasting behoort te worden betaald.
Hij blijft bij zijn voorstel en verzoekt de raad het te
aanvaarden.
De heer V. d. Vlerk lijkt het, dat in de slotrede van
de heer T. de Jong een grote inconsequentie schuilt.
Deze toch merkt op, dat, wanneer er een opschuiving
zal plaats hebben, de woningen van 4,in de stad
en van 2,50 op het platteland dan bezet zullen worden
door mensen, die niet in aanmerking zouden komen
voor de belastingheffing. Dat kan wel zijn, maar die
opschuiving is er niet geweest. Daaruit moet spr. dus
de conclusie trekken, dat de mensen, die zijn blijven
zitten in woningen, die minder dan resp. 4,en
2,50 huur doen en wier lonen belangrijk omhoog zijn
gegaan, wel degelijk in aanmerking zouden komen voor
een belastingheffing. Zou er aanstonds sprake zijn van
een opschuifsysteem, dan zullen deze mensen op grond
van hun hoger inkomen een hogere huur willen betalen,
want natuurlijk gaat niemand in een ruimer en duurder
huis wonen, als zijn inkomen dat niet toelaat.
De heer W. M. de Jong is door het betoog van de
wethouder volkomen overtuigd van de juistheid van het
voorstel van B. en W.
De heer Geerts (weth.) meent, dat het voornaamste
bezwaar van de heer T. de Jong hierop neerkomt, dat
Leeuwarden niet op de juiste plaats is gerangschikt op
de lijst van gemeenten. Spr. moet dat bestrijden. De
heer De Jong kan slechts aanhalen een lijst van ge
meenten, die gerangschikt zijn naar haar grootte, dus
naar het aantal inwoners. Spr. moet zich meer houden
aan de norm der onbelaste percelen. Als Leeuwarden
in de 4e klasse wordt gerangschikt, zal het aantal
onbelaste percelen 28,66 van het totale aantal per
celen worden. In 1938 kreeg Leeuwarden op zijn ver
zoek om plaatsing in een lagere klasse pers. belasting
ongeveer het volgende Ministeriële bescheid: „De er
varing leert, dat bij classificatie aan de hand van deze
algemene norm 812 van het aantal woningen on
belast blijft. Slechts in gemeenten met abnormaal veel
armen zal het aantal onbelaste percelen boven dit per
centage uitgaan. Het percentage percelen, dat thans in
Leeuwarden onbelast is, geeft echter al een ruime spe
ling boven de 12 De conclusie was dan ook, dat