42 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 Mei 1948.
zij zich met name hierover, dat de raad thans weer
een z.g. sluitende begroting wordt aangeboden. Dat
het sluitend maken geschiedt door aanwending van
middelen, die eigenlijk niet in de begroting zelf te
vinden zijn of daar tot uitwerking gebracht kunnen
worden, werpt echter een schaduw over de vreugde.
Spr. doelt daarmee op de vrij hoge rijksuitkering. Toch
hopen zij, dat, nu de begroting weer zij het dan op
deze wijze sluitend gekregen is, het moeilijkste tijd
perk voor Leeuwarden thans is afgelopen en dat 't het
college en ook de gehele gemeenteraad gegeven moge
zijn om onder Gods zegen nog mee te mogen maken,
dat zich, mede door hun maatregelen, van nu af aan
een gunstiger perspectief voor deze gemeente gaat
openen.
Spr. verklaart, dat hij c.s. zich over het algemeen
met het tot nog toe door het college gevoerde beleid
volledig kunnen verenigen. Dat wil echter niet zeggen,
dat er, in het algemeen gesproken, geen aanleiding zou
kunnen zijn voor een enkele dissonant. Spr. herinnert
aan een dissonant van zeer recente datum. n.l. die van
de vorige week met betrekking tot de door het college
aangenomen houding bij het voor bepaalde doeleinden
afstaan van lokalen, die in eigendom aan deze gemeente
behoren. Spr. c.s. delen te dien opzichte niet de mening
van het college. De heer V. d. Vlerk heeft reeds even
over deze kwestie gesproken, evenals de heer Pos-
thuma; in navolging van deze laatste zal ook spr. echter
niet dieper op de zaak ingaan. Hij wil er slechts van
zeggen, dat hetgeen er zich hier de vorige week in de
raadsvergadering heeft afgespeeld, helaas heeft beves
tigd, dat spr. c.s. het in 1946 bij de besprekingen over
de samenstelling van het college reeds goed gezien
hebben en dat de toen door hen aangenomen houding
de juiste is geweest. Zij hebben van meet af aan ver
klaard. dat zij te dien opzichte geen samenwerking met
de C.P.N. wensten aan te gaan, in de allereerste plaats
om principiële redenen en in de tweede plaats, omdat
zij het is toen duidelijk gezegd helaas op het
standpunt moesten staan, dat geen volledige mede
werking van de C.P.N. was te verwachten, waar het
ging om de zo noodzakelijke constructieve opbouw van
land en volk, dus ook van de gemeente Leeuwarden.
Hoewel er partijen waren, die op dat moment nog
weifelend daartegenover stonden, hebben deze te dien
aanzien later uitspraken gedaan, die tot op zekere
hoogte te betreuren zijn, omdat men daarmede de volks
gemeenschap kan breken. Dat is echter niet de schuld
van deze partijen en van spr.'s partij, maar dat heeft
de C.P.N. aan zichzelf te wijten.
Verder stelt teleur het beleid van B. en W. i.z. de
kermis. De heer V. d. Vlerk heeft er reeds even aan
dacht aan geschonken en spr. c.s. hebben dat het vorige
jaar ook al gedaan. Zij zullen het daarom thans niet
breedvoerig herhalen. Zij hadden echter niets liever
gezien dan dat men in Leeuwarden eens een eind
maakte aan dat zo ontaarde vermaak, dat toch eigenlijk
in onze tijd de kermis is geworden. Er is hier de lof
trompet gestoken over allerlei maatregelen op sociaal
en cultureel gebied, door het college genomen, zoals
subsidiëring van organisaties en verenigingen, die so
ciale en culturele doeleinden nastreven, ter verhoging
van het peil van ons volk, ook vooral van de jeugd.
Aan de ene kant sluit spr. zich daar volkomen bij aan,
aan de andere kant evenwel zien hij c.s., dat een zeden
bedervend bedrijf als de kermis nog steeds voortgang
vindt. Hij wil het hier nu laten bij het uitspreken van
de wens, dat nog eens over dat punt overeenstemming
zal worden bereikt. Het heeft hem verheugd, dat het
vorige jaar ook van andere zijde dan van zijn partij,
n.l. van de P.v.d.A., ingestemd is met de te dezer zake
door hem c.s. geuite wens.
Zoals spr. zojuist al heeft gezegd, staat de raad thans
voor een sluitende begroting. Er moet echter worden
bedacht, dat ze in sterke mate van de z.g. bijzondere
uitkering van 505.000,afhankelijk is. Zo opper
vlakkig bekeken, is het beeld, dat deze begroting biedt,
gunstig. Men zou het zelfs zeer gunstig kunnen noemer.
Bij nadere beschouwing moet hieraan echter direct
worden toegevoegd, dat de rijksuitkeringen in 1948
1.045.000,hoger zijn geraamd dan in 1947.
Het zij spr. vergund enkele cijfers te noemen, die
naar zijn mening van belang zijn bij het zich een vol
ledig en goed beeld vormen van deze begroting.
Uit de Aanbiedingsbrief en de M.v.A. 1947 blijk',
dat er toen een geaccumuleerd tekort van 3.334.000,
was, terwijl in de stukken voor 1948 is aangegeven,
dat het thans op 3.491.000,wordt gesteld. Dit is
rond 157.000,meer. Daarnaast staat tegelijkertijd
het feit, dat het tekort over 1948 rond 400.000,
hoger wordt geraamd dan dat over 1947. Deze gang
van zaken moet naar spr.'s mening worden verklaard
door een stijging van de inkomsten over het jaar 1947.
Bij vergelijking van de jaren 1947 en 1948 via de
aangeboden begrotingen valt het op, dat op Hoofdstuk
III, Openba re Veiligheid, een hogere tegemoetkoming
van het Rijk van 262.000,is geraamd, althans is
het inkomstencijfer zoveel hoger dan voor 1947. Daar
naast blijkt, dat er schijnbaar een bezuiniging op de
uitgaven is verkregen door reorganisatie van brandweer
en politie, hetgeen een bedrag van 130.000,op
brengt. Het streven naar bezuiniging blijkt ook elders
in de begroting. Er is zopas door vorige sprekers al op
gewezen, dat hoofdstuk IX van de bij de Noodwet
Ouderdomsvoorziening getroffen maatregelen profi
teert met een bedrag van 156.000,Voorzichtig
heidshalve is de betreffende post slechts met een bedrag
van 108.000,verhoogd, omdat tegenover dit voor
deel een hogere uitgaaf staat van 48.000,wegens I
meerdere kosten van levensonderhoud van de verpleeg
den in het Stadsverzorgingshuis en in Practische Hulp.
Verder moet niet vergeten worden, dat in deze be
groting voor het Electriciteitbedrijf meer winst is ge
raamd dan het vorige jaar. In 1947 werd de winst n
op 95.000,geschat en thans op 334.000,Wan
neer nu in aanmerking wordt genomen, dat de uitgaven
92.500,— hoger worden geraamd, dan blijkt toch noc,
dat dit bedrijf een zoet winstje oplevert.
Dan is er nog de reeds door spr. genoemde hoger»
rijksuitkering van 1.045.000,
WHiswaar blijkt uit vergelijking van de cijfers va
1947 en 1948, dat voor 1948 de uitgaven 307.000,-
hoger worden geraamd dan voor 1947, maar dat geeft
naar spr.'s mening niets. Hij heeft door het noemen va i
cijfers geprobeerd aan te tonen, dat er binnen het kader
van deze begroting over het alqemeen naar bezuiniqin j
is gestreefd.
Spr. s conclusie is, dat deze begroting ondanks
dit streven naar bezuiniging een stijgende tendenz
vertoont, hetgeen hem c.s. aanleiding heeft gegevei
om er in de secties op te wijzen, dat dit het gemeente
bestuur van Leeuwarden noopt tot het voeren van ee
voorzichtig financieel beleid. Dat wil niet zeggen, dat
spr. c.s. t.a.v. alle dingen remmend willen werken. Ir-
tegendeel, uit het feit, dat zij het beeld van deze be
groting volledig kunnen accepteren en zich schare.i
achter het beleid van B. en W., blijkt wel reeds, dat
ook zij de gang van zaken met hun verantwoordelijl -
heid volkomen wensen te dekken. Zij hebben slech s
aan de hand van cijfers willen aantonen, dat toch enu e
voorzichtigheid betracht zal moeten worden, h.i. in h t
waarachtige belang van de gemeente Leeuwarden. Er
zijn echter, naar zij menen, ook andere redenen, die tot
een ietwat voorzichtig beleid nopen. Op dit ogenbliK,
bij deze z.g. sluitende begroting, ligt de toestand, die de
gemeenten in art. 46 der Grondwet uitdrukkelijk is ge
waarborgd, n.l. de gemeentelijke zelfstandigheid, neg
zeer ver van de werkelijkheid verwijderd. Zou deze
toestand niet alleen grondwettelijk gewaarborgd, maar
ook een practische werkelijkheid zijn, dan zou dat be
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 Mei 1948.
43
ekenen. dat de gemeenten ook zelf weer verantwoor-
elijk werden gesteld voor haar financieel beleid. Men
ou, om slechts één punt te noemen, daartoe beslist
oeten komen tot een eigen gemeentelijk belasting-
bied, zij het dan misschien in een andere vorm dan
en hier vroeger gekend heeft. Hoe het dan ook zij,
het aanheffen van een juichtoon over deze sluitende
egroting, kan men tegelijkertijd vaststellen, dat de toe-
tand tot op dit ogenblik zeer onbevredigend is. De
legering heeft zich daar ook in sterke mate over uit-
esproken bij de installatie van de commissie-Oud, die,
oals men weet. ingesteld werd om een nieuwe finan
ce verhouding te scheppen tussen Rijk en Gemeenten.
Toen is van de zijde der Regering, bij monde van
linister Beel, verklaard, dat de gang van zaken tot op
lat ogenblik zeer onbevredigend was, daar de gemeen-
en geneigd waren tot overvragen, terwijl, naar hij
rkende, bij het departement soms de neiging voorzat
ot onderbieden. Spr. c.s. kunnen het in dit opzicht
oerend met Minister Beel eens zijn. Het is tenslotte
en funeste toestand en h.i. zullen ook de gemeente-
sturen. voor zover daartoe geroepen, volledig moeten
ïedewerken om die zo spoedig mogelijk uit te bannen.
Spr. komt thans tot een ander punt. Naar de mening
an zijn fractie verdient het aanbeveling om eens nader
bekijken, in verband met de positie der gemeente
euwarden, op welke wijze de Rijksuitkeringen aan
e gemeente geregeld zijn. Ten eerste is daar de z.g.
rwedde-uitkering, die voor Leeuwarden een inkom-
nbedrag betekent van 3000.ten tweede een uit
ing. die verband houdt met de in 1939, 1940 en 1941
qegeven bedragen voor onderwijs, alsmede voor
nenzorg, de z.g. algemene uitkering, ten derde de
centenheffing of de z.g. belastinguitkering, ten vierde
bijzondere uitkering. Ten slotte nog een vijfde
gelijkheid: de z.g. garantieuitkering. Spr. meent uit
rapport der commissie-Oud beluisterd te hebben,
it er ook nog een zesde mogelijkheid is, n.l. voor die
•neenten, die na toepassing van deze vijfde maatregel
g niet tot een sluitend budget komen. Deze gemeen-
'n toch blijven verkeren in een positie van noodlijdend-
■id en haar enige hoop zal waarschijnlijk nog kunnen
tl, dat haar op de begroting van Binnenlandse Zaken
nog enige kans wordt geboden.
Uit het rapport-Oud blijkt voorts, dat er van de
ngeveer 1000 gemeenten in ons land 700 zijn, die
eeds voldoende geholpen zijn met de onder 1, 2 en 3
noemde uitkeringen, n.l. de jaarwedde-, de algemene
n de belastinguitkering. Om de overige 300 gemeenten
weer bovenop te helpen, moeten de maatregelen sub
t en 5 en voor sommige de maatregel sub 6 toegepast
orden. Leeuwarden behoort tot de 300 gemeenten, die
ok voor de vierde bijdrage, de ..bijzondere uitkering
in aanmerking komen. En nu moge zulks niet veront-
ustend zijn -- spr. heeft bij de vorige begroting een
rij brede beschouwing aan de financiële toestand van
-eeuwarden gewijd en hij blijft er bij, dat die niet
ngunstig is tóch verkeren 700 gemeenten in een
unstiger positie. (De heer Posthuma: Wat de cijfers
'e reft, ja, maar er zijn ook andere factoren!).
Spr. herinnert de heer Posthuma er aan, dat hij ge-
egd heeft niet in herhaling te zullen treden, gezien zijn
beschouwingen bij de vorige begroting. In het licht
laarvan kan spr. volstaan met te zeggen het slechts
betrekkelijk met de opmerking van de heer Posthuma
ens te zijn.
Reeds heeft hij er op gewezen, dat vooral de Rijks-
iiitkeringen op ons gemeentelijk budget van grote in-
l'loed zijn. Anders zou het beeld vorige sprekers
•ebben dat al opgemerkt ongetwijfeld veel ongun-
Is iger zijn. Z.i. kan dat ook wel blijken uit de volgende
iijfers. Tot en met het jaar 1945 was er een totaal
jckort van 1.666.000,Tot en met 1947 werd dat
Irkort geraamd op 3.491.000,of spr. geeft af
geronde bedragen 1.825.000,— meer. Ten laste
van de gemeente, zo leest spr. in de Aanbiedingsbrief
1948, blijft een bedrag van 2.094.000,Het tekort
is dus nu f 428.000,— groter dan het geaccumuleerde
tekort van 1.666.000,van 1945. Nu is het bekend,
dat bij de begroting voor laatstgenoemd jaar een dek
kingsplan werd opgesteld, waardoor de gemeente van
die grote last bevrijd zou geraken in een tijdsbestek van
tien jaren. Toen prijkte op de gemeentebegroting een
tiende deel van 1.666.000,-Nu dat bedrag gestegen
is met 428.000,ziet men, dat daarvoor een dek
kingsplan van 30 jaren is opgesteld; dat dit tekort dus
voor een tijdvak van 30 jaren op de begroting drukt.
En nu moge op het eerste gezicht een bedrag van
68.220,veel dragelijker schijnen dan een tiende deel
van 1.666.000,daar staat tegenover, dat er thans
veel langduriger een last op de begroting drukt. De
totale uitgaven zijn thans 307.000,hoger dan in 1947.
Weliswaar staat daar tegenover, dat de post „Onvoor
zien'' buitengewoon hoog is geraamd. (B. en W. geven
daar redenen voor aan en spr. kan zich daarbij aan
sluiten). Toch vraagt hij zich af, of het uitgaven-
cijfer wordt reeds in Mei van het begrotingsjaar ge
raamd in het lopende dienstjaar in verschillend op
zicht niet meer gevraagd zal worden dan men zich op
het ogenblik kan voorstellen. Al deze cijfers geven spr.'s
fractie aanleiding om te persisteren bij de mening, dat
uit het begrotingsbeeld blijkt, dat de eerste jaren t.a.v.
het financiële beleid voorzichtigheid ten zeerste ge
boden is.
Spr. wenst nu nog enige woorden te wijden aan de
gemeentelijke zelfstandigheid, op zich zelf beschouwd.
Allerwegen wordt daar thans om gevraagd. Bij de
Regering zit de bedoeling voor spr. is dat met de
heer Posthuma eens om de gemeenten zo spoedig
mogelijk weer in de positie van zelfstandigheid te
brengen, waarop ze ook inderdaad recht hebben. Daar
door zal het Rijk tot op zekere hoogte van een grote
last bevrijd zijn, maar dit vereist ook een sterk besef
van verantwoordelijkheid bij hen, die geroepen zijn om
de gemeenten te besturen, een taak, voortvloeiende uit
de staatsrechtelijke positie van de gemeenten en eigen
verantwoordelijkheidsgevoel van de gemeentebestuur
ders. Er dient naar de mening van spr. c.s. zo spoedig
mogelijk een zodanige financiële regeling tussen Rijk
en Gemeenten tot stand te komen, dat daarbij de ge
dachte, dat de gemeenten door het Rijk gefinancierd
worden, geheel wordt uitgebannen en de verantwoor
delijkheid voor het financieel beleid weer geheel aan
de gemeentebesturen zelf komt. Daarom ware het h.i.
zeer gewenst geweest, dat men reeds voor of in het
jaar 1948 met een meer definitieve regeling was ge
komen dan de op het ogenblik in uitzicht gestelde. Het
schijnt, dat, gezien de tijdsomstandigheden en de moei
lijkheden, verbonden aan-deze materie, het aanvanke
lijke plan geen doorgang heeft kunnen vinden. Dit spijt
spr. c.s., want er had dan reeds overwogen kunnen
worden, aan de gemeenten het recht te geven om weer
een conjunctuurgevoelige belasting als bijv. de inkom
stenbelasting te heffen. Een dergelijke belasting bezit
de gewenste rekbaarheid om bij een noodzakelijke
stijging van uitgaven min of meer de sluitpost voor de
begroting te kunnen leveren. Ook anderszins zouden
er dan maatregelen kunnen worden overwogen, waar
door het 't gemeentebestuur gelukken zou bij de raming
voor de begroting zelf de inkomsten te doen stijgen.
Spr. denkt hier bijv. aan een billijke verhoging van
tarieven en rechten, zulks ook in evenredigheid met
de zeer sterke daling van de geldswaarde. In dit licht
moet hij waarschijnlijk ook beschouwen de opmerking
in het sectieverslag, dat bedrijven als het Slachthuis en
de Gasfabriek eigenlijk geen tekorten mogen opleveren.
Wat de gemeente thans geboden wordt, is nog aller
minst een definitieve regeling. Ze wordt een voorlopige
genoemd; het heet, dat ze voorlopig zal gelden voor
de tijd van drie jaren. De gemeentelijke zelfstandigheid