74 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 21 Juli 1948. komen. Er zullen zich straks misschien min of meer twijfelachtige gevallen voordoen, maar er moet aan deze regel worden vastgehouden, dat, als in concreto geconstateerd wordt, dat het onderhoud van de emmers te wensen overlaat en schade door geforceerd gebruik ontstaan is, de kosten voor herstel voor rekening van het publiek komen. Spr. heeft echter het vertrouwen, dat het wel mee zal vallen, doordat de emmers uiterst solide zijn. Wat de heer Kamstra vroeg t.a.v. grote gezinnen, n.l. een tweede emmer tegen lagere prijs beschikbaar te stellen, dit is wel even overwogen. Er zou zelfs wel iets voor te zeggen zijn om gezinnen, die beneden de door de heer Kamstra genoemde inkomstengrens lig gen, desnoods twee emmers voor 1,25 per jaar in gebruik te geven. Het zou echter in de eerste plaats een zeer omslachtige regeling zijn en in de tweede plaats zou de juiste grens zeer moeilijk zijn te trekken. Wanneer het nu om een belangrijk bedrag ging, dan zou deze kwestie wel in ernstige overweging genomen zijn. maar de vergoeding, die B. en W. hier vragen, is werkelijk minimaal. Als aanstonds de outillage van de Reinigingsdienst weer in goede banen is, dan moeten de vuilnisemmers, op grond van de tegenwoordige verordening, waaraan thans nog niet zo strak de hand gehouden kan worden, aan bepaalde eisen voldoen. Men kan gerust zeggen, dat het publiek, als het straks zelf emmers zou moeten kopen (en grote gezinnen dus twee emmers), het dub bele zou moeten betalen van de prijs, waarvoor de gemeente de emmers aanschaft. Het bedrag, dat het publiek aan vergoeding betaalt, is zeer gering en kan, ook bij de grote gezinnen, geen gewicht in de schaal leggen. De heer Kamstra heeft het antwoord van de wet houder, vooral wat een tweede emmer voor grote ge zinnen betreft, niet bevredigd. Deze gaf toe, dat de kwestie ook in het college eigenlijk wel overwogen is; men was daar dus van mening, dat er termen aanwezig waren, om voor die grote gezinnen een reductiestelsel in te voeren. Dat B. en W. hiertoe niet zijn overgegaan, motiveert de wethouder o.a. door te zeggen, dat, als er geen uniforme emmers beschikbaar zouden worden gesteld, deze grote gezinnen zelf toch twee emmers zouden moeten aanschaffen. Maar de wethouder weet ook wel, dat er dan vele mogelijkheden zijn om aan een asemmer te komen. Die gezinnen kunnen eenvoudig geen mooie emmers kopen. Spr. gelooft ook niet, dat een reductiestelsel zoveel administratieve omslag zou geven. Het aantal gezinnen, waarvoor deze reductie zou gelden, zal niet zo geweldig groot zijn. Voor degenen, die door deze nieuwe regeling getroffen worden, is de moeilijkheid echter groot, en daarom is er volgens spr. alle reden om hier uit te spreken, dat voor de grote gezinnen, welker gezinsinkomsten beneden de grens van 3000,liggen, het bedrag, dat voor twee as- emmers betaald moet worden, te hoog is; men geeft daarmee tevens te kennen, dat progressie ook op dit punt noodzakelijk is. Voor de gemeente vormt het geen bezwaar, b.v. 100 emmers meer te moeten aanschaffen. Zij stelt toch voor bedrijven en instellingen en ook voor particulieren de mogelijkheid van meer emmers open. En deze betalen het immers zelf wel. De gemeente krijgt de kostprijs toch weer terug. Spr. meent dan ook, dat de door hem voorgestelde reductie gegeven moet worden. Hij had gehoopt, dat het college in overweging had willen nemen zelf die weg op te gaan, maar nu blijkt, dat het bezwaren heeft, zou spr. het volgende voorstel willen indienen: „Ondergetekende stelt voor het voorstel van Bur gemeester en Wethouders, waar staat: „Voor gezin nen van b.v. 7 personen en meer, en in bijzondere gevallen, ter beoordeling van de Directeur van het bedrijf, kan een tweede emmer worden verstrekt. eveneens tegen betaling van een vergoeding van 1,25 per jaar", te lezen als volgt: „Voor gezinnen van b.v. 7 personen of meer, waarvan de gezinsin komsten 3000,of minder bedragen, kan een tweede emmer worden verstrekt, tegen betaling van een vergoeding van 0,50 per jaar. Ook in bijzon dere gevallen, ter beoordeling van de Directeur van het bedrijf, kan een tweede emmer worden verstrekt, tegen betaling van een vergoeding van 1,25 per jaar.". De Voorzitter zou de heer Kamstra even opmerk zaam willen maken op de orde. B. en W. stellen de raad voor om, zoals aan het slot van de raadsbrief is vermeld: a. te besluiten tot het invoeren van uniforme vuil nisemmers overeenkomstig de hiervoren vermelde uiteenzetting; b. de begroting van de Gemeentereiniging te wijzi gen. zoals in het hierbij overgelegde concept is aangegeven. Voor het heffen van de rechten echter zal straks nodig zijn een wijziging van de verordening op de .-Ao-,0 kwestie van bJaioov }Srf erle<i!o>ln<m3-/r r. .j. net sioi wuiui van uniforme vuilnisemmers overeenkomstig de hier voren vermelde uiteenzettting'' (een uiteenzetting, die ook geldt voor de tarieven). De Voorzitter zegt, dat het vanzelf spreekt, dat B. en W. bij het doen van dit voorstel en bij het vragen van de toestemming van de raad voor deze begrotings wijziging een en ander moesten motiveren, terwijl de financiële basis van het voorstel diende te worden aan gegeven. Dat is de enige bedoeling van deze uiteen zetting. Wanneer aanstonds de emmers gekocht en in gevoerd worden, zullen B. en W. niet direct op basis van deze raadsbrief 1,25 per jaar aan rechten heffen Daarvoor zal eerst de verordening op de heffing der reinigingsrechten gewijzigd moeten worden. Als de heer Kamstra zich niet wil vastleggen op de woorden „over eenkomstig de hiervoren vermelde uiteenzettingwillen B. en W. graag t.z.t. erkennen, dat hij reeds bezwaren heeft gemaakt. Zij zullen, als hij voor dit voorstel stemt hem dus niet houden aan de 1,25 die hier ook voor een tweede emmer voor grote gezinnen wordt gevraagd Dit bedrag is nu eigenlijk niet aan de orde; het kom nog aan de orde, als B. en W. met een voorstel to wijziging van de heffing der reinigingsrechten zullei komen. De heer Kamstra hoopt, dat t.z.t. met zijn wen rekening zal worden gehouden. De heer W. C. Dijkstra vraagt, of het geoorloofd i naar aanleiding van de woorden van de heer Kamstr nog iets te zeggen. De Voorzitter heeft reeds eerder opgemerkt, dat d door de heer Kamstra aangeroerde kwestie eigenlij niet aan de orde was, maar wil toch de heer Dijkstr het woord verlenen. Ifi ia.L - Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 21 Juli 1948. 75 De heer W. C. Dijkstra vroeg zich af, of de heer Kamstra niet veel grotere betekenis aan deze kwestie toekent dan ze heeft. Het gaat hier immers om een verschil van slechts 0,75 per jaar. In een andere stad heeft spr. jarenlang van de thans voorgestelde wijze an ophalen van huisvuil mogen profiteren. Het is buitengewoon prettig een dergelijke emmer te hebben. Wanneer men bedenkt, dat men per maand voor het gebruik van de emmer één dubbeltje betaalt en daar dus 30 of 31 dagen van profiteert, dan moet men dit toch een redelijk tarief vinden. Spr. kan zich moeilijk voorstellen, dat in grote gezinnen het tweede dubbeltje niet zou zijn op te brengen. Men vergete niet. dat deze gezinnen van twee emmers ook meer profijt kunnen trekken; voor twee dubbeltjes per maand immers mag dan ook 132 liter vuilnis worden afgegeven, zodat het tarief voor de grote gezinnen relatief dus laag is. De heer De Groot meent, dat de wethouder niet naar voren heeft gebracht, of het in de bedoeling ligt een- of tweemaal per week het vuil op te halen; bij tweemaal per week ophalen zou een gezin van 7 personen ruim voldoende hebben aan één asemmer. De heer Witteveen (weth.) had juist willen zeggen wat de heer De Groot reeds heeft opgemerkt, n.l. dat het nog de vraag is, of de gezinnen van 7 personen en meer wel behoefte hebben aan 4 emmers per week. Zouden er dan toch gezinnen zijn. die wèl twee emmers nodig hebben, dan kan toch, zoals de heer Dijkstra reeds zeide, voor deze het minimale bedrag van 1,25 per jaar voor de tweede emmer geen bezwaar zijn. In een gezin met 8 of 10 kinderen immers verdienen de oudste kinderen waarschijnlijk al mee. Het zal zeer sporadisch voorkomen, dat in zulke gezinnen de in komsten beneden de door de heer Kamstra genoemde inkomstengrens liggen; deze kwestie is van veel te kleine omvang om er de verordening ingewikkeld door te maken. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 19 (bijl. no. 115). De heer Leijenaar meent, dat men zich wel kan voor stellen. dat hij er behoefte aan heeft bij dit punt enkele opmerkingen te plaatsen. Hij wil beginnen met te zeg gen. dat het opvalt, dat in het voorstel van B. en W. iet verzoek van het actiecomité in een tweetal punten is gesplitst. En nu betreurt spr. het, dat het minst be- ungrijke punt, waar het in wezen niet om gaat, voorop s gesteld. Aan het slot van het adres wordt n.l. min of meer terloops hoewel, aan de andere kant, ook •/el weer met een zeer speciale bedoeling gevraagd, f het mogelijk is inlichtingen te geven over de hoor- aarheid van de zender. B. en W. hebben dit nu ooropgezet en zij zeggen, dat de gemeenteraad niet 1 et lichaam is, dat daarover inlichtingen kan verstrek- en. Spr. gelooft, dat. al zou men het daarmee eens lunnen zijn, dan toch de kern van de zaak nog niet i aangeroerd. Daarom zou spr. de raad willen vragen c.uidelijk te mogen maken datgene, waar het in het i gezonden adres om gaat. De reden, waarom zich hier een bepaald comité t.a.v. de R.O.N. wendt tot de ge meenteraad, is voornamelijk gelegen in de uitspraak vin de Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten s/happen, die in zijn toelichting op het radiobeleid schrijft, dat hij, alvorens een beslissing te nemen t.a.v. d regionale omroep, afwacht in hoeverre het bestaan v n een dergelijke omroep in een bepaalde streek op pi ijs wordt gesteld. De adviesraad voor de Regionale O-nroep Zuid, die officieel is ingesteld door de Minis- te heeft onmiddellijk langs allerlei wegen, ook bij de gemeenteraden, een enquête ingesteld, om te onder zoeken of men inderdaad deze radio-omroep op prijs sti lt. In het Noorden kent men nog niet een adviesraad voor de regionale omroep, zodat hier op dit stuk van zaken een andere weg moest worden gevolgd. Een aantal mensen, die deze omroep goed gezind waren, meende, dat het foutief zou zijn, als uit het Noorden geen enkele stem gehoord zou worden. Dit is de oor zaak. dat men inderdaad kan spreken van particulier initiatief. Spr. gelooft dan ook, dat de raad in dit speciale geval niet mag zeggen, over deze aangelegen heid niet te kunnen oordelen. Het gaat er maar om, of de gemeenteraad zich competent acht om zich uit te spreken over de gedachte, die in de laatste tijd steeds meer naar voren komt en die men zou kunnen noemen de „streekgedachte". Dit begrip krijgt steeds meer positieve inhoud door allerlei publicaties en besprekin gen, die daaraan worden vastgekoppeld. Daarbij speelt ook zeer zeker de R.O.N.. die door zijn instelling en wijze van werken bijdragen wil tot de culturele en maatschappelijke verheffing in het Noorden, een rol. In het voorstel wordt gezegd, dat in het algemeen der gelijke onderwerpen buiten de competentie van het ambtelijk werkterrein van de gemeenteraad vallen. Daartegenover zou spr. willen wijzen op enkele ge vallen, die zich zo nu en dan hebben voorgedaan en ten aanzien waarvan de gemeenteraad, door niet zuiver ambtelijk te handelen, dan misschien ook buiten zijn boekje is gegaan. Uit welk motief heeft bijv. de raad het vorige jaar zijn volledige steun gegeven aan de Landbouwtentoonstelling en daar zelfs een belangrijk garantiefonds voor gesteld? Omdat hij daar een ge meentelijk belang in zag voor de opbouw, vooruitgang en omhoogstuwing van dit gewest. Spr. meent, dat de raad t.a.v. de noordelijke regionale omroep dezelfde 1 belangen heeft te behartigen. Dit instituut immers kan bevorderen: le. de zelfwerkzaamheid van de burgers en 2e. de versterking van de plaatselijke inslag. Spr. denkt hierbij speciaal aan het optreden van jonge kunstenaars en aan het kenbaar maken van bepaalde sociale en economische gedachten, gewestelijk en plaatselijk. Hij meent, dat in dit opzicht zeer zeker ook de gemeenteraad, die per slot van re kening aan het hoofd staat van een bepaalde gemeen schap, competent is, in deze zin een uitspraak te doen. Hij acht dan ook de opmerking in het voorstel, dat dit comité zich tot een verkeerde instantie heeft ge wend, en het advies dit adres voor kennisgeving aan te nemen, niet juist. Hij en gelukkig anderen met hem zouden gaarne naar aanleiding van dit ant woord van B. en W. een voorstel indienen, dat de raad adhaesie wil doen betuigen met de pogingen van het Actie-Comité Regionale Omroep om in het belang van het Noorden en zijn bewoners een goed functio- rende Omroep-Noord te verkrijgen. De heer Van der Schaaf is het met de heer Leijenaar in zoverre eens, dat hij hetgeen in het voorstel van B. en W. wordt betoogd niet bevredigend kan achten. Er worden twee argumenten genoemd. Het eerste daar van is, dat de raad niet zou zijn het orgaan, in staat en bevoegd om uit te maken, of Radio Noord hier al of niet goed hoorbaar is. Dat is op zichzelf misschien juist, maar het is evenzeer onjuist. De gemeente be schikt over technische diensten, die heel gemakkelijk een ambtelijk rapport daarover kunnen opmaken. Men behoeft slechts enkele ambtenaren van die diensten even de stad in te sturen om te informeren. Het lijkt spr. dan ook zeer wel mogelijk, dat de gemeenteraad op grond van een ambtelijk rapport van een van zijn diensten een uitspraak in dezen zal kunnen doen. Hij kan dit argument van B. en W. dus niet onderschrijven. In de tweede plaats argumenteert het college, dat dit onderwerp eigenlijk niet op het terrein van de ge meente en de gemeentelijke zorg zou liggen. Ook dat kan spr. niet onderschrijven. In de Gemeentewet zijn de taak en de bevoegdheid van het gemeentebestuur en dat is niet het college van B. en W„ maar de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1948 | | pagina 5