94 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 3 November 1948.
De heer V. d. Veen lijkt het niet juist een onbevoegde
te benoemen, die, ook al zou hij het doctoraal Geschie
denis behalen, daarmee nog geen Neerlandicus is, ter
wijl er krachten aanwezig zijn, die de bevoegdheid wel
hebben. Dezen geven misschien terecht aanleiding tot
opmerkingen, maar toch niet zo zeer, dat zij van het
vervullen van bepaalde betrekkingen moeten worden
uitgesloten. Tot deze uitsluiting zou de ter zake inge
stelde Zuiveringscommissie, bij welker uitspraak zij hun
betrekking verloren hebben, toch ook de bevoegdheid
hebben gehad. Er dient dus geconcludeerd te worden,
dat hun gedrag niet van dien aard is geweest, dat ze
totaal ongeschikt waren voor het onderwijs, doch klaar
blijkelijk alleen ongeschikt voor de plaats, waarop ze
gestaan hebben.
Spr. meent, dat het juist is deze mensen een kans te
geven, waardoor ze weer in een normale positie terug
komen.
De heer Rijpma vraagt, of de mogelijkheid bestaat
een herhaalde oproep te plaatsen.
De heer Schootstra zou even op de min of meer aan
de orde zijnde vraag willen ingaan, of iemand, tegen
wie een bepaalde zuiveringsmaatregel is genomen, thans
wel weer door het onderwijs zou kunnen worden aan
getrokken. Spr. wil zijn stem laten horen, om er tegen
te waarschuwen, dat men dit is zeer terecht door
de wethouder naar voren gebracht met deze dingen
buitengewoon voorzichtig moet zijn waar ze het onder
wijs betreffen.
Spr. is het roerend met de opvatting eens, dat, als
een opgelegde straf is uitgezeten, er zeer zeker wegen
en middelen gevonden kunnen worden om de betrok
kenen weer in het maatschappelijke leven op te nemen.
Hij meent ook, dat daar van velerlei kant steeds de
aandacht op gevestigd en gevolg aan gegeven wordt.
De hierbedoelde personen echter is, zo hun al niet de
bevoegdheid tot het geven van onderwijs ontnomen is,
toch wel het stemrecht ontzegd en ook voor een be
hoorlijke periode. En spr. kan zich toch de figuur nog
niet indenken, dat zij. die hun stemrecht verloren heb
ben, wèl hun gif in onze jongemensen mogen overbren
gen. Hij zou daarom, wat het onderwijs aangaat, een
nadrukkelijke waarschuwing in dezen willen laten
horen. Hij wil deze mensen, alvorens hun weer op het
onderwijs ,,los te laten", een behoorlijke tijd min
stens 10 jaar geven om te bewijzen, dat zij zich ver
beterd hebben. Men kan aannemen, dat de verkeerde
invloeden, waarmee ze besmet waren, dan verdwenen
zijn.
Spr. kan het standpunt van B. en W. van harte
onderschrijven en hij vraagt hun ook in andere soort
gelijke gevallen hetzelfde standpunt te handhaven.
De heer Posthuma wil een korte verklaring afleggen.
In de eerste plaats wil hij zijn spijt betuigen over het
feit, dat deze aangelegenheid in het openbaar wordt
behandeld. Hij had gaarne gewild, dat de heer V. d.
Veen een besloten zitting had gevraagd, wat bij be
spreking van personen ook gebruikelijk is.
Nu dit niet het geval is geweest, lijkt het spr. toch
gewenst, dat hij het standpunt van zijn fractie kenbaar
maakt. Zij heeft deze aangelegenheid wel ernstig be
keken, want het is een zaak van zeer groot gewicht.
Hier zijn verschillende belangen. Aan de ene kant zou
men deze mensen, die ten gevolge van hun houding
in de oorlog terecht bestraft zijn, maar die hun straf
hebben uitgediend, nu toch eindelijk weer moeten op
nemen in het gewone maatschappelijke leven, maar aan
de andere kant betreft het hier en daar heeft de
wethouder zeer terecht de nadruk op gelegd een
zeer bepaalde functie. Als spr. het wèl heeft, heeft de
wethouder gezegd, dat het niet-benoemen van mensen
als de onderhavige niet betekent, dat te allen tijde de
houding van B. en W. t.a.v. politieke delinquenten zo
zal zijn en dat ook de gemeente Leeuwarden er toe
zal medewerken om die mensen, waar dat enigszins
mogelijk en verantwoord is, weer op te nemen in het
gewone maatschappelijke leven.
De heer Kamstra heeft uit de woorden van de wet
houder begrepen, dat die mensen, die in de bezettings
tijd fout zijn geweest, niet a priori uitgesloten zijn. De
heer Schootstra heeft gezegd, dat hij het met de wet
houder eens was, maar uit hetgeen de heer Schootstra
verder opmerkte meent spr. te moeten concluderen, dat
deze dan de wethouder niet goed heeft begrepen. Spr.
is het met de heer Posthuma eens, dat het toch niet
aangaat, om de mensen, die in de oorlog fout zijn ge
weest, zonder meer blijvend uit te sluiten. Vooral voor
principiële mensen vindt spr. het voorstaan van een
blijvende uitsluiting een eigenaardig standpunt, want
er wordt hun geleerd, dat er zelfs voor de grootste
zondaar nog vergeving mogelijk is. Hij vindt het hele
maal niet Christelijk om tot in lengte van dagen tegen
die mensen gekant te blijven. Hij was daarom blij. dat
de wethouder het slechts over deze bepaalde personen
had en zeer terecht zeide, dat in een bedrijf in een
gemeentebedrijf dus gemakelijker iemand, die in de
bezettingstijd fout was, zou kunnen worden benoemd
dan bij het onderwijs. Spr. meent, dat het nodig is
vooral voor het onderwijs en misschien ook voor
andere functies geval voor geval te onderzoeken en
de vraag te stellen: in hoeverre is de betreffende per
soon fout geweest en is het verantwoord, dat wij onze
kinderen overgeven aan deze man? Want er is wel
verschil; de een is erger fout geweest dan de ander.
De wethouder noemde de betrokken sollicitanten be
ruchte figuren en dan wordt het geval natuurlijk zeer
moeilijk. Spr. meent echter, dat er in onderwijskringen
ook mensen zijn, die wel fout zijn geweest, maar toch
niet zo vreselijk, dat ze blijvend uitgesloten moeten
worden. Hij hoopt dan ook, dat het college, als er sol
licitaties van dergelijke mensen binnenkomen, serieus
zal onderzoeken, of zij weer bij het onderwijs te werk
gesteld kunnen worden. Men mag geen piratenkaste
kweken. Daar krijgt men in de toekomst moeilijkheden
mee. Sluit men deze mensen blijvend uit, dan drijft men
hen in een ongewenste richting.
De heer V. d. Vlerk stelt het geval, dat de gemeente
raad deze voordracht van B. en W. accepteert en
vraagt nu: kan men daar geen moeilijkheden mee
krijgen, als de benoeming door de Minister van On
derwijs bekrachtigd moet worden? Hier wordt n.l. eer
candidaat voorgedragen, die niet volledig bevoegd is
terv/ijl er wel volledig bevoegde candidaten zijn. Plaats:
de gemeenteraad zich niet op een wat eigenaardig
standpunt, als hij een onbevoegde kracht benoemt, ter
wijl de bevoegde krachten niet benoemd of liever: nie
voorgedragen worden? Anderszins is spr. het wel me
de wethouder eens, wat diens paedagogische kijk op
de zaak betreft. Spr. zou werkelijk vrezen, dat mer
als de raad een kracht zou benoemen, die zich in d
bezettingstijd misdragen heeft, daarmee op de schoc
last zou kunnen krijgen. Hij acht dit zelfs niet onwaar
schijnlijk. Hij meent, dat het al enkele keren hier en
daar is voorgekomen, dat er een scherpe tegenstelling
tussen leerling en leraar ontstond en het zou zeer e
bejammeren zijn, als er door benoeming van een der
bevoegde krachten een twist op de school zou ontstaa
De heer V. d. Schaaf zal niet iets nieuws aanvoeren.
Spr. wil slechts, omdat er in tweede instantie gesproken
wordt en de heer Schootstra niet meer de gelegenhe d
heeft zich te verweren, nog enkele opmerkingen mak n
naar aanleiding van hetgeen door de heer Kamstra is
gezegd. Spr. kan verklaren, dat deze de heer Schootstra
verkeerd heeft begrepen. Wanneer hij in diens woord n
wil leggen de strekking, dat de politieke delinquent n
ten eeuwigen dage zouden moeten zijn uitgesloten v in
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 3 November 1948. 95
enige benoeming van gemeentewege, dan is dat niet
het standpunt van de heer Schootstra. Deze heeft dat
niet gezegd en niet bedoeld. Ook de a.r. fractie staat
niet op dat standpunt. Wel gaat zij volledig mee met
het standpunt van B. en W.. ook zoals dat door de
wethouder is ontvouwd, n.l. dat in dit stadium, bij deze
figuren, een onbevoegde verre te verkiezen is boven
de andere, bevoegde, sollicitanten, die in de bezettings
tijd fout zijn geweest.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) is het geheel met de
heer V. d. Veen eens, dat personen, als die nu be
sproken worden, langzamerhand weer een kans beho
ren te hebben voor herplaatsing bij het onderwijs. Dat
is echter een kwestie van beleid en bij dergelijke kwes
ties kan men over onderdelen van dat beleid van
mening verschillen. In dit geval geldt dat. zoals een
der sprekers al heeft aangeduid, niet alleen de per
sonen, maar ook de tijd: deze is, naar de mening van
het college, nu nog niet rijp om mensen als de onder
havige te benoemen aan een school als deze.
Een ander geval, waarbij spr. niet fantaseert, is dit:
Een onderwijzer, die wegens een betrekkelijk gering
vergrijp het lidmaatschap gedurende ook niet zo
heel lange tijd van Winterhulp ontslagen is, maar
de bevoegdheid tot het geven van onderwijs niet heeft
verloren, heeft bij een gemeentebestuur aangeklopt om
tijdelijk te worden benoemd en daardoor de weg voor
een vaste benoeming in diezelfde gemeente of elders
vrij te maken. Dat vergrijp was ongetwijfeld veel lich
ter dan dat, waaraan de beide heren, die naar de onder
havige betrekking solliciteerden, zich hebben schuldig
gemaakt. Het betrokken gemeentebestuur heeft die
onderwijzer een kans gegeven en deze heeft zich nu
gedurende het jaar. dat hij tijdelijk aan de school ver
bonden is geweest, zeer verdienstelijk gemaakt, zodat
dit gemeentebestuur zelfs een poging heeft gedaan om
van Den Haag gedaan te krijgen, dat hij in die betrek
king vast mocht worden benoemd. Als spr. nog mede
deelt, dat hij die houding van dat gemeentebestuur ten
volle begrijpt en billijkt en eventueel zou willen navol
gen, gelooft hij wel. dat de heer V. d. Veen geen reden
voor critiek meer op het college zal hebben. Langza
merhand behoren die mensen weer een kans te hebben,
maar het tijdstip waarop een gemeentebestuur mede
werken moet om dat mogelijk te maken, moet wel met
zorg en naar omstandigheden gekozen worden.
De heer Rijpma, die informeerde, of een herhaalde
oproep misschien succes zou hebben, antwoordt spr., I
dat hij daarvan geen resultaat verwacht. Dat zich als 1
gevolg van de eerste oproep drie gegadigden aanmeld- I
den, was al reeds een verrassing; het aantal sollici-
anten voor dergelijke betrekkingen bedraagt in de
regel ten hoogste twee. De directeur, dr. Smit, heeft veel
onnecties aan universiteiten en verenigingen van le
raren bij het M.O. En wanneer hij het moet opgeven,
i er voor het college geen aanleiding om bij hem op
het plaatsen van een nieuwe oproep aan te dringen,
De heer Schootstra heeft aan dit onderwerp een be-
s houwing gewijd, waarmede spr. het grotendeels eens
kan zijn, evenals het college. Wel gelooft spr., dat voor
het L.O. het accent iets anders moet liggen dan voor
het M.O.; dat brengt de positie van de leerlingen tegen
over de leraren mee. Hiermede is, zo meent spr., het
betoog van de heer Posthuma beantwoord. Deze be-
pleitte n.l. een houding, die niet steeds afwijzend zou j
zijn en het zal hem nu duidelijk zijn, dat het college een
dergelijke houding ook niet heeft bedoeld.
De heer Kamstra, die waarschuwde tegen blijvende
uitsluiting, zal hebben begrepen, dat het college in deze
niet tegenover hem staat. Dit meent ook, dat het niet
goed is, als een tweede rechtsprekend orgaan te willen
optreden; er moet dan echter met beleid te werk
worden gegaan.
De heer V. d. Vlerk heeft gevraagd, of de onbe
voegdheid van de heer Jeelof, die voorgedragen wordt,
misschien aanleiding zou kunnen zijn tot moeilijkheden
in Den Haag. Dat vreest spr. niet. Uit de stukken blijkt
wel, dat de Inspecteur van het M.O. zich kan verenigen
met deze voordracht en het ligt voor de hand, dat hij
dit niet zo geredelijk zou hebben gedaan, als hij moei
lijkheden van de kant van de Minister zou hebben
verwacht. Bovendien is bij benoeming van onbevoegde
leerkrachten in Friesland wel overtuigend gebleken,
dat er heel wat moet gebeuren, vóór de Minister be
zwaar tegen zulk een benoeming maakt. Men denke
bijv. aan de lijst van leraren van het Lyceum te Sneek.
waarover zoveel te doen is geweest. Spr. gelooft dan
ook niet, dat deze benoeming tot moeilijkheden aan
leiding zal geven.
Benoemd wordt de heer Jeelof, met 28 stemmen. (De
heer G. A. Dijkstra 1 stem en 4 bilj. blanco).
Punt 7 (bijl. no. 170).
De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt:
Ds. J. J. Kalma, te Lekkum.
Benoemd wordt Ds. Kalma, met 31 stemmen (2 bilj.
blanco).
Punten 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16 en 17 (bijl. nos.
162, 175, 172. 159, 160, 176. 163, 165. 166 en
164).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 18 (bijl. no. 171).
De heer Van der Veen zou haast zeggen met ge
noegen dit schone plan gelezen te hebben, omdat daar
uit blijkt, dat het bedrijf bij aanneming van dit plan
aanmerkelijk beter rendement zal opleveren. De
enige twijfel, die het geheel doet rijzen, is, dat de raad
niet zo heel lang geleden ook vol enthousiasme een
ander plan heeft aangenomen. En de raad kan niet
beoordelen, of dat plan er helemaal naast geweest is.
j Er moet maar aangenomen worden, dat het rendement,
dat hier beloofd wordt, aanstonds inderdaad wordt
verkregen.
Wat spr. vooral opviel in dit voorstel, is, dat op
31 man personeel een besparing gevonden wordt van
19 man, „uiteraard geleidelijk". Er staat zelfs bij ,,door
niet-voorziening in vacatures", wat een besparing kan
opleveren van 51 mille per jaar. Wel de moeite waard!
Nu begrijpt spr. niet, waarom bij het niet-voorzien in
vacatures „uiteraard geleidelijk" staat. Hij vraagt zich
af, of het besparen van een halve ton per jaar niet op
andere wijze zou kunnen worden verwezenlijkt en wel
door uitschakeling van het overtollige personeel en
overschakeling daarvan naar het particuliere bedrijf,
waar behoefte aan vakmensen is. Het lijkt spr. niet
juist, dat 19 man met de handen over elkaar zouden
moeten wachten tot ze een open vallende plaats zouden
kunnen vervullen.
De heer Kamstra vraagt naar aanleiding van de
opmerking van de heer V. d. Veen, om het overtollige
personeel over te schakelen naar het particuliere be
drijf, welke particulier nu eigenlijk een gasfabriek heeft.
De betrokkenen zijn behoudens de fitters in de
regel mensen, die niet passen in het kader van het
bedrijfsleven. Dus zou het wel moeilijk zijn, hen over
te schakelen.
Spr. heeft dit voorstel met grote vreugde begroet.
(Er wordt aan de „overkant" geknikt, natuurlijk om
dat het Huizum is!) Al eerder was spr. bang, dat de
ontmanteling reeds tot Huizum was doorgedrongen,
maar nu is het dan toch zo ver! Gezien het zeer sterk
gemotiveerde rapport van de Directeur der Gem. Licht-