12 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 26 Januari 1949.
Zou men de zaak slechts in het algemeen bezien,
dan zou men zich al moeten afvragen: kan een land
arbeider zelf 174,per jaar betalen voor dit vervoer
van zijn kinderen, een bedrag dus van ongeveer 3,30
per week? Die vraag zou spr. toch wel ontkennend
willen beantwoorden. En hij gelooft ook, dat de in
stelling van het college en van de raad in het algemeen
zo is, dat zij in andere gevallen niet 3,30 extra per
week van een landarbeider zouden vragen, het althans
als een geweldig groot offer zouden beschouwen.
Spr. zou thans even willen wijzen op het standpunt,
dat in de Rijksbelastingwetten ingenomen wordt. In
een geval als dit wordt natuurlijk geen inkomstenbe
lasting geheven. Dit geschiedt eerst dan, als iemand,
bij een kindertal van tien, een inkomen heeft van
7080,per jaar, maar ook dan nog wordt slechts het
geringe bedrag van 6,per jaar geheven. De school
geldregeling voor de lagere school is nog iets gun
stiger. Eerst bij een aanslag in de inkomstenbelasting
ad 15,betaalt men schoolgeld en dan nog slechts
1,80 per leerling per jaar. En eerst bij een inkomen
van 7320,per jaar bedraagt de inkomstenbelasting
voor een gezin met 10 kinderen 15,per jaar. Zo
gezien, lijkt het spr. wel wat al te erg, wanneer het
gemeentebestuur deze man, die royaal vrijgesteld is
van inkomstenbelasting en schoolgeld, zelfs wanneer
hij nog een paar duizend gulden meer zou verdienen,
174,per jaar laat betalen voor vervoerkosten van
zijn kinderen voor schoolbezoek. Uit het rapport van
de Directeur van de Gem. Dienst voor Sociale Zaken
blijkt, dat Koopmans met veel moeite in de nood van
zijn gezin kan voorzien. Dat is het oordeel van zeer
bevoegde zijde en spr. gelooft ook niet, dat hier anders
over gedacht kan worden. Deze man heeft alleen no
minaal een tamelijk groot inkomen. Een klein gezin
met 1 kind of met twee kinderen en met een klein
landarbeidersinkomen verkeert echter in gunstiger
positie dan dit gezin met 10 kinderen. Financieel be
schouwd, is kindertoelage geen voordeel, maar dat
behoeft spr. de raad niet voor te rekenen. Het gaat
hier om iemand, die de draagkracht heeft van de aller-
eenvoudigsten van ons volk.
Zou deze gemeente nu ook in elk ander opzicht de
beurs gesloten houden, dan zou er misschien nog reden
zijn om in dit geval zeer voorzichtige politiek te voeren,
wat de financiën betreft, maar spr. meent, dat de ge
meente een zekere standing heeft. Op het gebied van
subsidies is zij niet zo bijzonder schriel: zij geeft graag
voor het onderwijs in het algemeen; voor het zwem
onderwijs en voor het kleuteronderwijs staat behoorlijk
veel op de begroting. Met tal van zaken kan Leeuwar
den voor de dag komen. Zou het een kleine gemeente
zijn, ergens in het midden van Drente b.v., dan lag
het geval, in verband met de begrotingspositie, anders.
Nu het hier slechts om een paar honderd gulden gaat,
mag onze gemeente zeker niet schriel zijn. En daar
komt nog iets bij. Het komt spr. voor, dat buitenmensen
over het algemeen ontzettend weinig profiteren van de
voorzieningen, die de overheid betaalt op het gebied
van bestrating, verlichting, enz. Dit moge nu niet
rechtstreeks in het geding zijn, voor spr.'s gevoel speelt
het toch een grote rol. Nu er dus deze aanvrage is van
een plattelander, zou hij hem in ieder geval graag ter
wille zijn; dit is iets, wat de overheid nu wèl voor hem
kan doen.
Spr. wil voorts nog wijzen op een bepaald element
in dit geval, en wel dit, dat hier toch zeker niet het
onderste uit de kan wordt gevraagd. Men zou ook ver
goeding hebben kunnen vragen voor het gebruik maken
van fietsen voor dat gedeelte van de weg, dat per fiets
kan worden afgelegd. De afstand van de woning te voet
naar Warga, waar de kinderen in de bus stappen, is
volgens de stukken drie kwartier gaans en het is geen
kleinigheid dit traject te voet af te leggen.
Wie de jurisprudentie i.z. het bepalen van de grens
van de 4 km-afstand tussen de ouderlijke woning en de
te bezoeken school bestudeert, ziet, dat soms het feit
gewicht in de schaal legt, dat onbewaakte overwegen,
waar veel verkeer is, gepasseerd moeten worden; zo'n
weg geldt dan niet meer als kortste weg. Er zijn tal
van gevallen, waarin met de moeilijkheden van de
situatie wel rekening wordt gehouden.
Spr. wilde hiermede slechts betogen, dat voor zijn
gevoel Koopmans zeker vergoeding zou kunnen vragen
voor rijwielen. Zijn kinderen gaan langs allerlei weg
getjes en moeten over de Wargaster vaart worden
gezet. Deze man vraagt echter slechts vergoeding voor
de werkelijke uitgaven, die hij moet doen. Spr. laat hier
ook buiten beschouwing de klompen, hoewel die zeker
een rol spelen, als je zes kinderen naar school moet
sturen! Ook de schoolvoeding wil hij niet aan de orde
stellen; hij spreekt alleen over de werkelijke kosten.
Koopmans kan er niet beter van worden, als hij een
vergoeding ontvangt. De vraag is echter: kan hij van
deze zaak ook minder worden? En dat is het geval, als
de raad het voorstel van B. en W. ongewijzigd aan
neemt. Spr. zou niet graag willen, dat deze man met
bijna 174,per jaar belast zou worden. Als men
deze zaak in het algemeen, zowel als op haar bijzondere
elementen bekijkt, gelooft spr. wel, dat er reden is om
spontaan te zeggen, tenzij iets anders dat verhindert:
Een dergelijk geval bekijkt de Leeuwarder raad nu
aldus: zo'n man, die eigenlijk nog te kort heeft, krijgt
dit vervoer van zijn kinderen voor schoolbezoek nu
eens gratis. Spr. gevoelt er echter wel voor, dat Koop
mans zelf een kleine bijdrage geeft, ware het slechts
uit paedagogische overwegingen en hij zou er geen
bezwaar tegen hebben, dat dit een klein offer zou
kosten. Het lijkt hem echter goed, dat de gemeente hier
een royaal standpunt inneemt. De wet laat het immers
toe.
In het voorstel van B. en W. staat:en na raad
pleging van de jurisprudentie zijn wij van oordeel,
dat van de totale vervoerkosten per jaar, geschat op
346,Koopmans in staat moet worden geacht
50 te kunnen bijdragen." Er staat niet, dat het col
lege afgezien van die jurisprudentie Koopmans tot be
taling in staat acht. En spr. gelooft ook niet, dat dit
het standpunt van het college is. Hij had echter ver
wacht, dat B. en W. zouden hebben gezegd: afgezien
van de jurisprudentie achten wij die man niet in staat
3,30 per week te betalen.
De jurisprudentie zet de lezer een beetje vast. Het
spijt spr. te moeten zeggen, dat er bijna geen touw aan
vast te knopen is. Ze geeft bijv. het geval van een
kleine gemeente in Drente, maar daar is het gehele
werkschema anders dan hier. Het is werkelijk buiten
gewoon moeilijk in de jurisprudentie een vaste lijn te
ontdekken. Spr. zou er intussen even aan willen herin
neren, dat de raad er formeel niet aan gebonden is.
Hij zegt echter niet, dat het onredelijk is om aan de
hand van de jurisprudentie bepaalde richtlijnen voor
zichzelf vast te stellen.
Als de raad in dit geval 100 vergoeding zou toe
staan, gelooft spr. niet, dat er tegen dit raadsbesluit
bezwaar zou worden gemaakt. Dwingt de jurisprudentie
hem dan billijkheidshalve tot een lagere vergoeding?
Uit de Publicaties van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten, waarin ook het Drentse geval voorkomt,
heeft spr. het volgende opgediept, en hij vraagt zich
af, of het element, dat hij daarbij ter sprake zal bren
gen, bij de voorbereiding van het voorstel van B. en W.
wel in het geding is geweest. Er is in een gepubliceerd
geval iemand in beroep, die 52,40 per week verdient
en die een gezin met 7 kinderen, dus van 9 personen
heeft. Nu gaat het hier echter om een gezin van 12
personen. Spr. wil voor het gemak zeggen, dat het in
komen van een gezin van 12 personen met dezelfde
draagkracht gesteld moet worden op X 52,40
69,50. Het resultaat in het door spr. geciteerde be-
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 26 Januari 1949. 13
roepsgeval is geweest, dat de betrokkene 75 ver
goeding heeft gekregen. Het inkomen van Koopmans
ligt iets hoger en daarom zou men de vergoeding voor
hem verhoudingsgewijs dan op 70 moeten stellen.
Het college stelt voor een aftrek van 50 en dat lijkt
spr. te veel. In het door hem geciteerde geval gaat het
bovendien maar om één kind. In één van de overwe
gingen van het beroep wordt appellant in staat geacht,
om de 15 cent per week, die hij moet bijdragen, wel
te kunnen betalen. Spr. wil er echter met nadruk de
aandacht op vestigen, dat het in het hier aangehaalde
geval gaat om een bedrag van 31,50 per jaar. Deze
vader krijgt vergoed 75 of 23,62 en moet zelf
betalen 7,88 per jaar. Zo is het in het onderhavige
geval niet. Wordt het voorstel van B. en W. aangeno
men, dan moet Koopmans niet 15 cent, maar 3,30 per
week betalen. Het gaat hier bovendien om 6 kinderen.
Spr. gelooft niet, dat met de meeste scherpzinnigheid
in de jurisprudentie één geval als het onderhavige is
te vinden, maar het door hem genoemde lijkt er op
wat inkomen en gezinsgrootte betreft. Op grond van
dit geval kan men echter niet zeggen, dat hier ook
75 vergoeding moet worden gegeven. Met 75
komt men er nog niet, want hier gaan 6 kinderen
op één school; een exceptioneel geval. Hier bedragen
de reiskosten voor de bus 33,per maand in totaal
en daarvan kan men de vader toch niet de helft laten
betalen. Waarschijnlijk hebben B. en W. zo gerede
neerd: er zijn 8 weken vacantie per jaar, dat is onge
veer 2 maanden, dus zijn de reiskosten per jaar (10
maanden), ruw berekend: 396,min 50,
346,Daarvoor kan die man zijn kinderen echter
niet naar Wartena sturen. Het spijt spr., dat hij de
verslaggevers tot een bepaald soort raadsverslag in
spireert, maar hij zou zijn berekening toch nog even
duidelijk willen maken. Spr. heeft bij informatie ver
nomen, dat een abonnement ingaat op de eerste van
de maand. Neemt men dus een abonnement voor Juli,
in welke maand de kinderen zo ongeveer de laatste
week kunnen thuis blijven, dan is dat niet voordelig,
maar een voordeliger regeling is er niet, want per week
kost een abonnement 1,75; dat is voor 3 weken 5.25.
Rekent men daarbij dan nog reisgeld voor een dag a
0,40, dan is men al over het bedrag, dat een maand
abonnement kost. De reiskosten voor de maand Juli
moeten dus wel als voor de volle maand berekend
worden. Het bedrag der reiskosten wordt dus al vast:
11 X 33,363,Maar dan is nog geen re
kening gehouden met de maand Augustus. In deze
maand moet nog 1,75 per kind of 10,50 voor zes
kinderen voor een week reisgeld worden betaald en
zelfs nog meer, want er komen gemiddeld nog 3 dagen
bij. Het reisgeld kan dus gerust op 380,per jaar
worden gesteld in plaats van op 346,zoals in het
voorstel van B. en W. Spr. wil zijn berekening gaarne
overleggen; hij meent, dat deze zuiver objectief is en
in geen geval bezwaar zal kunnen ontmoeten.
Hij c.s. zouden gaarne een beschouwing van de zijde
van B. en W. over deze kwestie horen. Spr. hoopt,
dat betrokkene geholpen kan worden, door hem het
gehele bedrag c.q. 90 der reiskosten te vergoeden,
wat hem ook ten volle toekomt.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) wil de raad wel be
loven, dat hij zal trachten aan minder woorden genoeg
te hebben dan de heer De Jong nodig heeft gehad om
zijn kijk op dit geval toe te lichten. Hij wil beginnen
met te antwoorden op de informatorische vraag van
de heer Slaterus, die aan het einde van zijn betoog
vroeg, of er toezicht zal zijn op de besteding der gelden.
Spr. deelt hem mede, dat dit uiteraard in de bedoeling
ligt, bijv. door de betrokken vader aan het einde van
een zekere tijd de vervoerbewijzen over te doen leggen.
Het gezin-Koopmans zo is spr. Maandagmorgen
j.l. gebleken (hij legt de nadruk op die tijdsaanduiding,
iets wat de raad aanstonds duidelijk zal zijn) heeft
zich bijna 7 jaar geleden in Hempens gevestigd. Het
oudste kind werd geplaatst in de eerste klas. De aanleg
van het meisje was normaal, zoals ook die van de
overige kinderen. De vorderingen zouden behoorlijk
zijn geweest, indien niet bijna voortdurend een zeer
veelvuldig schoolverzuim was opgetreden. In 1948 zat
het meisje voor de derde keer in de 5e klasse. Het hoofd
van de school toonde wel begrip voor de moeilijke
gezinsomstandigheden en hij stuurde bij voortduring
aan op een schikking met de vader en moeder i.z. dat
verzuim. De ouders hielden zich echter geen enkele keer
aan de gemaakte afspraak, zodat het hoofd ten slotte
een gedeelte van het verzuim (spr. zegt met nadruk
een gedeelte) als ongeoorloofd verzuim aanmerkte en
rapporteerde aan de Inspecteur van het L.O. Dit heeft
in 1947 geleid tot een veroordeling; de vader kreeg
een boete van 6,Het verzuim daalde, nadat deze
boete was opgelegd. In October 1948 echter moest er
een boete worden opgelegd van 10,en, om te
spreken in de taal van de Hempenser boeren, ,,doe
wiene de rapen gaer". Toen kregen de ouders bezwaar
tegen het karakter van het openbaar onderwijs en ze
veranderden van school. Het huisbezoek, dat er op
gevolgd is van de zijde van een vrouwelijk lid van de
oudercommissie, vergezeld van de onderwijzeres aldaar,
leverde niets op. Het hoofd van de school te Wartena
had hem, zo verklaarde de vader van het gezin aan
die twee dames, toegezegd, dat hij t.a.v. die verzuimen
wel een beetje door de vingers zou zien. Het hoofd
van de school te Hempens, die de Leerplichtwet zeer
soepel had toegepast, was, zoals de raad wel zal be
grijpen, sinds de oplegging van de tweede boete de
„kwaaie Pier". Spr. heeft volledigheidshalve de ab
sentielijst even willen inzien en hij heeft van het hoofd
der school gedetailleerde gegevens gekregen. In 1947
bedroeg het totale aantal verzuimen van het oudste
meisje 174 en in 1948 waren deze opgelopen in 11
maanden, December niet meegeteld tot 296. Dat is
een percentage van ongeveer 75. Spr. heeft zopas
medegedeeld, dat hij deze wetenschap Maandagmorgen
j.l. heeft opgedaan, toen de raadsstukken al in het
bezit waren van de raadsleden en daaruit blijkt wel,
dat wat hij thans heeft medegedeeld, niet heeft gediend
bij het formeren van een oordeel door het college om
trent het verzoek van deze vader.
Thans gaat spr. over tot het eigenlijke verzoek. Art.
13 van de L.O.-wet regelt de steunverlening voor het
bezoeken van een school op verre afstand. Onder 1
staat daar: ,,Zo nodig worden de vervoerkosten ten
volle vergoed" en onder 2: „Steun wordt slechts ver
leend, indien en voor zover de financiële toestand der
ouders, voogden of verzorgers daartoe aanleiding
geeft." Het is dus blijkens de tekst van dit aangehaalde
artikel de bedoeling, om mee te laten betalen in alle
gevallen, waarin zulks ook maar enigszins mogelijk is.
Uit de ontwikkeling van de wet en niet minder uit de
door de heer De Jong zo hartstochtelijk veroordeelde
jurisprudentie, waaraan volgens hem geen touw zou
zijn vast te knopen, hoewel hij er zelf een heel lange
beschouwing aan vastknoopte(De heer De Jong
interrumpeert, zeggende, niet bij de jurisprudentie te
hebben aangeknoopt. Daarop antwoordt spr.: Dan toch
bij een door U gekozen geval, als ik het wel heb. Ik
zou staan te liegen, als ik het anders voorstelde!)
en niet minder uit de omvangrijke jurisprudentie blijkt
overduidelijk, dat niet van algemene richtlijnen bij de
beschouwing van deze materie kan worden uitgegaan.
Van geval tot geval moet deze aangelegenheid -deze
kwestie zou spr. haast zeggen, maar dat is niet het
zelfde, zoals de raad weet met inachtneming van
zoveel mogelijk zakelijke gegevens worden bekeken.
Nu lijkt het college de jurisprudentie bij uitstek ge
schikt om op de hoogte te komen van de aard en het
aantal van die zakelijke gegevens, omdat uiteraard