46 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949. De heer V. d. Vlerk is begonnen met te zeggen, dat er in de stad wat wantrouwen, een beetje roering'' bestaat t.a.v, de toewijzing. Dat was spr. c.s. niet geheel onbekend. Wij leven gelukkig in een land, waar men zijn mening nog op papier kan zetten en ook met volle ondertekening. Hoewel de inhoud van de brieven, die de bewindvoerders en de ambtenaren ontvangen, niet altijd erg aangenaam voor hen is, kan men hier nog zo schrijven zonder er zwaar voor gestraft te worden. De vorige week kreeg spr. nog een brief, waarin gesproken werd over „steekpenningen" en „vrindjes van de com missie". Het was 12 uur, toen spr. de schrijver heeft opgezocht en deze heeft koude aardappelen gegeten die dag! Er moest een hartig woordje over gesproken wor den! Van de gegadigden voor een nieuwe woning worden natuurlijk altijd verschillenden teleurgesteld; hun aantal neemt in dezelfde mate toe, als er nieuwe woningen klaar komen. Er zijn enkele honderden, die zich hebben vergaapt aan zo n nieuwe woning, maar die er toch niet voor in aanmerking zullen komen, omdat er veel te weinig nieuwe woningen zijn. Als deze mensen lang zamerhand tot de ontdekking beginnen te komen, dat ze niet tot de gelukkigen zullen behoren, verwekt dit een zeer grote teleurstelling, want zij verkeren in zeer moeilijke omstandigheden. Komen zij dan bij de wet houder op het spreekuur, dan wordt er ronduit met hen gesproken en, in verhouding tot de grote moeilijkheden, die er zijn. en het grote aantal in nood verkerende ge gadigden, mag toch veelal geconstateerd worden, dat deze mensen, als van gemeentewege begrip getoond wordt voor hun moeilijkheden, ook van hun kant bereid zijn begrip te tonen voor de moeilijkheden van de ge meente. Dat is, zo meent spr., een van de mooie dingen, die er ook nog zijn. Spr. zou dan ook niet graag tot afschaffing van de mogelijkheid om met de wethouder te spreken, willen overgaan. Er is een groot aantal gevallen, die vrijwel in één vlak liggen. Er zijn enige kleine nuances, het ene geval is wat erger dan het andere, maar erg zijn ze allemaal. Men moet daar dan een keuze uit doen en het ligt voor de hand, dat degene, die niet tot de gelukkigen behoort, gauw geneigd is te menen, dat zijn geval erger is dan dat van degene, die geholpen werd. De heer Kamstra vroeg, of de toewijzing van nieuwe woningen altijd wel zó geschiedt, dat het verantwoord is. Dat is voor een buitenstaander moeilijk te beoor delen. Spr. zal een enkel voorbeeld geven. B. en W. wezen een bepaald gezin, dat nog niet zo slecht woonde, een nieuwe woning toe en prompt kregen zij van andere gegadigden te horen: „Dan waren wij toch eerder aan de beurt geweest!" Zo'n toewijzing nu is wel eens niet in de eerste plaats gedaan om degene, die het nieuwe huis kreeg, maar om een ander gezin in de vrijgekomen woning te kunnen plaatsen, daar dit laatste gezin voor een nieuwgebouwde woning niet bijster geschikt was. B. en W. kunnen nu eenmaal maar niet iedereen in de nieuwe woningen laten wonen. Zij hebben er rekening mede te houden, dat, willen zij deze nieuwe woningen niet direct tot verval laten komen, het verschillend peil van de gezinnen een selectie noodzakelijk maakt. Door opschuiving wordt getracht de oplossing in dezen te vinden. Ook is even de vraag ter sprake gebracht hoe het eigenlijk is gekomen, dat men in deze „beroerde toe stand zit. Men moet daartoe teruggrijpen op de ge schiedenis. Men zit hier met een erfenis van een vroeger tijdperk, toen het geld uit de banken puilde en de ma gazijnen vol materialen zaten. Toen is echter niet ge daan wat gedaan had moeten worden. Als stelregel kan men immers nemen, dat de mensen meestal te laat komen. Als het kalf verdronken is, moet de put ge dempt worden. Men zit hier bijv. ook met de zeer grote moeilijkheid van de grote gezinnen, waarvan er zo ongeveer een 50-tal in Leeuwarden zijn. B. en W. weten niet, hoe deze aan een behoorlijke woning te helpen. Spr. zal een uitzonderlijk geval ten voorbeeld nemen: een gezin van 18 personen in een éénkamer-woning zou men bitter graag willen helpen, maar B. en W. weten op het ogen blik nog niet, waar ze deze mensen onder dak moeten brengen. Spr. kan zich aansluiten bij hetgeen de heer Wier- sma naar voren heeft gebracht t.a.v. de moeilijkheden in de commissie. Deze woordvoerder heeft spr.'s taak al vrijwat verlicht. Toen deze zeide: „Ik zal gaan ein digen", had spr. de gedachte: „Ga noq even door, dan ben ik vrij om nog iets te zeggen". Toch is spr. ook weer blij, dat de heer Wiersma nog iets voor hem heeft overgelaten. Ook wat de inwoning betreft, moet men niet over drijven: over de gevallen, waar het misloopt, wordt veel gesproken en dit wordt van de een op de ander overgebracht. In verhouding echter tot het aantal in woningen valt het aantal mislukkingen nogal mee. Er zijn op het ogenblik 1500 inwoningen. Als er nu enige 10-tallen k'achten zijn. dan is dat in verhouding noq niet zo erg. Inwoning van „jong" bij „oud" is natuurlijk voor beide partijen vaak een groot kruis. Oud en jong verstaan elkander dikwijls niet en wanneer er uitbrei ding van een jong gezin komt, zijn de poppen in figuur lijke (én letterlijke zin!) aan het dansen; de oude men sen krijgen dan spoedig overlast. Nu zijn de woningen in Leeuwarden dat is hier al vaker gezegd en het kan nog wel eens gezegd worden ten enenmale niet geschikt voor inwoning. De zoldering is te licht en de trap is ook een plaats, die grote moeilijkheden veroor zaakt. Er is geen plaats om een tweede keuken aan te brengen en vooral het massale gebruik van de keuken is de oorzaak van veel last. Spr. noemt een geval, waarin beide gezinnen overeengekomen waren, dat tot 12 uur de een en na 12 uur de ander de keuken zou gebruiken, maar de hoofdbewoner doet nu om precies 12 uur de deur van de keuken op slot en dan is Leiden in last. Spr. gelooft niet, dat het nodig is, er meer van te zeggen. Hij is er persoonlijk zeer huiverig voor om daar, waar niet een afzonderlijke keuken voor de in- wonenden kan worden aangebracht, inwoninq toe te staan of te gelasten, want men krijgt dan op den duur veel ellende en moet op een ongelegen ogenblik toch vaak weer te hulp komen. De vorige week nog kregen spr. c.s. van Dr. Wiebenga het advies om een be paalde inwoning onmiddellijk te doen ophouden, omdat daar zeer ernstige dingen waren gebeurd. De mogelijkheid tot inwoning is niet groot. B. en W. hebben na Januari 1948 110 panden doen onderzoeken op ruimte voor inwoning en misschien krijgen zij slechts bij drie daarvan de kans om inwoning toe te passen; al de andere komen daarvoor niet in aanmerking. En het betreft hier nog wel een wijk in het Westen van Huizum. waar nieuwe burgerwoningen zijn gebouwd. Het is op het ogenblik zó, dat, om een eind aan de al te grote nood te maken, in één jaar 3000 woningen zouden moeten worden gebouwd. Dat betekent een stadsdeel ongeveer zo groot als het gedeelte van Leeu warden bezuiden de overweg, d.w.z. de Schrans en Hui zum, omvattend 10 a 12.000 inwoners. Er zijn van 1-15 Februari 75 nieuwe aanvragen om inschrijving als wo ningzoekenden binnengekomen. Men begrijpt, dat alle nieuwe aanvragen lang niet bij te houden zijn door nieuwbouw. Het staat voor spr. c.s. vast, dat in Leeu warden het dieptepunt van de woningmisère nog niet is bereikt. Van 1 MeiDecember 1948 zijn er 107 nieuwe woningen klaar gekomen. Maar er zijn ook 80 huizen afgebroken; de 27, die dus een uitbreiding vor men, zijn grotendeels toegewezen aan gezinnen, die in een onhoudbare inwoningssituatie verkeerden. Men be grijpt dus, dat van een noemenswaardige verruiming van de woningvoorziening door de bouw van die 107 woningen geen sprake is geweest. Na December zijn Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949. 47 er ongeveer 100 woningen klaar gekomen, waarvan 40 oor „Beter Wonen" zijn gebouwd. Van deze 100 woningen bleven er 12 over voor verruiming van de oningmarkt. Alle andere waren bestemd voor gevallen an inwoning, waarin noodzakelijk moest worden ge- olpen. Nu weet spr. wel, dat mensen, die in z.g.n. repeergevallen verkeren en in krotwoningen wonen, ok geholpen moeten worden. Het is echter vooral de edelijke kant van de inwoning, die soms zeer zwaar weegt. Bepaalde gevallen van inwoning dienen daar- loor nog eerder aangepakt te worden dan gevallen, 'aarin men nog zelfstandig woont, zij het dan in on behoorlijke woningen. Ook zijn er onbewoonbare woon wagens en woonschepen, welker bewoners ook nodig noeten worden geholpen. Men begrijpt, dat een en ander B. en W. vaak voor schier onoverkomelijke moeilijkheden plaatst. Er is ook een 50-tal t.b.c.-gevallen, voorts zijn er 575 aanvragen van jonge mensen, die graag willen trouwen en 550 aanvragen van mensen, die buiten Leeuwarden wonen en hier ter stede hun werk hebben. Verder zijn er de verzoeken van demobilisanten. die ook nog vaak om voorrang vragen. Ook moeten B. en W. voorzien in de gevallen van hen, die hier ter stede een leidende positie krijgen in een of ander bedrijf, en wanneer hier straks nieuwe bedrijven worden ge vestigd. zullen de leidende personen van die bedrijven ook in hoofdzaak van buiten Leeuwarden komen. Dat deze mensen een woning krijgen, is niet alleen van be- lanq voor de betrokken bedrijven, maar ook voor de stad; het is een sociaal belang, omdat men hier in Leeu warden met een groot aantal ongeschoolde arbeids krachten te doen heeft, die alleen dan een plaats in het een of andere bedrijf kunnen krijgen, als er vol doende mensen in dat bedrijf zijn, die hen kunnen scho len. Er is verder overheids- en semi-overheidspersoneel, zoals dat van P.T.T., Belastingen, Spoorwegen, enz., dat voorkeurswoningen vraagt. Straks wordt hier een vliegbasis gevestigd en ook voor het personeel daarvan zijn geen woningen beschikbaar, zodat daar weer nieuwe moeilijkheden rijzen. In 1948 hebben 30 vorderingen plaats gehad, waar van B. en W. ook weer enkele moesten prijsgeven, doordat betrokkenen in hoogste instantie bij de rech ter de zaak gingen uitvechten en B. en W. „achter het net visten". Een en ander geeft een beeld van de positie, waarin Leeuwarden verkeert t.a.v. de woonruimte. Hieruit kan men concluderen, dat deze positie nog wel enkele jaren zeer moeilijk zal blijven en dat de ongerustheid en ook de ontevredenheid hier ter stede zeer zeker zullen toe nemen. Wanneer echter B. en W. en de commissie bij zich zelf overtuiqd zijn, dat zij de woonruimte zo rechtvaar dig mogelijk verdelen, dan gelooft spr. toch. dat, waar de bevolking van Leeuwarden, die tot dusverre ook heeft getoond, dat ze begrip heeft voor de moeilijk heden en dat ze redelijk wil denken (hoewel onredelijke omstandigheden het onredelijk denken natuurlijk in de hand werken en men hier en daar hoort murmureren), zij, als ook de raad in dezen eenparig achter hen staat, op den duur de ongemakken zullen overwinnen. De heer De Groot heeft opgemerkt, dat er z.i. nog ge noeg woonruimte is te vorderen, wanneer men de grote huizen maar zou willen en durven aanpakken. Dat is weer een van die dingen, waarover men van buiten af niet kan oordelen. Wanneer men deze grote panden gaat onderzoeken, blijkt daar de totale ruimte wel groot te zijn, maar de kamers zelf zijn ook zeer groot. Boven dien wordt er voor deze grote vertrekken een huurprijs gevraagd, die de gewone man toch niet kan opbrengen, zodat diegenen, die het meest woonruimte nodig heb ben, zoals de bewoners van oude krotwoningen e.d., toch niet in aanmerking zouden komen. Wanneer men zijn gevoel zou laten spreken, zou men tegen dat gezin van 18 personen zeggen: „jullie gaat maar in dat grote huis wonen", maar in de practijk gaat dat natuurlijk niet op. Na hetgeen de heer Wiersma over deze dingen gezegd heeft, na wat spr. in het algemeen t.a.v. deze kwestie reeds releveerde en na wat bij de vorige be groting er over is gezegd, acht spr. zijn beantwoording op dit punt thans wel voldoende. B. en W. zijn bezig alle woonruimte in de stad weer te laten opnemen. Zij zullen dat met voortvarendheid doen en hopen, dat uit dit onderzoek nog iets te voorschijn zal komen. De heer Wiersma heeft gevraagd, of de dienst wel uitgebreid genoeg is. Spr. denkt, dat hij bedoelt, of er nog niet een ambtenaar, speciaal met de onderwerpelijke kwestie belast, aan toegevoegd moet worden. Zoals de zaken op het ogenblik staan, zou spr. dit willen ont raden. Hij gelooft, dat, als men geleidelijk doorgaat met de wijze van werken zoals die op het ogenblik wordt toegepast, men wel voldoende krachten heeft. Wordt een nieuwe kracht aangenomen, dan wekt dat verwachtingen, die toch op een teleurstelling uitlopen. Men moet met een dienst als deze, die 22.000,per jaar kost, kunnen volstaan. De heer Schootstra heeft het gehad over de nieuw bouw; daarop zal de wethouder van Openbare Werken wel antwoorden, evenals op de vragen in zake splitsing van woningen. Het spreekt haast vanzelf, dat B. en W. proberen elke woning, die vrij komt, voltallig te belas ten, maar hier zitten zij natuurlijk ook weer met de moeilijkheid, dat men jongelui, die enkele jaren getrouwd zijn en één of twee kinderen hebben, toch niet kan plaatsen in afgepaste woningen. Het kan best zijn. dat zij dan over een paar jaar weer moeten verhuizen. Daar moet men ook rekening mee houden. Spr. gelooft, dat hij hiermee in het algemeen datgene heeft gezegd, wat gezegd moest en kon worden. Hij wil het hier ten minste in eerste instantie bij laten. Mochten er nog raadsleden niet bevredigd zijn en nog iets meer willen weten, dan kan dat altijd nog. Wat de vraag van de heer Stobbe betreft, om de on- gehuwden in geen geval een volledige woning ter be schikking te stellen, ook hier staat men weer voor een moeilijke kwestie. Er zijn mensen, die als gevolg van de een of andere omstandigheid op betrekkelijk jonge leeftijd zijn gehuwd en met 2526 jaar al een gezin hebben. Wanneer hun huisvestingsomstandigheden zo moeilijk zijn. dat het zo niet kan blijven, wordt hun, indien mogelijk, een woning toegewezen. Dan komen prompt de mensen, die tot hun 28ste of 29ste jaar met trouwen hebben gewacht, met de vraag of die jongere mensen nu voorgaan. Zo kun nen zij wel blijven wachten, redeneren zij. B. en W. staan hierbij voor een moeilijk probleem. Ook aan deze laatste categorie willen zij graag de gelegenheid geven een gezin te vormen, maar het zedelijke en sociale ge vaar van soms drie gezinnen in een éénkamer-woning weegt op zo'n ogenblik het zwaarst. Een gevolg is, dat zij, die gewacht hebben, weer in de kou blijven staan. Deze week kwam er nog een jonge man bij spr., die om gezondheidsredenen moest huwen. Kunt U mij nu aan een woning helpen, was vanzelfsprekend zijn vraag. Hij was nog geen 25 jaar. Wanneer nu formeel vastge houden wordt aan de geldende bepalingen, dan moet spr. zo'n man voor het hoofd stoten en zeggen, dat hij niet in zodanige omstandigheden verkeert, dat hij in aanmerking komt voor een woning. In het algemeen wordt aan de regel vastgehouden, dat geen woning wordt toegewezen aan pasgehuwde personen zonder kinderen. Als het mogelijk is, krijgen ze een gedeelte van een huis. Aan personen beneden 25 jaar wordt nog niet een woning toegewezen, maar zij staan wel ingeschreven. Van buiten komende per sonen, die nog niet in het plaatselijk arbeidsproces zijn opgenomen, kunnen nog geen woning krijgen, tenzij door middel van ruil. Een woning wordt niet aan een klein gezin toegewezen, indien ze ruimschoots gelegen heid tot bewoning door een groot gezin biedt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1949 | | pagina 16