50 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949. laboratorium heeft er geen verklaring voor. Men wijt het aan toevallige omstandigheden. Overal in het land doet zich dit verschijnsel voor. Ligt er in de Bildtse- straat misschien minder zand onder de stenen dan in de Fonteinstraat, zo vroeg spr. de genoemde deskundige. Deze antwoordde: ..Het kan wel zijn, maar het kan ook wel niet zijn." Resumerende zegt spr., dat, zullen de straten in onze stad van een verharding van meer blijvende aard moe ten worden voorzien, zij een zwaardere fundering nodig hebben. Van een trasbed is echter ook niet met zeker heid te voorspellen, dat dit het zal houden na verloop van jaren. Asfaltbeton of beton op zware fundering, zoals thans het gesloten wegdek van de Groninger straatweg, zal het zeker houden, maar daar gaat een groot bedrag mee gemoeid. B. en W. zullen echter zo veel mogelijk de wegen, die door vrij zwaar en intens verkeer worden gebruikt, van een trasbed voorzien. Men kan beter 50 goed doen dan 100 voor drie kwart goed. De heer W. C. Dijkstra heeft in de sectie een op merking gemaakt over de verkeersborden op het Olde- hoofsterkerkhof, die onjuist is weergegeven. Spr. heeft te kennen willen geven, dat de verkeersregeling daar z.i. niet heeft voldaan. Daarom meent hij, dat de ge meente de borden anders moet plaatsen dan tot dus verre en niet: herplaatsen, zoals het verslag aangeeft. Spr. vraagt B. en W. hiervan wel nota te willen nemen. Volgno. 340 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 341. Onderhoud van wegen en voetpaden f 43.216.—. De hear Hartstra soe noch efkes werom komme wolle op dit punt, dat hy ek yn e seksjegearkomste nei foaren brocht hat, nammentlik it minne eintsje strjitte by de beukerskoalle, yn Wurdum. It andert fan B. en W., yn tillegramstyl, bifredigt him net hielendal. Hy kin him net bigripe, dat B. en W. der jierrenlang klachten oer oanheare kinne sünder mislik to wurden. Troch it ütwreidzjen fan Ljouwert is er in stik biefstik bykommen, hat immen hjir ris sein. It midden fan sa'n biefstik is oannimliker as it rantsje, mar dat haldt net yn. dat B. en W. it léste gans fan har bilangstelling ütslute moatte. Spr. mient, dat, sil it rantsje net to brün bakt wurde en it bitrouwen, dat 'e doarpen noch altiten yn B. en W. hawwe, net hielendal wei wurde, B. en W. de saek knap oanpakke moatte. De heer Witteveen (weth.) meent te begrijpen, dat het hier gaat over de bestrating in het dorp Wirdum. Kort na de bevrijding, in het begin van spr.'s wet houderschap, is naar verhouding zeer belangrijk werk in Wirdum uitgevoerd. Percentsgewijs is daar meer ge daan dan in heel Leeuwarden. De Voorbuurt bij de Zui velfabriek is keurig uitgevoerd. Spr. is ongeveer een half jaar geleden met een technisch ambtenaar ter plaatse geweest. Zou echter de bedoelde straat moeten worden verbeterd, dan zou meteen ook de straat om de kerk daarin betrokken moeten worden, waarmee dan een bedrag van 26 a 28.000,— gemoeid zou zijn. Deze bestrating is inderdaad niet best meer, maar in Leeuwarden is ze op sommige plaatsen nog wel minder. Die kan men toch niet laten liggen, als men voor Wir dum een groot bedrag voor dat doel zou uitgeven! T.z.t. zal ook de bestrating in Wirdum onder handen geno men worden. De brug in Wirdum staat ook nog op de begroting. Ook dit werk is nog niet uitgevoerd kunnen worden, doordat andere werkzaamheden voorgingen. Er moet ten slotte met de financiën rekening worden gehouden. Spr. meent, dat de heer Hartstra de zaak wel wat te dramatisch voorstelt, al wil hij toegeven, dat ver betering van de bestrating in Wirdum geen luxe zou zijn. Volgno. 341 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 344. Kosten van de beurs en waag 20.763,— De heer De Vries moet helaas het feit constateren, dat de handel zich hoe langer hoe meer van de beurs naar de omliggende café's verplaatst. Dit is natuurlijk absoluut niet in orde. De beurs is altijd de plaats ge weest, waar de handel zaken doet en het gemeente bestuur zal alle mogelijke moeite moeten doen om te zorgen, dat dit zo blijft. Spr. kan zich indenken, dat de handel thans liever ergens anders zaken doet, daar de inrichting van de beurs van dien aard is, dat elk com fort daar ontbreekt. ,,In overleg met de Beurs- en Waag- commissie hebben wij de dienst van Gemeentewerken opgedragen een plan tot verbetering in te dienen", zeg gen B. en W. in de Mem.v.A. Spr. vroeg in de sectie (dit is niet in het verslag vermeld) ook naar de be stemming van de waag, die thans leeg staat. Zo mo gelijk zou hij daar nu nog graag inlichtingen over heb ben. In welk stadium van het plan zal de commissie voor het markt- en havenwezen worden ingeschakeld? Als er t.z.t. een plan ter inzage ligt voor de raadsleden, dat bij voorbaat goedgekeurd is door de Commissie voor de Beurs en Waag, lijkt het spr. wenselijk, dat ook de Commissie voor het Markt- en Havenwezen uit de raad een zakelijk inzicht heeft gekregen en een be paald standpunt kan innemen. De heer Geerts (weth.) noemt de door de heer De Vries geponeerde stelling, dat het Beursgebouw steeds I minder door de handel gebruikt wordt, niet geheel waar. In de vooroorlogse jaren werd het inderdaad meer gebruikt dan op het ogenblik, maar in de jaren na de oorlog is het gebruik toch al weer toegenomen. Het aantal abonnementen bedroeg in 1946 318, 1947 339, 1948 369, 1949 bedraagt het 383. Het aantal bezoeken bedroeq in 1946 21.432, 1947 23.172, 1948 24.494. Het bezoek aan de beurs wordt langzamerhand weer iets groter, doch spr. is het wel met de heer De Vries eens, dat er inderdaad wat aan het gebouw moet ge beuren. De gehele inrichting geeft eigenlijk de indruk van verwaarlozing. Wat betreft de waag, die werd in 1947 inderdaad druk gebruikt voor het wegen van boter en kaas, tegen één dubbeltje per weging. De Beurs- en Waagcom- missie uit de handel heeft B. en W. schriftelijk op de slechte toestand van de beurs gewezen en dit mondeling toegelicht. Zij heeft gevraagd, in overleg met Gemeente werken, een plan te mogen maken om de beurs beter tot haar recht te doen komen. B. en W. hebben de Com missie het volgende antwoord gezonden: ,,Wij zullen Uw plan graag in behandeling nemen" en zij hebben Gemeentewerken opdracht gegeven met de Commissie samen te werken. De heer De Vries vraagt voorts, wanneer de des betreffende commissie uit de raad met dit plan in kennis zal worden gesteld. Dit heeft nog geen punt van over weging uitgemaakt bij B. en W. Spr. begrijpt uit de woorden van de heer De Vries ten minste als hij namens de commissie spreekt dat deze commissie het wel op prijs zou stellen vanaf het begin van dit plan mede te werken en ook bij de voorbereiding. Als dit inderdaad zo is, hebben B. en W. er geen enkei bezwaar tegen, dat de commissie nu dadelijk reeds wordt ingeschakeld. Volgno. 344 wordt onveranderd vastgesteld. Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949. 51 Volgno. 345. Onderhoud van wandelplaatsen en plantsoenen 122.800,- De heer Hartstra brengt Wirdum weer ter sprake, lij wil kort zijn, het gaat over het sportterrein, dat ergroot moet worden. Met de uitbreiding hiervan is en zover gevorderd, dat de plannen al klaar zijn. Er ïoet een klein stukje grond worden verkregen van de •led. Herv. kerk. Dit mag echter niet in verband met het uitbreidings an van Wirdum. Om de 10 jaar wordt een nieuw itbreidingsplan gemaakt. Spr. zou willen vragen of het o lang moet duren, voordat Wirdum de uitbreiding an zijn sportterrein kan verwachten. De Voorzitter kan de heer Hartstra hier zo maar niet nauwkeurig op antwoorden. Het uitbreidingsplan t.a.v. Wirdum en ook t.a.v. andere gedeelten van de ge meente, zoals dat van de gemeente Leeuwarderadeel is ontvangen, voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen. Het ligt in de bedoeling voor die gedeelten het plan nader te laten bekijken. Hoe lang dit zal moeten duren, vraagt de heer Hartstra. Hierop kan spr. zo onvoorbe reid heel moeilijk antwoorden, waarschijnlijk kon hij het ook niet eens, wanneer hij bij de dienst navraag had kunnen laten doen. Wirdum behoeft echter in elk geval geen 10 jaar te wachten op het ogenblik, dat de wijziging van het uitbreidingsplan door de raad is vastgesteld en goedkeuring van Ged. Staten heeft verworven. Volgno. 345 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 349. Onderhoud en bediening van klokken, uurwerken, speelwerken en dergelijke 1525,—. De heer Rijpma heeft in de sectie de vraag gesteld over het klokkenspel in het stadhuis. Het antwoord hierop luidt: .Omtrent het herplaatsen van het carillon hebben wij het advies gevraagd van de Rijkscommissie voor Advies in zake Klokken en Klokkenspelen. Mede wordt terzake overleg gepleegd met de Rijkscommissie jvoor de Monumentenzorg." Maar nu weet spr. nog niet, wanneer het zal ge beuren en of het binnenkort verwacht kan worden. Spr. vindt het zo jammer, dat drie jaren na de bevrijding het klokkenspel nog niet terug is. Hij zou graag alsnog een antwoord ontvangen, waaraan hij houvast heeft. De Voorzitter deelt mede, dat er, heel kort geleden, bericht van de Rijkscommissie voor Advies in zake Klokken en Klokkenspelen is gekomen, waarin wordt afgeraden om het klokkenspel in de Oldehove te plaat sen en het is de grote vraag of het carillon weer in de toren van het stadhuis kan worden aangebracht. Dit wordt nog nader onderzocht. Er zal moeten worden na gegaan of de constructie van het gebouw het zal kunnen hebben. Nu dit advies is ontvangen, zal dit punt nader door Gemeentewerken moeten worden bekeken. Zo spoedig mogelijk wordt deze zaak in orde gemaakt, maar zo heel eenvoudig ligt het geval dus niet. Volgno. 349 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 482. Subsidiën in het belang van het bijzonder voorbereidend lager onderwijs 16.150, De heer Kamstra constateert, dat het subsidie t.b.v. het bijzonder voorbereidend lager onderwijs een punt is, dat elk jaar terug komt. Van de noodraad af, tot van daag de dag is dit elke keer ter sprake gebracht en spr. c.s. moeten erkennen, dat het subsidie voor het bijzonder bewaarschoolonderwijs in die tijd van 300,is ge bracht op 850,Hij moet eerlijk toegeven, dat het college stap voor stap in de goede richting is gegaan, alleen meent hij, dat deze stappen niet groot genoeg zijn geweest. Vanmorgen is er op gewezen, dat men hier het tempo van het college van B. en W. van Groningen niet heeft kunnen volgen. Dit heeft de gelijkstelling on verplicht ingevoerd. Spr. kan ook nog dichter bij huis blijven. Ook B. en W. van Sneek nemen te dezen opzichte een goed stand punt in. Ofschoon zij niet tot gelijkstelling komen, er kennen zij toch, dat het recht en billijk is, dat gelijke bedragen worden verstrekt aan de bijzondere bewaar scholen, als die welke voor het openbaar kleuteronder wijs worden besteed. Spr. had graag van dit college eenzelfde erkenning gehoord, als B. en W. van Sneek hebben gedaan en dat zij de motivering hadden gebruikt, dat zij het alleszins billijk en verdedigbaar vinden, dat eenzelfde bedrag beschikbaar wordt gesteld voor open baar en voor bijzonder onderwijs. Spr. vraagt niet direct doorvoering van de gelijk stelling, maar het subsidie behoort op zo n bedrag te worden gesteld, dat de werkelijke kosten, die door de besturen, die bijzonder bewaarschoolonderwijs organi seren, nodig worden geacht, kunnen worden bestreden. Spr. gelooft, dat er t.a.v. deze materie nog al eens een misverstand bestaat en dat het geven van subsidie aan bijzonder bewaarschoolonderwijs door de overheid als een mildheid wordt beschouwd. Dat is stellig niet juist. Dezelfde bedragen, die voor het openbaar voor bereidend lager onderwijs worden gevoteerd, moeten ook worden gegeven aan dit bijzonder onderwijs. Wanneer spr. de nu voorgestelde verhoging nagaat, ziet hij, dat voor het openbaar voorbereidend onderwijs een verhoging wordt gegeven van 14,85 per leerling en dat is nog hoger, dan het totale subsidie dat aan het bijzondere gelijksoortige onderwijs wordt gegeven, want dat is 14,66. Spr. zou graag van het college vernemen, dat het subsidiebedrag wordt verhoogd en dat daarnaast de toezegging wordt gedaan, dat dit jaar de nodige voor bereidingen zullen worden getroffen om het volgende jaar, misschien nog onverplicht spr. c.s. hopen echter, dat in die tijd de betreffende wet klaar is gekomen tot gelijkstelling te geraken. De heer Wiersma wil in aansluiting op wat de heer Kamstra heeft gezegd i.z. de gelijkstelling van openbaar en bijzonder voorbereidend lager onderwijs namens zijn fractie mededelen, dat er van haar in de gegeven om standigheden geen poging om te komen tot gelijkstelling is te verwachten. Spr. c.s. zijn erkentelijk voor het feit daarin schaart hij zich aan de zijde van de heer Kamstra dat ook thans weer verhoging van het subsidie aan het bijz.voorber.l.o. door het college wordt voorgesteld. De motivering hiervan in de Mem.v.A. geeft ook reden tot blijdschap, maar spr. c.s. wagen het toch aan die grote erkentelijkheid nog iets toe te voegen. Naast de behoefte aan gemeentelijk- erkent het college ook de grote behoefte aan bijz.voorber.l.o. Beide onderdelen van dit onderwijs immers hebben nog wacht lijsten. Die van de gemeente moge dan wat groter zijn dan de andere, er blijkt toch wel duidelijk uit, dat er en hier sluiten spr. c.s. zich bij het standpunt van het college aan in het algemeen grote belangstelling voor en behoefte aan dit onderwijs bestaat. Evenwel, de po sitie van het bijz.voorber.l.o. is niet erg gemakkelijk: zeer hoge schoolgelden en lage salarissen voor het per soneel. De stukken, vooral van het Chr. kleuteronder wijs, wijzen zulks wel uit; telkenjare heeft men met vrij belangrijke tekorten te worstelen. Spr. zou dan ook. hoe erkentelijk hij voor het door B. en W. voorgestelde subsidie ook is, toch nog namens zijn fractie een drin gend beroep op het college willen doen, om nog eens te overwegen, of in dezen nog niet iets kan worden gedaan. Hij hoopt van harte, dat er in de kring van B. en W. bereidheid daartoe bestaat. Het spreekt van zelf, dat de a.r. fractie gaarne de richting van subsidie verhoging uit wil. Het is niet minder dan een levens belang voor het Chr. kleuteronderwijs.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1949 | | pagina 18