56 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949.
zaak moet nog worden besproken. Er is nog niets ge
beurd; wat dat betreft is de raad volkomen vrij in het
nemen van zijn beslissing.
De Voorzitter wil hier nog iets aan toevoegen. De
heer Wiersma heeft het kermisvermaak een braspartij
van de meest slechte soort genoemd. Door te zwijgen
zou spr. misschien de indruk wekken, dat deze kwali
ficatie van de kermis door hem juist geacht zou worden.
Spr. heeft bij herhaling zeer nadrukkelijk bij de politie
navraag gedaan naar de openbare dronkenschap in de
kermisweek en heeft de stellige verzekering gekregen,
dat in die week geen merkbare stijging hiervan door de
politie was geconstateerd. Hij mag aannemen, dat die
verzekering juist is, maar dan moet daar ook uit voort
vloeien, dat genoemde kwalificatie voldoende grond
mist. Spr. gelooft, dat hij de verdere beantwoording
aan de wethouder kan overlaten.
De heer Beeksma heeft wèl eens kermis gehouden,
al was het dan niet in Leeuwarden. Hij meent, dat men
deze twee dingen moet scheiden: kermis en drankge
bruik. Het drankgebruik op de kermis bevordert, aldus
spr., de tonelen, die wij niet gaarne zien. Ergo: ga eerst
het drinken tijdens de kermis eens afschaffen, dan krijgt
de kermis vanzelf wel een ander karakter.
Spr. is geen voorstander van de kermis, maar hij
twijfelt er toch aan, of het juist is, de Leeuwarder be
volking plotseling voor het feit te stellen, dat de kermis
wordt verboden. De weth. van Onderwijs heeft, naar
spr. meent terecht, er bij de bespreking van het kleuter
onderwijs op gewezen, dat er thans een scheidende raad
en een scheidend college van B. en W. zijn. In verband
daarmede zou spr. het beter achten, dat nu nog niet een
beslissing i.z. de kermis werd genomen, maar aanstonds
na de verkiezing, dus na de uitspraak van de Leeuwar
der ingezetenen op het gebied van de gemeentepolitiek.
Dit is voor spr. het argument, dat hem het zwaarst
weegt.
De heer De Vries kan zich in grote trekken aansluiten
bij wat de wethouder naar voren heeft gebracht. De
heer Posthuma, de fractie-voorzitter, heeft niet namens
de fractie gesproken. Spr. is absoluut van mening, dat
de heer Wiersma de zaak veel en veel te schril voor
stelt. Ook op andere feesten kunnen op zedelijk gebied
verkeerde dingen gebeuren. Daar is de kermis niet al
leen schuldig aan. Inderdaad zal er veel geld de stad
uitgaan, maar er komt bij de middenstand ook geld bin
nen. Spr. denkt, dat de middenstanders over het alge
meen niet op het standpunt van afschaffing van de ker
mis staan.
De heer De Groot laat de kermis persoonlijk betrek
kelijk koud. hoewel hij er geen bezwaar tegen heeft er
aan mee te doen. Aan de zaak echter, zoals die hier
wordt getracteerd, zit een verkeerde kant. Er wordt
gesproken van afschaffing van de kermis, maar het zou
wel eens kunnen neerkomen op verbod van volks- en
buurtfeesten op Zondag. Ook ziet hij in verbod van
kermis het gevaarlijke element, dat men, op deze weg
voortgaande, bijv. sportfeesten op Zondag, door het
sluiten van bruggen, onmogelijk kan maken.
Spr. gelooft, dat de kermis vanzelf, als t.z.t. de voor
waarden daartoe aanwezig zullen zijn, zal uitsterven.
Hij meent, dat ook bij z.g. volksfeesten uitspattingen en
excessen voorkomen. Hij is geen voorstander van af
schaffing van de kermis.
De heer Wiersma voelt zich genoopt nog enkele
woorden te zeggen. Hij blijft bij zijn bewering van zo
juist, dat hij c.s. het kermisgedoe een zedenbedervend
vermaak vinden. Dit is in geen geval te sterk uitge
drukt. Wethouder Geerts heeft opgemerkt, dat, als hij
zijn genoegen op de kermis wil zoeken, niemand hem
dat toch eigenlijk mag kunnen verbieden. Spr. leeft in
de vaste veronderstelling, dat de genoegens, die de wet
houder voor zich op de kermis wil zoeken, niet zullen
ontaarden in verregaande uitspattingen of in zeden
bedervende dingen. Wat dat betreft, krijgt de heer
Geerts van spr. een bewijs van goed gedrag! Het gaat
ten slotte ook niet om het verbieden van genoegens, maar
om het tegengaan van uitspattingen en drankmisbruik.
De begroting immers, die thans voor de raad ligt en in
welker samenstelling de heer Geerts een zeer groot aan
deel heeft gehad, biedt, blijkens de verschillende sub-
sidieposten. plaats bijna alle raadsleden wezen daar
op voor het scheppen en uitoefenen van bepaalde
genoegens hier ter stede. Er is echter en dat zal de
heer Geerts met spr. eens zijn verschil in nuance en
waardering van genoegens. Spr. c.s. gunnen heus de
Leeuwarder bevolking wel bepaalde genoegens en dat
blijkt ook hieruit, dat zij die genoegens, door niet tegen
uitkering van bepaalde subsidies te stemmen, financieel
mee mogelijk maken.
De weth. van Financiën heeft gezegd, dat men zeer
voorzichtig moet zijn met het derven van inkomsten.
Spr. is dat en het is wel uit alles wat hij, ook namens
zijn fractie, heeft gezegd gebleken in het algemeen
roerend met hem eens. Zojuist echter heeft hij er al op
gewezen, dat de kermis werkelijk niet alleen winst voor
de gemeente betekent. Beziet men haar zuiver zakelijk
hoewel spr. erkent, dat hij deze kwestie meer prin
cipieel beschouwt dan staat het toch vast, dat een
groep vreemdelingen hier met wèlgevulde beuzen van
daan gaat, ten koste van bepaalde groepen ingezetenen.
En dit is voor spr. c.s. een ander gevoelig punt.
Wat de personen betreft, die hun genoegens op de
kermis zoeken, zij behoren vrijwel tot een en dezelfde
groep, die altijd weer aan dit vermaak deelneemt.
Spr. wil nu nog enkele woorden aan het belang van
de middenstand wijden. Van de bakkers, de kruideniers
en andere middenstanders hoort men telkenjare dezelfde
klacht, dat een bepaald soort mensen, blijkbaar altijd
dezelfde groep, reeds vóórdat de kermis begint óf min
der inkopen doet óf niet betaalt en dit een tijdlang na
de kermis volhoudt om bij te komen en er zijn ver
schillenden, die nooit meer bijkomen. (De heer De Vries:
Dat gebeurt ook voor en na de vacantie!) Spr. zou liever
een offer willen brengen voor de vacantie dan voor het
vermaak, dat er op de kermis is te vinden. De heer De
Groot, die meende, dat ook het beoefenen van de water
sport op Zondag in het gedrang zou kunnen komen,
antwoordt spr., dat hij van mening is, dat de mensen
dat tot op zekere hoogte zelf moeten weten, of zij hier
aan op Zondag willen doen; hij vindt daar niet zo n
verderfelijke strekking aan ten grondslag liggen als aan
het kermisvermaak. (De heer De Groot: Kamperen!)
Buiten de eigen gemeente kan het gemeentebestuur dat
niet verbieden, zegt spr. Hij persisteert bij wat hij in
eerste instantie al heeft gezegd; er zijn echter ook vol
doende zakelijke argumenten aanwezig om eindelijk in
derdaad eens met de kermis te breken.
De heer Van der Veen gelooft, dat, als hij in de eerste
plaats even het zakelijke argument van de heer Wier
sma mag bekijken, deze hiermee niet veel opgeschoten
is. De mensen, die hun geld kwijt willen aan de kermis,
zullen dit zeker doen. Als er in Leeuwarden geen is,
gaan ze naar de buitendorpen toe, zoals sommigen nu
ook al doen. Dat argument legt daarom weinig gewicht
in de schaal.
Een ander punt is, dat de kermis een slecht vermaak
zou zijn. Spr. voelt er ook niet veel voor, maar zou het
beter vinden, dat de raad er zich van onthoudt hier een
oordeel te vellen en het overlaat aan hen, die tot oor
delen bevoegd zijn. Wanneer men zou kunnen wijzen
op bepaalde uitspattingen of onzedelijkheden de po
litie heeft geen aanwijzingen in die richting dan zou
er misschien voor te voelen zijn te onderzoeken, wat
daaraan gedaan moet worden. Zoals het nu staat, is de
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949.
57
kermis een vrij onschuldig bedrijf, al is het peil niet zo
hoog. Er zijn nog wel andere vermaken, die op een nog
lager peil staan. Spr. acht het volkomen onjuist de
mensen de gelegenheid te ontnemen zelf te beslissen of
zij naar de kermis gaan of niet. Het is zuiver een kwestie
van opvatting. De raad moet zich daar buiten houden.
De heer Kamstra wordt een beetje onverwacht voor
dit probleem geplaatst. (De heer Wiersma: In de sectie
vergadering is er over gesproken!).
Spr. meende, dat er over gesproken is, dat men zou
voorstellen de kermis niet op Zondag te houden. Hij
stemt toe, dat het inderdaad een moeilijk punt is. Wan
neer spr. deze zaak voor zich zelf beziet, gelooft hij
niet, dat de raad zo maar rauwelings over deze kwestie
kan beslissen.
Gebeuren er inderdaad zo veel slechte dingen, als
hier wel geschilderd is, vraagt spr. zich af. Hij gelooft
het niet en hij gelooft zeker niet, dat diegenen het zullen
zeggen, die op Zondag wel eens bootjevaren. Spr. zou
liever met kinderen naar de kermis gaan, dan een mid
dag met ze op het water doorbrengen, want daar zien
ze veel meer verkeerde dingen dan op de kermis. Hij
heeft het wel eens gedaan, maar zal het zeker niet weer
doen als hij kinderen bij zich heeft.
Hij zou de richting uit willen, die de heer Beeksma
voorstelt, n.l. om een beslissing tot afschaffing niet in
deze raad te nemen, die spoedig aftreedt. Na de ver
kiezingen zal wellicht bekend zijn, in welke richting een
voorstel gedaan moet worden.
Vooralsnog zal spr. zijn stem niet aan het voorstel
geven.
De heer Posthuma heeft inderdaad zoëven niet na
mens zijn fractie gesproken. Dat heeft hij ook niet ge
zegd en hij kón dat ook niet zeggen. Het ligt in de
P.v.d.A. n.l. zo, dat ieder lid daarvan tot zijn houding
gedwongen wordt door zijn levensbeschouwing, een
levensbeschouwing, die bij verschillende leden gevormd
wordt door hun geloofsovertuiging. Vandaar, dat het
mogelijk is, dat over onderdelen, die niet een bepaalde
politieke strekking hebben, verschillend wordt gedacht
en ook verschillend wordt gestemd. Spr. acht dat een
van de verdiensten van de P.v.d.A.
Hij heeft met grote belangstelling geluisterd naar wat
over de onderhavige aangelegenheid is gezegd. Hij heeft
daarbij niet één verdediging van het kermisvermaak ge
hoord. Eén van de voorstanders, n.l. de heer V.d.Veen,
heeft zelfs uitgesproken, dat het een vermaak is, dat op
een laag peil staat. Spr. wil er zich niet te veel in verdie
pen. Men wordt hier echter voor de feiten geplaatst en als
men spr. op de man af vraagt: acht je nu inderdaad
het voortbestaan van de kermis gewenst op grond van
je godsdienstig en van je socialistisch inzicht (het een
vloeit voor spr. uit het andere voort), dan zegt hij, dat
de kermis niet in het belang van de brede lagen der
bevolking is en dat er heel wat verkeerde kanten aan
de kermis zijn. Spr. heeft ook de overtuiging, dat er
misstanden door in de hand worden gewerkt en dan
denkt hij zeer speciaal aan het drankgebruik en het
drankmisbruik, wat nog lang niet altijd hetzelfde is als
openbare dronkenschap. Spr. blijft dan ook op zijn eer
der ingenomen standpunt staan.
De heer De Groot heeft spr. niet goed verstaan. Spr.
bezoekt wel eens buurtfeesten, zij het dan niet op Zon
dag, en daar constateert hij dan het mooie, dat hij heeft
aangeduid.
De heer Geerts heeft gezegd: waar haalt de raad de
morele moed vandaan voor het afschaffen van de ker
mis? Spr. moet antwoorden, dat hij die moed haalt uit
de godsdienstige overtuiging, die hem ook stuurde naar
het sociale inzicht, dat hem lid van de P.v.d.A. heeft
doen worden.
De heer Geerts (weth.) wil beginnen met de heer
Wiersma dank te brengen voor het bewijs van goed
gedrag, dat hij hem gegeven heeft. Dat is echter niet
de reden, waarom spr. het woord heeft gevraagd. Hij
wil zijn, door de heer Posthuma geciteerde vraag: waar
haalt de raad van Leeuwarden het morele recht van
daan om hem en andere ingezetenen het kermisvieren
te verbieden, herhalen. De een vindt de kermis fout, de
ander vindt het kermisvieren op Zondag fout. Als men
werkelijk al die dingen gaat verbieden, waar blijft men
dan? Spr. gelooft, dat men pas met verbieden mag be
ginnen, als het een algemeen erkend kwaad betreft. Zo
als men weet wat wit of zwart is, weet men ook wat
goed en kwaad is. En dit kwaad kan verboden worden.
Komt men echter op het gebied, waar de meningen
verdeeld zijn, dan kan men alles wel verbieden.
De heer Wiersma zeide, dat de kermisexploitanten
met een groot bedrag aan geld de stad weer verlaten.
Hij zal echter waarschijnlijk wel in de krant gelezen
■hebben, dat aan het einde van de Goudenregenstraat
een woonwagenpark zal komen. Dit is niet voor woon
wagenbewoners, maar voor kermisexploitanten, Leeu
warder families, die op de Leeuwarder kermis en ook
op andere kermissen komen. Dus lang niet alle kermis
exploitanten verlaten Leeuwarden weer.
De Voorzitter brengt het voorstel-Wiersma-Rijpma,
luidende als volgt: „Ondergetekenden stellen voor de
raad te doen besluiten met ingang van het jaar 1949
de kermis af te schaffen in stemming.
Het wordt verworpen met 16 tegen 11 stemmen (die
van de heren Schootstra, Tiekstra, V.d.Vlerk, De Jong,
Posthuma, Vellenga, Rijpma, Wiersma, Witteveen, V.d.
Schaaf en Stobbe).
Volgno. 62 wordt onveranderd vastgesteld.
De gehele begroting, inclusief de begrotingswijzi
gingen, wordt aangenomen.
Punt 14 (bijl. 14).
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig het
voorstel van B. en W.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.