■nwt'
24Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1949.
hij, mede namens zijn fractie, het college voor de wijze,
waarop het de zaken van de raad heeft voorbereid en
de Voorzitter speciaal voor zijn leiding.
God geve, dat, nu de gemeente misschien op iets
gunstiger basis staat dan 3 jaar geleden, met goede
resultaten daarop in de toekomst voortgebouwd moge
worden. Spr. hoopt van harte, dat dit voortbouwen
onder rustige omstandigheden mag plaats vinden.
Deze sluitende begroting zou het sluitstuk van deze
driejarige periode kunnen worden genoemd. Nu heeft
spr. zo juist al gezegd, dat dit niet ongunstig is, maar
toch wil hij er op wijzen, dat deze begroting in sterke
mate afhankelijk is van allerlei uitkeringen van het
Rijk. Naast de uitkeringen uit het Gemeentefonds is er
nog een op Hoofdstuk III geraamd als bijdrage in de
politiekosten, omdat het momenteel zo is, dat ongeveer
alle uitgaven, die enigszins met de politie in verband
staan, door het Rijk aan de gemeenten met eigen politie
worden vergoed. Deze omstandigheden moeten niet uit
het oog worden verloren en het is voor spr. de vraag
hoe lang dit zal voortduren. Zal de thans geldende
regeling van de financiële verhouding tussen Rijk en ge
meenten vele jaren bestendigd kunnen worden, of zal
het Rijk, dat zich voor schier onoplosbare vraagstukken
ziet geplaatst, het niet vol kunnen houden?
Waar de begroting van al deze factoren afhankelijk
is, vreest spr., dat dit tot gevolg kan hebben, dat de
zo vurig begeerde groei naar de gemeentelijke zelfstan
digheid wel eens meer belemmerd zou kunnen worden,
dan hem lief is. Deze zelfstandigheid toch blijft een
van spr.'s vurigste verlangens en dit leeft niet alleen
bij hem, maar ook, zoals hij weet, bij andere fracties.
Spr. geeft toe, dat de regering, hoewel wat laat, hier
bij de Noodvoorziening-Oud aandacht aan geschonken
en er zich offers voor getroost heeft, maar toch vreest
hij, dat de practische uitwerking meer een belemmering
voor de gemeentelijke zelfstandigheid betekent.
Spr. heeft zojuist reeds gezegd, dat hij c.s. deze aller
eerst om principiële redenen als gewenst en noodzakelijk
beschouwen, maar ook op grond van practische over
wegingen zou ze te verkiezen zijn.
Na deze meer algemene inleiding zou spr. enkele
woorden willen wijden aan de begroting zelf. Hij heeft
reeds gezegd, dat men hiermede op een gunstiger basis
staat dan aan de aanvang van de afgelopen periode
van 3 jaar. Toch wijst z.i. de begroting van thans wel
uit, dat men zich nog geen buitensporigheden zal kunnen
veroorloven en in de naaste toekomst nog een voor
zichtig beleid zal moeten voeren. Spr. meent dat ook
te kunnen bewijzen aan de hand van de enkele grepen,
die hij in de cijfers van de begroting heeft gedaan. Hij
heeft de begroting eens op zich zelf beschouwd, los van
de verschillende uitkeringen, en bij het nagaan van de
verschillende hoofdstukken is het hem opgevallen, dat,
vergeleken bij de raming voor het jaar 1948, de raming
voor het jaar 1949 t.a.v. de gemeentebedrijven een voor
delig verschil van 115.000,oplevert. De uitkering
van het Grondbedrijf zal 9.000,hoger zijn; het
Woningbedrijf levert ook 9.000,meer op, doch dit
bedrag moet, wegens verhoging van de uitgaven voor
dit bedrijf met 5.000,tot 4.000,gereduceerd
worden. Daarbij komt een lagere uitkering aan de Rei
nigingsdienst van 97.000,en een lager verlies van
het Openbaar Slachthuis van 5.000,-Rekent spr.
daar nog bij, hoewel dit niet binnen het kader der
bedrijven ligt, dat 60.000,-minder aan M. H. behoeft
te worden uitgekeerd, dit als gevolg van de onder
steuning krachtens de Noodwet Ouderdomsvoorziening,
dan komt hij op een voordeel van 175.000,Hij weet
echter wel, dat daar tegenover staat een lagere winst
van het G.E.B. van 75.000,en een groter verlies
van de Gasfabriek van 16.000 a 17.000,samen
een bedrag van 92.000,zodat dus ten gunste
van de begroting slechts overblijft een bedrag van
83.000,of de lagere uitkering van 60.000,
aan M.H. niet in aanmerking genomen een bedrag
van ongeveer 23.000,Uit deze cijfers kan z.i. blij
ken. dat, ook wat de bedrijven een belangrijk onder
deel in de gemeentehuishouding betreft, de begroting
zo ongeveer uitgebalanceerd is. Spr. weet, dat deze
cijfers wellicht nog wijziging zullen ondergaan, in ver
band met de verhoging van de gasprijs (waar onge
twijfeld bij de behandeling van de desbetreffende be
groting nog wel een en ander over gezegd zal worden),
maar deze tariefsverhoging berust op een schatting en
de opbrengst is dus op het ogenblik nog moeilijk te
begroten. Als spr. goed is ingelicht, veronderstelt men,
dat deze meerdere opbrengst 120.000,zal bedragen.
De uitgaven van het bedrijf zullen echter ook belangrijk
stijgen, o.a. door de geweldige verhoging van de kost
prijs.
Spr. geeft de heer Posthuma toe, dat er inderdaad
posten op de begroting voorkomen, die tot verheugenis
stemmen. Hij wil noemen Hoofdstuk II: Alg. Beheer
55.000,hoger. Hij wil niet nagaan, hoe deze ver
hoging is te specificeren, maar vindt haar alleszins be
grijpelijk. Openbare veiligheid vraagt 24.000,— meer,
hoewel dit bedrag goeddeels opgesoupeerd wordt door
de meerdere uitgaven voor de brandweer. Volksgezond
heid is 14.000,hoger geraamd. Alleen voor onder
houd van openbare speelplaatsen zal 7000,meer
worden uitgegeven. Openbare Werken uitgaven
127.000,hoger. Aan onderhoud van straten en plei
nen 129.000,meer besteed, aan onderhoud van
wandelplaatsen en plantsoenen 16.000,meer. Ook
in het Hoofdstuk Onderwijs komen verhogingen voor,
die spr. c.s. van harte toejuichen, zoals een verhoging
van 39.000,voor onderhoud, en de nieuwe post
voor het studiefonds voor begaafde kinderen van on-
of minvermogende ouders. De heer Posthuma is zo
ondeugend geweest op te merken, dat eigenlijk achter
deze post had moeten staan: dat is nu democratisch-
socialistische politiek! Spr. is er blij om, dat die post
daar niet mee is versierd; hij zou zich daar ook sterk
tegen verzetten. Er zou evengoed van gemaakt kunnen
worden: christelijk-democratische politiek! (De heer
Posthuma: Dat is hetzelfde!).
Spr. zal de alg. beschouwingen niet doen uitdijen
en er zoveel mogelijk rekening mee houden, dat de
begrotingsbehandeling in één dag avondvergadering
klaar komt. De heer Posthuma zou hem er echter haast
toe verleiden op diens opmerking in te gaan. Hij wil
nog slechts dit zeggen, dat de betreffende post ook
door hem c.s. van harte wordt toegejuicht en gesteund.
Al de verhogingen samentellende, constateert spr., dat
haar totaal 326.000.bedraagt. Over verschillende
hiervan verheugen spr. c.s. zich van harte, zoals bijv.
over de verhoging van 129.000,voor de post onder
houd van straten en pleinen. Zij menen inderdaad, dat
op dit terrein iets moet gebeuren. Ook B. en W. zijn
zich van de noodzaak van verschillende verbeteringen
bewust geweest. Eerst moest echter de gelegenheid zich
voordoen en B. en W. hebben die nu direct aange
grepen.
Spr. meent, dat de gemeente zich deze uitgaven mede
kan veroorloven door verschillende rijksuitkeringen en
ook door de houding van het Rijk t.o.v. de uitgaven op
het Hoofdstuk Openbare Veiligheid. Hij zou dit nog met
enkele cijfers kunnen aantonen. Hij wil zich een ogen
blik bepalen tot de verhoogde belastinguitkering en dc
uitkeringen uit het Gemeentefonds. De uitkering in ver
band met de ondernemingsbelasting zal 123.000,
meer bedragen dan in 1948, de algemene uitkering ui'
het Gemeentefonds is 304.000,hoger, de belasting
uitkering bedraagt 49.000,meer en de bijz. uitkering
85.000,meer. Dit geeft in totaal een hogere uit
kering van 561.000,Spr. heeft natuurlijk rekening
gehouden met het feit, dat de heffing opcenten Per
sonele belasting 28.000,-meer bedraagt, zodat her
totaal aan uitkeringen meer bedraagt dan in 1948
533.000,—.
Door al deze uitkeringen wordt de begroting sterk
beheerst, hetgeen ook blijkt bij vergelijking van de ra
mingen van 1948 en 1947. Spr. gaat dus geen 10 jaar
terug, zoals de heer V. d. Vlerk heeft gedaan. Hij vindt
het aardig, dat een staat is overgelegd, waarop de uit
komsten van een groot aantal jaren zijn vermeld, maar
om daaruit de conclusie te trekken, dat de positie van
de gemeente zoveel beter is dan in 1939, heeft weinig
zin en is zonder meer ook niet juist.
Vergeleken bij 1947 is in 1948 aan uitkeringen uit
het gemeentefonds een hoger bedrag geraamd van
1.045.000,In 2 jaar tijds is er dus een verhoging
van 1.600.000,Spr. geeft hierbij echter uiting aan
zijn vrees, dat er, gezien de benarde positie van het
Rijk, wel eens tegenvallers kunnen komen.
Nog een ander, het vorige jaar ook door hem be
sproken, punt wil spr. aanhalen, n.l. het tekort van
vorige dienstjaren. Hij zou graag van de weth. van
Fin. enkele inlichtingen willen hebben, welke deze on
getwijfeld staande de vergadering kan geven.
Het geaccumuleerde tekort van vorige dienstjaren,
dat ten laste van de gemeente zou blijven, was volgens
de Aanbiedingsbrief 1948 2.095.000,Is dit bedrag
nog ongeveer gelijk? Ter dekking van dit tekort wordt
als bijdrage van de gewone dienst aan de kapitaaldienst
68.220,geraamd, evenals het vorige jaar. Dit ves
tigt bij spr. de veronderstelling, dat inderdaad dit tekort
wel ongeveer gelijk zal zijn.
Het vorige jaar heeft hij er al op gewezen, dat de
wijziging van de termijn, waarin dit tekort moet worden
gedekt, van 10 in 30 jaren door spr.'s fractie niet wordt
toegejuicht. Met een bijdrage van 166.000,in 10
jaar behoort dit tekort aangezuiverd te zijn. Het vorige
jaar is deze verandering gekomen, zeker, mede op aan
drang van de regering, die dit mogelijk maakte met een
andere regeling, maar het betekent toch een verslech
tering van de financiële positie van de gemeente. Spr.
zou willen vragen of, nu deze begroting er enige ge
legenheid voor biedt, niet overwogen kan worden deze
termijn van 30 jaren in te korten. Spr. geeft toe, dat
deze begroting op zich zelf er geen voldoende aanleiding
toe geeft, maar hij wijst op de volgende zinsnede in de
Aanbiedingsbrief 1948: „Er zal gestreefd worden naar
een verkorting van deze termijn.''
Ten opzichte van deze zaak zou spr. nog gaarne een
andere vraag stellen. Zou er nog enige kans bestaan,
dat dit geaccumuleerde tekort nog eens door het Rijk
wordt overgenomen of dat in de een of andere vorm
het Rijk enige tegemoetkoming zal geven?
Hiermede is spr. aan het einde van zijn alg. be
schouwingen gekomen. Door enkele fractievoorzitters
zijn opmerkingen gemaakt over bepaalde hoofdstukken.
Spr. gevoelt eigenlijk wel behoefte er even op in te gaan,
maar daar de Voorzitter gezegd heeft, dat het de be
doeling is om deze zaken straks nader onder ogen te
zien, bij de behandeling van de betrekkelijke hoofd
stukken of onderdelen daarvan, wil hij er thans van af
zien.
Spr.'s fractie kan zich met de aangeboden begroting
wel verenigen. Misschien zal nog een enkele veran
dering worden voorgesteld. Ook stemt deze begroting
spr. s fractie tot vreugde: daar is naar spr.'s mening
wel reden voor, maar niet voor een geweldig optimisme,
daar zal zij niet aan mee doen. Zij ziet de toekomst
niet erg gunstig in. Niet vergeten moet worden, dat het
Rijk zich voor ontzaglijk grote moeilijkheden geplaatst
ziet. waarbij niemand weet, wat het zal worden. Met
deze dingen dient terdege rekening te worden gehouden.
Leeuwarden is niet een eiland. Zijn positie is afhankelijk
van het geheel.
Spr. c.s. hebben echter wel de indruk gekregen, dat
bij het college van B. en W. de mening heerst, dat in
de eerste jaren een voorzichtig financieel beleid gevoerd
zal moeten worden.
De heer Kamstra constateert in de Aanbiedingsbrief
een zekere voldoening bij B. en W., waar zij zeggen,
dat de financiële positie van de gemeente niet ongunstig
mag worden genoemd. Inderdaad geeft deze begroting
een gunstiger beeld dan die over 1948. De Wet Nood
voorziening Gemeentefinanciën heeft over 1948 nog een
meevallertje gegeven. Dat de begroting ook voor 1949
geen somber beeld vertoont, is een gevolg van de hogere
belastingopbrengst, die over deze jaren verwacht mag
worden. B. en W. wijzen er echter terecht op, dat de
belastingen zeer conjunctuurgevoelig zijn. Men heeft
dan ook de grootste voorzichtigheid betracht, wat wel
nodig is, want terecht mag de vraag worden gesteld,
of de toekomst te dien opzichte niet wat somber mag
worden genoemd. Er zijn tekenen, die aan die ietwat
angstige voorgevoelens enige grond geven.
Maar hoe dan ook, men mag tevreden zijn, dat dit
resultaat kon worden verkregen. Het geeft de gemeente
iets meer armslag. Daartoe heeft medegewerkt de ver
wachting, dat uit het gemeentefonds voor 1949 ruim
373.000,extra mag worden ontvangen, terwijl bo
vendien het Rijk een last van de gemeente heeft afge
nomen door terugbetaling aan het Pensioenfonds tot
een bedrag van bijna twintig duizend gulden.
Dat het college in het afgelopen jaar waar mogelijk
leningen heeft geconverteerd, waarmee het blijkens een
voorstel in de vorige vergadering nog bezig is, geeft
een niet te versmaden voordeel, wat niet alleen de
begroting van 1949 gunstig beïnvloedt, doch onge
twijfeld ook die van volgende jaren.
Spr. zou het woningprobleem thans graag hebben
behandeld, doch zal zich houden aan het verzoek van
de Voorzitter en het bij het betreffende hoofdstuk be
spreken.
Wat de toenemende werkloosheid betreft, B. en W.
zeggen in de Mem. v. A., dat reeds plannen in voor
bereiding zijn. Het blijkt ook maar al te zeer nodig.
De cijfers over Januari tonen aan, dat Friesland in deze
geen goede beurt maakt. Het werkloosheidspercentage
is voor het gehele land 14.6 en voor Friesland 28.4.
Hieruit blijkt voldoende, hoe nodig het is, dat met spoed
plannen worden klaargemaakt om de werkloosheid op
te vangen. In deze cijfers is natuurlijk seizoen-werk
loosheid inbegrepen, doch de Directeur van het Ge
westelijk Arbeidsbureau zegt in zijn rapport, dat ver
schillende bedrijfstakken een verzadigingspunt hebben
bereikt en sommige het punt van verzadiging reeds heb
ben overschreden, en dat het dus nodig is, dat maat
regelen worden getroffen om de gevolgen daarvan zo
spoedig mogelijk op te vangen.
Spr.'s fractie heeft waardering voor het door het
college gevoerde beleid, maar dat wil niet zeggen, dat
zij in elk opzicht kan meegaan met wat door B. en W.
wordt gedaan.
Het spijt spr., dat hij een kwestie moet aansnijden,
die hij verleden jaar reeds en ook thans in de sectie
heeft behandeld, n.l. deze, dat nog altijd de E.V.C. in
het G.O. vertegenwoordigd is. Men mag spr.'s woorden
niet opvatten als tegen een bevolkingsgroep, maar wel
als tegen een organisatie te zijn gericht. Verleden jaar
hebben B. en W. geantwoord, dat zou worden over
wogen wat hun in deze te doen stond. Nu retireren
zij en zeggen, dat het niet in het voornemen ligt het
initiatief te nemen tot wijziging van de verordening.
De vertegenwoordigers van de bonafide organisaties
hebben er destijds bezwaar tegen gemaakt, dat de
E.V.C. tot het G.O. werd toegelaten. Nu is het reeds
zover, dat de vergaderingen van de dienstcommissies
door een vertegenwoordiger van het hoofdbestuur van
de E.V.C. worden bijgewoond. Dat tegen de aanwezig
heid der E.V.C. bezwaar is gemaakt, valt te begrijpen,
want door de drie andere vakcentrales wordt de E.V.C.
niet erkend: dit laatste is een gevolg van de tactiek,
die de E.V.C. volgt. Men heeft zich daar niet aan de
regels van het spel gehouden. Spr. moet er de aandacht