64 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad
van Leeuwarden van Woensdag 30 Maart 1949.
Benoemd worden: de heren Dr. K. Dijkstra, Dr. A.
Wassenbergh en Drs. J. J. van Weringh, mevr. Mr.
A. A. Vondeling—Van 't Hof en de heren Mr. J. van
der Schaaf en H. Rijpma. (Mevr. Uijthof—Miedema
kreeg 3 stemmen, de heer Van Rooijen 1 stem).
Punten 16, 17, 18 en 19 (bijl. nos. 31, 35, 33 en 36).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 20 (bijl. no. 39).
De heer Sijbrandij zou, in verband met de uit te
voeren werken, vermeld in de onderhavige bijlage,
gaarne het volgende onder de aandacht van het college
willen brengen.
De jeugd in Huizum-dorp heeft, zoals B. en W.
weten, weinig uitwijkplaatsen. Zou het geen overweging
verdienen om daartoe een deel van de haven te gaan
dempen? Spr. c.s. hadden zich zo voorgesteld, dat dit
over een lengte van 60 m gedaan wordt, d.i. tot de
inrijhekken van de gasfabriek. De breedte van de haven
is 9 m, zodat dus een oppervlakte van 540 m2 zou zijn
vrij te maken. De oppervlakte van het aansluitende ter
rein is ongeveer 800 m2; daar zou dus een betrekkelijk
open terrein kunnen komen van 1340 m2. Dan wordt
het volgende bereikt: een prachtige uitwijkplaats voor
de jeugd, een betere inrit van de Huizumerlaan uit en
geen onderhoud meer van de nu al zeer wrakke wal-
beschoeiïng.
De heer Witteveen (weth.) heeft, vooral in verband
met het vrijkomen van de Huizumer gasfabriek, een
dezer dagen de situatie ter plaatse in ogenschouw ge
nomen, zodat deze hem toevallig helder voor de geest
staat.
Spr. persoonlijk zou tegen het dempen van een stuk
van het haventje geen al te grote bezwaren hebben,
omdat hij ook de betekenis er van, althans van het
achterste stuk, niet zo hoog aanslaat. Hij vraagt zich
echter af, of dit wel een geschikte kinderspeelplaats
wordt. Men moet natuurlijk eerst een behoorlijke toe
gang tot stand brengen. Deze speelplaats zou echter
nooit breder kunnen worden dan het haventje, dat langs
het laatste deel van de inrijweg naar de fabriek loopt.
Van het aangrenzende voorterrein kan men geen stuk
afnemen, althans niet zolang de bestemming van het ge
heel nog niet bekend is. Er ligt een plan voor een be
langrijk bouwcomplex. Deze bestemming is wel primair.
De inrijweg is en blijft voor de fabriek zeer zeker ge
wenst. Dus zou slechts vrijkomen 50 a 60 m van dit
haventje ter breedte van 9 a 10 m, dat vlak tegenover
de toegangsweg van uit de Huizumerlaan ligt. De koude
wind kan er dus door gieren. Aan één kant slechts
wordt het begrensd door boomgaarden. Spr. weet niet,
of een speelplaats voor kinderen zo urgent is en of er
geen andere plaats te vinden is. Het lijkt hem ook een
te klein terrein voor speelplaats. Bovendien zou demping
eerst bekeken moeten worden in verband met de be
tekenis van dit haventje. Spr. zag er een paar schepen
in liggen. Het haventje zal ook voor een toekomstig
bedrijf wellicht enige betekenis hebben, misschien ook
voor het dorp, zij het niet voor beurtvaart of andere
scheepvaart, dan toch voor de watersport.
Spr. wil wel toezeggen, dat hij een onderzoek zal laten
instellen. Persoonlijk is hij, hij herhaalt het, t.a.v. de
mogelijkheid van een kinderspeelplaats niet optimistisch
gestemd.
De heer Sijbrandij zegt, dat de wethouder, die meent,
dat een fabriek misschien nog gerief van de grond zou
kunnen hebben, toch wel weet, dat het hem slechts gaat
om de grond tot het inrijhek. Als spr. goed is ingelicht,
komt alleen de grond achter het inrijhek voor verkoop
in aanmerking.
De heer Witteveen (weth.) zegt, dat het uiteindelijk
nog de vraag is welk bedrijf zich hier aanmeldt. Het
kan zijn, dat hier een belangrijk bedrijf komt, dat prijs
stelt op overname van het onderhavige terrein.
De heer Sijbrandij zegt, dat het lossen en laden .oor
de fabriek niet in het haventje geschiedt, maar aan dt
andere kant van de fabriek, in de Potmarge.
De heer Witteveen (weth.) meent, dat het, al hel
voor de fabriek dan niet z'n nut heeft, dan toch be
langrijk kan zijn voor het dorp.
De heer Sijbrandij zegt, dat er geen schepen neer
komen. De gemeente zit echter wel met een behocrlijk
onderhoud van deze haven. Als er zo meteen gebag jerd
wordt, bestaat alle kans, dat het zaakje gaat schu een:
zou er daarentegen te weinig uitgehaald worden, dan
helpt het niet veel.
Spr. noemt de situatie „vreselijk en nog eens vlese
lijk". Er is een klein fabriekje in de buurt, dat all :s ii
het haventje deponeert, wat daar een lucht van je w dste
veroorzaakt. De omwonenden zouden het dus zee op
prijs stellen, dat er een gedeelte van het haventje ge
dempt wordt. Spr. vraagt de wethouder eens te kernen
zien. Als de jongens even willen voetballen, is da. r it
het dorp Huizum absoluut geen plaats voor. Nu kan de
wethouder wel zeggen, dat de fabriek de grond n idia
heeft, maar er zal altijd nog wel enige tijd overbli -en
waarop de jongens er eens even gebruik van ku: net
maken. Spr. heeft ook niet gesproken van een speel-
plaats, maar van een uitwijkplaats, waarop de jon ens
zich eens even kunnen uitleven.
De heer Witteveen (weth.) heeft tegen deze dem ling
op zich zelf geen bezwaar. Het kan misschien ook wel
voordeel hebben, juist voor een fabriekscomplex. Het
lijkt hem niet onmogelijk, dat een eventuele explo tant
er graag een stuk grond bij zal hebben.
Het zou misschien van belang kunnen zijn na te aa«
wat gedeeltelijke demping moet kosten.
Een terrein van 9 m breedte lijkt hem echter voor een
kinderspeelplaats uitermate ongeschikt; het ligt laai
tegenover de inrijweg ook zeer ongunstig.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voc stel
van B. en W.
Punt 21 (bijl. no. 47).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorste!
van B. en W.
Punt 22 (bijl. no. 45).
De heer Van der Schaaf wil in het openbaar de vol
gende korte verklaring over dit punt afleggen. Me di:
voorstel van B. en W. is spr. het van ganser harte "-ens
Wat de uitoefening van het toezicht door Ged. S iter
in dezen betreft, spr. wil aannemen, dat zij een bric als
deze inderdaad mogen schrijven, hoewel dit niet ir he:
bijzonder in de Gemeentewet geregeld is. Daar dit ech-
ter andere moeilijkheden kan voorkomen, maakt spr. ei
geen bezwaar tegen. Toch gelooft hij, dat hier het toe
zicht van het college van Ged. Staten iets te ver gaai
en speciaal ook wat de materiële kwestie betreft, aai
het hier om gaat.
Spr. beperkt zich nu tot de minderjarigheid. Naai
hij meent, is indertijd op zeer Juiste gronden doc r hi
gemeenteraad beslist, dat aan minderjarigen in pri icipi
niet een ventvergunning zal worden gegeven, wait u
ons recht, speciaal ook in het personen- en burg rlij'
recht, is de meerderjarigheidsgrens algemeen ge telc
Ten behoeve echter van de practijk wordt in de ort
van handlichting een uitzondering gemaakt, waa dooi
minderjarigen in bepaalde gevallen ook aan het rechts-
verkeer kunnen deelnemen.
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 30 Maart 1949. 65
I Nu beweegt de raad zich hier niet op het gebied van
het burgerlijk recht, doch op dat van het administratief
recht. Het lijkt spr. echter volkomen juist, dat de be
staande verordening, naast de regel, dat een minder
jarige van een ventvergunning is uitgesloten, de moge
lijkheid biedt, dat minderjarigen bij uitzondering, langs
een omweggetje, toch de gelegenheid wordt gegeven
a|an het venten deel te nemen.
I Spr. staat dus volkomen achter dit voorstel en hij
zou B. en W. en raad in overweging willen geven, ook
al zou door Ged. Staten nog eens pressie worden uit
geoefend of een verzoek gedaan worden, om niet verder
in deze richting te gaan en dit college daarin niet te
Bolgen.
I Spr. heeft zijn stem even verheven tegen deze daad
van Ged. Staten, maar hij wil er gaarne aan toevoegen,
dat hij overigens voor het beleid van dit college veel
waardering heeft.
Hij acht dit voorstel, zoals het in de raadsbrief is
omschreven en gemotiveerd, zeer juist en wil er bij de
raad op aandringen, B. en W. hierin te volgen.
De heer Vellenga behoeft, na hetgeen door de heer
V. d. Schaaf is gezegd, hier niet veel aan toe te voegen,
omdat het door deze spreker naar voren gebrachte ook
de mening vertolkt van de fractie van de P.v.d.A., die
eveneens bezwaar heeft tegen het ingrijpen van Ged.
Staten in de techniek van deze, door de raad vastge
stelde, verordening. Spr. c.s. zijn het volkomen eens met
het daartegenover ingenomen standpunt van het col
lege van B. en W., dat slechts 75 meter met Ged. St.
meegaat en geen stap verder. Spr. betuigt gaarne na
mens zijn fractie zijn instemming met dit voorstel.
De Voorzitter gelooft, dat hij op het gesprokene heel
weinig behoeft te antwoorden. Het college is erkentelijk
voor de steun, die de raad aan dit voorstel geeft, en
daar het oordeel over het handelen van Ged. Staten
zich niet tegen B. en W., maar tegen een ander college
richt, is er van zijn kant niets aan toe te voegen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van de Commissie.
Punt 23.
De heer Wiersma rapporteert namens de Commissie,
belast geweest met het onderzoek van de geloofsbrief
en bestaande uit de heren Bos, Kamstra en W3ersma,
dat de Commissie de geloofsbrief en de daarbij over
gelegde stukken heeft onderzocht en in orde bevonden,
weshalve zij de raad adviseert de heer Mani als lid van
de raad toe te laten.
Z.h.st. wordt dienovereenkomstig besloten.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.