92 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 13 Juli 1949. Ie. de heer M. Beuving noemt en schrijft zich wel als zodanig, doch zijn officiële naam is M. Bueving; 2e. de heer J. K. Dijkstra noemt en schrijft zich wel als zodanig, doch heet officieel J. Dijkstra; 3e. de heer W. C. Dijkstra noemt en schrijft zich als zodanig, doch heet officieel W. K. Dijkstra; 4e. de heer B. B. Hartstra noemt en schrijft zich als zodanig, doch zijn officiële naam is B. Hartstra. Verder heeft de Commissie geconstateerd, dat de echtgenoot van het benoemd verklaarde lid mevr. H. C. Sissingh, geb. Stark, een met het raadslidmaatschap on verenigbare betrekking bekleedt. Als luitenant-kolonel- vlieger behoort de echtgenoot van mevr. Sissingh. voor noemd. tot het beroepskader van het militaire corps en dient te worden aangemerkt als ..krijgsman in werkelijke dienst", zoals dit begrip voorkomt in art. 25. eerste lid, letter i, der Gemeentewet. De bestaande jurisprudentie betreffende het begrip ..krijgsman in werkelijke dienst", alsook de nadere omschrijving van dit begrip in artikel 25, vierde lid, der Gemeentewet, dat een uitzondering maakt voor hen, die hetzij krachtens wettelijke verplich ting, hetzij krachtens vrijwillige verbintenis, gehouden zijn tot het met tussenpozen vervullen van werkelijke dienst, laten geen twijfel hieromtrent mogelijk. Aan gezien ook de echtgenote van hem. die een met het lid maatschap van de raad onverenigbare betrekking be kleedt, van het lidmaatschap van de raad is uitgesloten, verzetten de wettelijke bepalingen zich tegen de toe lating van mevr. H. C. Sissingh, geb. Stark tot lid van de raad dezer gemeente. Behoudens vorenstaande opmerkingen heeft de Com missie de geloofsbrieven met bijbehorende stukken in orde bevonden, weshalve zij voorstelt: I. als leden van de raad toe te laten de heren E. Beeksma, M. Beuving. J. K. Dijkstra. W. C. Dijk stra. M. H. Geerts en B. B. Hartstra, mevr. J. C. M. HeijmeijerCroon de heren F. Heijstra, G. de Jong, K. de Jong, W. M. de Jong, G. D. Kamstra, H. Kromkamp, P. Leffertstra. L. v. d. Meer. H. Pols en A. W. Rengelink. mevr. L. RingenaldusV. d. Wal, de heren O. Santema, J. v. d. Schaaf, S. Schootstra, H. Slaterus, K. Sijbrandij, J. Tiekstra. B. P. v. d. Veen, J. T. Vellenga en J. Visser, mevr. A. A. VondelingVan 't Hof en de heren D. G. de Vries, A. v. d. Wal, J. Wiersma, A. Witteveen. D. Witteveen en L. Zittema; II. niet als lid van de raad toe te laten mevr. H. C. Sissingh geb. Stark. Z.h.st. wordt dienovereenkomstig besloten. Interpellatie-Beuving n.a.v. de handelingen van het Gem. Bureau voor Huisvesting. De Voorzitter stelt thans aan de orde het verzoek om interpellatie, door de heer Beuving gedaan, en vraagt deze, of hij het verzoek nader wenst toe te lichten. De heer Beuving zegt, dat de aanleiding tot dit ver zoek is geweest een geval, dat hij zeer gaarne in deze Vergadering wilde toelichten, opdat ook de gehele raad er over kan oordelen. Naar spr.'s zienswijze is hier n.l. sprake van een geval van onrechtvaardigheid. De Voorzitter zou hier direct op willen antwoorden, dat noch het verzoek van de heer Beuving noch het geen hij zojuist ter toelichting heeft gezegd duidelijk maakt, waarom het eigenlijk gaat. Het is toch zo, dat de taak, B. en W. opgedragen krachtens de Woon- ruimtewet, niet betreft de huishouding van de gemeente, maar wordt beschouwd als z.g. zelfbestuur en de tot dusverre geldige opvatting is, dat B. en W. over han delingen betreffende zelfbestuur niet interpellabel zijn Spr. kan daarlaten, of de tot nu toe algemene opvatting èn theoretisch èn practisch als juist kan worden geken schetst; deze opvatting bestaat en is ook nog vastge legd bij Koninklijk Besluit, n.l. van 11 Augustus 1948 waarbij uitdrukkelijk is verklaard, dat de gemeenteraad niet bevoegd is om B. en W. te interpelleren omtrent het door dat college ter uitvoering van de Woonruimte wet 1947 gevoerde beleid. Spr. gelooft, dat het college verstandig doet om, zolang de jurisprudentie van de Kroon niet anders luidt, zich aan dat K.B. te houden Wanneer de heer Beuving wenst te interpelleren over zaken betreffende de verdeling van woonruimte, dar zou spr. daarop willen zeggen, dat de raad in dat op zicht niet bevoegd is. hem die interpellatie toe te staan Hij gelooft niet, dat hij er op het ogenblik meer van behoeft te zeggen, omdat de heer Beuving ten slotte niet heeft duidelijk gemaakt, waarover hij eigenlijk wenst te interpelleren. De heer Beuving zegt, dat zijn toelichting na hetgeei hij zojuist van de Voorzitter vernam, enigszins ander kan zijn. Het geval, door spr. bedoeld, betreft eer kwestie van beleid van B. en W. De Voorzitter: Goed. dan zijn B. en W. dus niet interpellabel. De heer Beuving meent, dat raadsleden toch te allen tijde het recht hebben om over handelingen van een gemeentelijk Bureau Huisvesting, dus een instantie, die door B. en W. is samengesteld, te mogen spreken. Hei: ligt niet in de bedoeling om in deze interpellatie op d een of andere manier een persoonlijke kwestie naa voren te halen. Bedoeld is i.z. een toewijzing van woon ruimte enige nadere toelichting te geven. Het zou spr spijten, wanneer, zoals de Voorzitter zeide. de raad nie competent is om deze kwestie te bespreken. Hij ken alle voorschriften van de Woonruimtewet niet, maa zijn gevoel zegt hem. dat. wanneer er iets gaande is met de gemeentelijke instellingen, een lid van de ge meenteraad het recht moet hebben in de gemeenteraa zelf daarover te kunnen spreken. Dat was spr.'s ge dachte en hij hoopt, dat de Voorzitter hem een anf woord ter zake zal geven. De heer Van der Schaaf zou een korte opmerking willen maken over de toelaatbaarheid van deze interpe latie. Hij is het met de Voorzitter eens, dat de heer Bei ving in gebreke is gebleven om een zodanige grond voer deze interpellatie aan te geven, dat de raad kan uit maken, of het hier een kwestie betreft, die voor intei- pellatie vatbaar is. Het is zo, dat bij het door de Voo zitter genoemde K.B. vernietigd is een vergunning, doc r een gemeenteraad aan een raadslid verleend, om een interpellatie te houden over de materie van de Woor- ruimtewet. Wat B. en W. dus doen ter uitvoering van de Woonruimtewet is inderdaad niet vatbaar voor interpellatie. Dat lijkt spr. een juist standpunt, in e' geval geldend, want het is door de Kroon uitgemaakt Een tweede vraag is. of datgene wat B. en W. doen ter uitvoering van de betrekkelijke gemeentelijke ve - ordening, voor interpellatie vatbaar is. Spr. ziet de Voorzitter met het hoofd schudden en daar leidt hij uit af, dat deze van mening is, dat dit niet het geval is. Spr. heeft echter -en hij moet zeggen: met geno - gen een ander standpunt horen verdedigen en wel. dat wat door B. en W. wordt gedaan ter uitvoering van de gemeentelijke verordening wel appellabel zou zijn. Spr. zou daar vanavond niet over in discussie wil len treden, maar hij wil niet geacht worden in te stem men met het standpunt, dat de Voorzitter door hoof - schudden kenbaar maakte, n.l. dat ook de materie van de gemeentelijke verordening betreffende de woon ruimtevoorziening niet appellabel zou zijn. Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 13 Juli 1949. 93 I De heer De Groot meent, dat het de bedoeling van ■ijn fractiegenoot is, om er de aandacht op te vestigen, ■at de regelen van de betrekkelijke gemeentelijke ver ordening in strijd met het recht zijn toegepast. Daarom Bou spr. er voor gevoelen, dat deze interpellatie werd ■oegestaan. De V oorzitter zou in tweede instantie het volgende Bvillen antwoorden. Bij het K.B., dat hij zopas heeft genoemd, n.l. dat Ban 1' Augustus 1949, Stbl. I 363, is uitdrukkelijk o.m. Bvervzogen, „dat de taak, welke in evengenoemde wet Woonruimtewet 1947) aan B. en W. is opgedragen daaronder mede begrepen de uitvoering van de Ver- Brden ing, bedoeld in art. 4, lid 1, dier wet) niet betreft ■e huishouding der gemeente". Hier is door de Kroon ■iet zoveel woorden beslist, dat ook de uitvoering van ■e gemeentelijke verordening niet betreft de huishou- ■ing can de gemeente, maar het z.g. zelfbestuur en dat B. en V. dus ook omtrent de gemeentelijke verordening Biet pellabel zijn. I Spi gelooft, dat de bedoeling van de heer Beuving lu toch wel duidelijk genoeg is gebleken, n.l. B. en W. Ie ini rpelleren over een geval van toewijzing van woonruimte, d.w.z. over een door B. en W. in die zin genomen beslissing. Hoewel die beslissing behalve door de adviescommissie, ingesteld door de raad, mede is voorbereid door een gemeentelijke dienst, gaat het hier niettemin over een beslissing, die krachtens de geldende opvatting, nog vastgelegd bij meergenoemd K.B., niet voor interpellatie vatbaar is. Spr. meent dus bij zijn advies aan de raad om het verzoek van de heer Beuving niet toe te staan, te moeten blijven. Daar nu in tweede instantie over dit verzoek het woord is gevoerd, zou spr. de raad willen voorstellen de discussies te sluiten. De heer Beuving verlangt stemming. Het verzoek van de heer Beuving wordt afgewezen met 26 tegen 6 stemmen (die van de heren Beeksma, Beuving, V. d. Wal, Visser, mevr. UijthofMiedema en de heer De Groot). De Voorzitter deelt mede, dat de volgende raads vergaderingen, niettegenstaande de vacanties, gewoon om de drie weken zullen worden gehouden. Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1949 | | pagina 7