Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 Juni 1950.
gers, die nog een behoorlijk onderdak, althans een
beter onderdak hebben dan deze mensen, liet blijven,
waar ze nu wonen, zou er misschien een kleine moge
lijkheid bestaan om hier op korte termijn te helpen.
Spr. twijfelt er echter niet aan, dat, niettegenstaande
dit alles, de betreffende woningen zo spoedig mogelijk
ontruimd zullen worden en natuurlijk zullen dan eerst
de ergste gevallen er uit gehaald worden.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 8 en 9 (bijl. nos. 104 en 116).
Z.h:st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 10.
X
De heer W. M. de Jong is het opgevallen, dat bij de
aanslagen, die als oninvorderbaar worden voorgedra
gen. diverse zijn ten name van personen, die reeds naar
het buitenland vertrokken zijn. In verband hiermee rijst
bij spr. de vraag, of er wel voldoende samenwerking
bestaat tussen de afd. Bevolking der Secretarie en de
dienst van de Gemeente-ontvanger.
Bij de Rijksbelastingen wordt aan emigranten geen
fiat verstrekt, wanneer de kohierbelastingen tot de dag
van vertrek niet zijn betaald en zonder fiat wordt geen
visum afgegeven. Daar is tussen twee rijksdiensten een
samenwerking, die stroppen voorkomt. Gaarne zou spr.
vernemen, of nauwere samenwerking tussen de ge
noemde gemeentediensten mogelijk is en of hiervan in
derdaad minder afschrijvingen het gevolg zullen zijn.
De heer Geerts (weth.) kan tot zijn spijt niet zo heel
veel hierop antwoorden. Spr. weet niet precies, hoe de
samenwerking in dezen is, maar hij weet wel, dat het
de gemeente niet- geoorloofd is een paspoort te wei
geren, als gemeentebelastingen niet betaald zijn.
De enige mogelijkheid is, dat de Gemeente-ontvanger,
als er een paspoort aangevraagd wordt door iemand,
die nog belastingschuld heeft, nog eens probeert iets
los te krijgen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 11 en 12 (bijl. nos. 108 en 114).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 13 (bijl. no. 110).
De heer Stobbe heeft met grote ingenomenheid van
dit prae-advies kennis genomen. Het is inderdaad, zoals
B. en W. zelf ongeveer opmerken: er wordt op deze
wijze weer medegewerkt aan het in ruimer mate be
vorderen van dit onderwijs.
Spr. hoopt, dat, indien de raad besluit overeenkomstig
hetgeen in overweging gegeven wordt, de oprichting
van deze school spoedig werkelijkheid mag worden.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het prae-advies
van B. en W.
Punt 14 (bijl. no. 111).
De heer Kamstra noemt het wel toevallig, dat op de
zelfde agenda twee verzoeken om medewerking tot de
oprichting en instandhouding van een ambachtsschool
voorkomen. De volgorde van beide punten op de agenda
zal echter wel geen toeval zijn. Door de aanneming van
het prae-advies onder punt 13 is besloten tot oprichting
van een tweede ambachtsschool in deze gemeente. Dit
geschiedde mede naar aanleiding van het gunstig advies
van het college en op grond van de gegevens en de ver
wachtingen, die mogen worden gekoesterd. Uit de ge
gevens kan de urgentie worden afgeleid.
De raad in zijn geheel ook spr.'s fractie hee ft
medegewerkt aan het tot stand komen van een Chr.
Lagere Technische School. Het zal begrijpelijk zijn, dat
het prae-advies van het college aangaande het verzoek
van de St. Aloysius-stichting voor spr. c.s. een teleur
stelling is, doch nu de raad heeft beslist mede te wer
ken aan de oprichting van een tweede ambachtsschool,
moeten zij erkennen, dat de urgentie van een derde
school op dit ogenblik niet aanwezig is. In het voorstel
vestigt het college de aandacht op de mededeling van
het bestuur van de St. Aloysius-stichting, dat ook Pro
testantse leerlingen tot de R.K. Technische School, d e
men zou willen oprichten, zouden kunnen worden to
gelaten. Spr. c.s. meenden, dat dit een misvatting was
en volgens de hun door het bestuur van genoemde
stichting verstrekte inlichtingen heeft dit het woo d
Protestant niet genoemd, althans niet bedoeld. Het heeft
bedoeld: niet-Katholieke leerlingen. Spr. c.s. stellen het
zeer op prijs, dat van deze mededeling nota wordt ge
nomen.
Hun fractie moet tot de erkenning komen, dat de
argumentatie van het college tot afwijzing van het ve
zoek van de St. Aloysius-stichting om medewerking tot
oprichting van een R.K. Technische dag- en avond
school juist is. Zij meent mèt het college, dat de urgen ie
voor een derde school op dit ogenblik niet aanwezig s.
waarom zij zich dan ook kan verenigen met het prae-
advies van B. en W.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) antwoordt, dat 't het
college uiteraard zeer verheugt, dat ook de R.K. frac ie
de urgentie van een derde technische school in de:e
stad niet aanwezig acht. Deze houding en dit standpr it
getuigen van een realiteitsbesef, dat deze fractie sie t.
Het was spr. een behoefte, dit even te zeggen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het prae-adv es
van B. en W.
Punt 15 (bijl. no. 102).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van de Commissie.
Punt 16 (bijl. no. 106).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 17 (bijl. no. 112).
De Voorzitter moet allereerst mededelen, dat in art 5
sub 2, tweede lid, een tikfout is geslopen. Er staat: 3e
verwisseling van een verkiemde of z.g. kruiston e-
schiedt tweemaal per week bij een gezinssterkte va
personen en daar beneden. In plaats van „tweemaal
leze men „eenmaal
De heer Stobbe wijst er op, dat in art. 5, sub 2 3e
alinea, staat, dat de Directeur der Gemeentereinig ng
bij grotere gezinnen in bijzondere gevallen meer ver
wisseling kan toestaan. Spr. vindt deze redactie niet
erg gelukkig gekozen. Het nemen van beslissingen door
de Directeur zou in dezen wel eens een groot k uis
kunnen betekenen. Is het niet raadzamer, dat men dit
wat nader omschrijft? Het gaat in dit artikel om ge
zinnen van 4 en 5 personen, maar t.a.v. de gezinnen an
meer dan 5 personen wordt hier niet een bepa de
regeling getroffen. Het lijkt hem gewenst, dat duid ijk
wordt omschreven, dat bij een grotere gezinssterkte tan
van 5 personen de verwisseling van de ton tweer. aal
per week geschiedt. Dit zal de Reiniging een berg be
slommeringen besparen.
Er is over deze materie in het verleden heel veel ge
sproken. Dit punt roept bij spr. herinneringen op aan
de tijd, dat weth. Lautenbach de scepter zwaaide over
de bedrijven.
De heer K. de Jong wil beginnen met zijn waardering
uit te spreken voor de aangeboden ontwerp-verorde-
I ning, te meer, daar hiermee naar alle waarschijnlijkheid
I het tekort op de post „werken voor derden", verricht
J door de Reiniging, in het vervolg zal zijn verdwenen.
Wanneer men bedenkt, dat voor 1950 op deze post een
tekort was becijferd van 6.454,14, dan is het wel dui
delijk, dat dit ontwerp financiële consequenties heeft,
waarvoor men dankbaar kan zijn.
Toch zou spr. n.a.v. het bepaalde in art. 4, onder A,
sub lb, een opmerking willen maken. Hier wordt voor
gesteld voor het verwisselen van een privaatton ten
behoeve van percelen of perceelsgedeelten, waarvoor
geen belastbare huurwaarde voor de personele belasting
is vastgesteld, per jaar een bedrag van 25,aan recht
te heffen. Tot deze groep percelen of perceelsgedeelten
zullen uiteraard ook behoren werkplaatsen, pakhuizen,
bedrijfsinrichtingen e.d. en vele van deze percelen zijn
in eigen gebruik of worden gehuurd door midden
standers en met name ook door de z.g. kleine midden
standers. Voor zover ze tot de groep huurders behoren,
wordt hun geen aanslag opgelegd; deze krijgt alleen de
eigenaar. De eigenaar zal echter in de meeste gevallen
de belasting afwentelen op de huurder; hij zal een
hogere huur vragen. Het verschil in recht tussen per
celen, waarvoor personele belasting wordt geheven, en
percelen, waarin werkplaatsen e.d. zijn gevestigd, is wel
erg groot. Een kleine middenstander zal bijv. voor zijn
woonhuis 5,of 7,aan recht voor het beschik
baarstellen en verwisselen van een privaatton moeten
betalen, maar voor zijn werkplaats 25,Gaarne zou
spr. van het college de toezegging willen ontvangen,
dat in dergelijke gevallen door betrokkenen met rede
lijke kans op succes een beroep op de in art. 7, sub 2,
vervatte mildheidsclausule kan worden gedaan, waarbij
gedeeltelijke ontheffing ten bedrage van het gesigna
leerde verschil kan worden verleend. Om bepaalde con
sequenties t.a.v. andere groepen te vermijden, zou spr.
gaarne zien, dat dit bedrag wordt gerestitueerd. Het
gaat hem voornamelijk om de kleine middenstanders.
Hij zou willen, dat het voor toepassing van de genoemde
clausule geen vereiste is, dat de betrokkenen nood
lijdend of armlastig moeten zijn.
De heer W. M. de Jong zegt. dat de directe aanlei
ding voor deze nieuwe verordening is geweest de in
voering van het nieuwe huisvuilemmer-systeem. De ge
legenheid is te baat genomen om de verordening
formeel heel sterk te polijsten. Het gevolg is ge
weest, dat ze grondig is herzien. Er is ook iets ver
anderd het is niet zo buitengewoon belangrijk
waarvoor geen directe aanleiding was, n.l. de regeling,
dat bepaalde beslissingen worden gelegd in handen van
de administrateur en niet van de directeur van het be
drijf. Spr. heeft voor deze regeling niet een motivering
kunnen vinden en hij is er voor zich niet van overtuigd,
dat dit een verbetering is. Wèl meent hij, dat het nu
ook weer niet zó belangrijk is, dat het niet gewaagd
zou mogen worden. Spr. beschouwt dit als een experi
ment. Bij de veel grotere bedrijven wordt deze figuur
niet gevonden en dus wordt deze regeling hier zeer
incidenteel ingevoerd. Wanneer men deze kant uit wil,
I dan moet deze kwestie naar spr.'s mening bij alle grote
bedrijven grondig herzien worden en niet alleen inciden-
■teel bij de Reiniging.
In de Commissie zijn argumenten naar voren gebracht
■om deze regeling te verdedigen. Spr. behoort tot de
twee leden, die niet overtuigd zijn geworden. Het an-
dere lid is hier niet aanwezig. Aangevoerd wordt het
bekende principe van de scheiding tussen kas en boek
houding. Spr. kan zich niet indenken, dat dit hier in
het geding is. De administratieve uitvoering van de
verordening behoort z.i. aan de directeur, het behoort
tot zijn competentie. De directeur is verantwoordelijk
voor het gehele bedrijf, dus ook voor de administratie.
Wanneer er een nieuw kaartsysteem wordt ingevoerd,
berust de uiteindelijke beslissing bij de directeur en dat
lijkt spr. juist te zijn.
Nu gaat het hier om kleinigheden. De administrateur
wordt in deze verordening vijf keer ten tonele gevoerd:
In art. 2, waar de schatting van het inkomen aan hem
wordt opgedragen; in art. 6, het eventueel aantonen
van het inkomen ten genoegen van de administrateur;
dan de kwestie van de bijzondere hardheid: ontheffing
op grond van buitengewone bezwaren is in handen
gesteld van de administrateur. (Bij de Rijksbelasting
administratie is het ongeveer de hoogste autoriteit, die
hierover beslist); verder in art. 9, waar de invordering
aan de administrateur wordt opgedragen, een formele
kwestie, en in art. 11, dat handelt over de bezwaar-
en beroepschriften, (ook een formele zaak).
De delegatie, bedoeld bij art. 11, vindt spr. de be
langrijkste. Juist daar. voor de toepassing van art. 300
der Gemeentewet, treedt de administrateur of diens
plaatsvervanger voor B. en W. of de raad in de plaats.
Spr. zou het niet erg hebben gevonden, als daar in
plaats van administrateur, directeur had gestaan. De
directeur kan dan toch tegen de administrateur, die hem
ondergeschikt is, zeggen, het even op te knappen. Is het
wel juist, dat deze kwestie aldus wordt geregeld, wordt
hier wel een goede figuur geschapen? De directeur is
toch de kapitein op het schip. Volgens spr. moet het
niet gebeuren. Hij voelt de neiging, voor te stellen
overal waar administrateur staat, er directeur voor in
de plaats te stellen. In de praktijk is het dan heel goed
mogelijk, ja gemakkelijk, dat deze de uitvoering aan zijn
administrateur overlaat. De directeur gaat natuurlijk
zelf niet naar de Raad van Beroep.
Wil iemand reclameren, dan kan hij nu niet bij de
directeur terecht. Wendt hij zich toch tot de hoogste
autoriteit in het bedrijf, dan moet deze zeggen, dat hij
niet bevoegd is; men moet naar een ander gaan.
Spr. wil het antwoord van de wethouder afwachten,
maar hij wil thans reeds zeggen, dat hij deze inciden
tele invoering van de geschetste figuur niet juist acht.
De heer Tiekstra zou geen behoefte hebben gevoeld
het woord te voeren, ware het niet, dat hier enkele
woorden gezegd zijn i.z. een punt, waarvan spr. zich
in de vergaderina van de Fin. Commissie en van de
Comm. voor de Gem.reiniging tegenstander heeft ver
klaard. De heer W. M. de Jong heeft een vrij lang
betoog gehouden over de bevoegdheden, die de admi
nistrateur zijn toegewezen. Volgens spr. speelt hiervoor
een deel de practijk een rol; er is hier iets vastgelegd,
wat in de practijk toch reeds gebeurt.
Overigens is het spr.'s overtuiging, dat de ontwik
keling van de bedrijven in het algemeen en in de sector
van de administratie in het bijzonder er toe leidt, dat
degene, die belast is met de leiding, ook meer verant
woordelijkheid op dit punt moet kunnen dragen en moet
kunnen worden toegewezen. Dit raakt natuurlijk de
bedrijfseconomische kant van de zaak. In het bijzonder
hij is tot oordelen in staat, die over de cijfers beschikt
en dat is de man, die aan het hoofd van de admini
stratie staat. Spr. is verheugd, dat in deze ontwerp
verordening voor een deel is tegemoetgekomen aan dit
standpunt. De directeur blijft belast met de technische
leiding en de administrateur wordt belast met de leiding
van de administratie.
Spr. hoopt, dat het college zal doen onderzoeken,
of ook in andere bedrijven van onze gemeente, die qua
grootte daarvoor in aanmerking komen, gedeelde ver
antwoordelijkheid kan worden ingevoerd.