2 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 Juli 1950.
April van dit jaar is over deze aangelegenheid gespro
ken. Toen heeft de wethouder namens het college ge
zegd, dat er geen sprake van was, dat de gemeente een
restauratie in de Beurs zou exploiteren uit winstbejag
en de restaurants in de omgeving concurrentie zou aan
doen, doch dat de exploitatie slechts zou geschieden in
het belang van de Beurs. De mening van adressanten
komt hierop neer. dat er van gemeentewege een res
taurant in de Beurs geëxploiteerd zal worden.
Spr, c.s. hebben er in het geheel geen bezwaar tegen
om het adres voor kennisgeving aan te nemen. Slechts
zouden zij graag van het college de absolute verzeke
ring willen hebben, dat er. als de restauratie in de
Beurs een grote omvang zou aannemen en eigenlijk
hopen zij dat, want dat zou wijzen op een bepaalde
levendigheid in de Beurs, die Leeuwarden best kan
gebruiken dan geen sprake zal zijn van gemeente
lijke exploitatie van een restaurantbedrijf, maar dat
dan, als de wens daartoe zou bestaan, de gelegenheid
voor restaurateurs wordt geschapen om het restaurant
in de Beurs van de gemeente te pachten.
Ten slotte zegt spr. het ook eens te zijn met wat de
heer De Vries in de vergadering van 5 April j.l. heeft
gezegd, n.l. dat de handel in de Beurs moet geschieden
en niet in de omliggende café's, zoals nu zo vaak
gebeurt.
De heer De Vries heeft, als derde man, die het woord
neemt, betrekkelijk weinig te zeggen. Hij kan zich in
grote lijnen aansluiten bij wat de heer Wiersma naar
voren bracht. Hij gelooft, dat er geen sprake van is,
dat de gemeente de omliggende restaurants concurren
tie zal aandoen, vooral niet op het gebied van de
warme maaltijden. Dat zal op Beursdagen voor ge
noemde restaurants weinig verschil uitmaken. Door
spr.'s fractie is destijds duidelijk gemaakt, dat ook zij
geen concurrerend bedrijf in de Beurs gevestigd zou
willen zien. Hij meent, dat de Beursrestauratie voor de
omliggende café's wel enige concurrentie kan be
tekenen wat betreft het gebruik van koffie en thee. Men
moet daar echter tegenover stellen, dat de toestand in
de Beurs tot nu toe van dien aard was, dat de mensen
er uit liepen. Het was eigenlijk spr. heeft het 5 April
ook al gezegd een hok, al is dat misschien weer wat
tè sterk uitgedrukt. Maar het was toch zo, dat de be
zoekers er niet eens wilden blijven, om een kopje koffie
of thee te drinken. De handel had inderdaad te veel
in de café's plaats.
Zou de restauratie in de Beurs zich tot een groot,
concurrerend bedrijf ontwikkelen, dan zegt spr., mét
de heer Pols, dat zulks tegenover de restaurants in de
omgeving niet juist is.
De heer Stobbe zegt, dat de mening van de heer
De Vries t.a.v. een ontwikkeling van een restauratie in
de Beurs, als door hem geschetst, ook die van spr. is.
Hij houdt zich echter aan de toezegging, door de
wethouder in de vergadering van 5 April j.l. gedaan.
Daarmee is voorlopig de zaak voor hem in orde. Komt
men tot een meer principiële beschouwing van de vraag:
mag de gemeente concurrerend optreden, dan meent
spr., dat dit wel te verdedigen is, al zal hij er in dit
stadium en bij de behandeling van dit voorstel niet op
ingaan.
De Voorziter zal namens het college op de gemaakte
opmerkingen antwoorden.
Spr. is eigenlijk gezegd men houde hem dat ten
goede een beetje verwonderd over deze discussie,
want B. en W. hebben een voorstel gedaan voor de
raadsvergadering van 5 April j.l.; toen is deze zaak hier
besproken en is een besluit genomen, dat o.m. inhield,
dat het bij de verbouw van de Beurs mogelijk zou
worden om daar een restauratie in te hebben. Spr. zegt
nadrukkelijk: te hebben, omdat het geen krijgen is. Er
is op het ogenblik ook een buffet, dat verpacht is en
geëxploiteerd wordt door de fa. Schaaf. De raad heeft
het voorstel van B. en W. volledig aangenomen en nu.
ongeveer 3J^ maand daarna, komt een adres van deze,
in de Horeca verenigde, bedrijven tegen het raads
besluit protesteren. Spr. gelooft, dat, wanneer adres
santen zonder meer werd geantwoord, dat hun adres
voor kennisgeving is aangenomen, dit bij deze gang van
zaken in het geheel niet misplaatst zou zijn. Spr. wil
echter de heer Pols wel zeggen, dat er aan de andere
kant geen bezwaar is om nog enige motivering van de
afwijzing van dat adres te geven.
Wat dan het geval zelf betreft, de raad weet uit de
notulen van de betreffende vergadering, die zo juist ook
door hem zijn goedgekeurd, precies hoe het geval liet.
Spr. ziet het zo: het buffet, dat er op het ogenblik is,
zal wel wat verbeterd worden in het belang van de
beursbezoekers, maar het zal zeker niet zo zijn, dat
hier voor de gehele week een concurrerend bedr jf
wordt gevestigd. Dit buffet zal alleen bediend worden,
wanneer in de Beurs iets te doen is. Dat is in de eers'e
plaats op de marktdagen en overigens als er een con
gres, een tentoonstelling of iets dergelijks wordt ge
houden. Er zal dus geen sprake zijn van een geregel le
concurrentie voor de Horeca-bedrijven. De gemeente
zal dit „verbeterde" buffet niet exploiteren, wat ook n
het verleden niet gebeurde; zij zal het verpachten. D is
ook iemand uit de Horeca-bedrijven zal het kunnen
pachten.
Eigenlijk komt het adres hier op neer, dat men zich
wil verzetten tegen de mogelijkheid, dat ooit enige cov
current in deze stad optreedt en dat is toch een stand
punt, dat ook de raad niet zal delen.
Concluderende, gelooft spr, dat hier noch voor de
raad, noch voor het college enige aanleiding is om
meer aandacht aan dit adres te besteden dan het ver
dient. Het gaat rechtstreeks in tegen een raadsbesluit
en spr. meent, dat de enige houding van de raad hier
tegenover kan zijn, dat deze zegt: Mijne heren, wij
hebben nu eenmaal zo besloten. Wij kunnen op Uw
adres, dat 3J/^ maand nadat het raadsbesluit is ge
nomen, binnenkomt, niet ingaan.
Overeenkomstig het voorgestelde wordt besloten.
c. een schrijven van Ged. Staten dezer provincie,
waarbij in overweging wordt gegeven het raadsbesluit
van 17 Mei 1950 tot regeling van het verhaal van de
bijdragen voor inkoop van diensttijd voor pensioen vol
gens de artt. 42 en 42a der Pensioenwet 1922 aan te
vullen met een bepaling, waarbij de inwerkingtreding
wordt gesteld op 6 November 1948 met gelijktijdige
intrekking van de geldende verordening.
Voorgesteld wordt art. 3 van de verordening aan te
vullen en te lezen als volgt:
Deze verordening wordt geacht in werking te ijn
getreden op 6 November 1948, met ingang van we'ke
datum de verordening inzake de pensionneering van
gemeente-ambtenaren, hun weduwen en weezen, be
doeld bij de Pensioenwet voor de gemeente-ambtena.en
1913 en de Pensioenwet 1922 (Staatsblad no. 240)
buiten werking wordt gesteld.
De Voorzitter zegt ter nadere toelichting, dat met dit
voorstel dus wordt tegemoet gekomen aan de wens van
Ged. Staten.
Overeenkomstig het voorgestelde wordt besloten
d. bericht van verhindering van de heren Gee ts,
Rengelink, V. d. Schaaf, mevr. VondelingVan 't tof
en de heer A. Witteveen.
Voor kennisgeving aangenomen.
Zoals de raadsleden bekend zal zijn, aldus de Voor
zitter, kan de heer D. Witteveen hier ten gevolge v an
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 Juli 1950.
3
I een ongeval niet aanwezig zijn. Spr. zou willen voor-
I stellen om de heer Witteveen namens de raad algehele
I beterschap toe te wensen.
De raad stemt hiermee in.
Punt 3 (bijl. no. 123).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 4.
De heren Leffertstra en Wiersma vormen het stem
bureau.
De aanbeveling van Curatoren luidt als volgt:
1. W. Dijkstra te Leeuwarden;
2. H. Resting te Amsterdam.
Benoemd wordt de heer Dijkstra, met alg. stemmen.
Punt 5.
De aanbeveling van Curatoren luidt als volgt:
Mej. P. Moesker te Leeuwarden.
Benoemd wordt mej. Moesker, met 23 stemmen (Ds.
W. v. d. Heide 1 stem).
Punt 6.
De aanbevelingen van het bestuur der Stichting lui
den als volgt:
I a. vacature Ds. W. van der Heide:
1. Ds. W. van der Heide, Verl. Schrans 91;
2. Ir. M. Boelhouwer, Prinses Julianalaan 15.
b. vacature Mr. L. G. Boelens:
1 Mr. L. G. Boelens, Gerard Terborchstraat 37;
2. J. Stienstra, Huizumerlaan 52.
Benoemd worden Ds. v. d. Heide, met alg. stemmen,
en de heer Boelens, met 23 stemmen (1 bilj. voor de
tweede vacature blanco).
Punten 7 en 8 (bijl. nos. 127 en 119).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 9 (bijl. no. 121).
De heer De Vries herinnert er aan, dat hij in de ver
gadering van 15 December 1948 nogal wat geageerd
heeft tegen het projecteren van een kiosk in de autobus
halte. Hij ging n.l. van het standpunt uit, dat in het
centrum van de stad schier in alle branches wel zaken
te vinden zijn. Het voorstel van B. en W. is toen echter
aangenomen en nu komt de verhuring van de kiosk
aan de orde.
Het spijt spr., dat er niet meer gegadigden waren.
Dan zou hij kunnen vragen, rekening te houden met
het behoefte-element, dat niet in de wet is opgenomen,
maar waarmee toch over het algemeen rekening wordt
gehouden, ook door de Kamer van Koophandel.
Op de heer Brunsting heeft spr. op zichzelf niets
tegen en hij zal zijn stem ook aan het voorstel geven.
Thans gebeurt echter reeds, waarvoor spr. destijds
vreesde. Men gaat de kiosk verhuren aan iemand uit
de sigarenbranche, terwijl het centrum van de stad in
deze branche toch al overladen is.
Mevr. HeijmeijerCroon wil over de kiosk in het
eheel niets zeggen, doch slechts van de gelegenheid
ebruik maken om iets i.z. de autobushalte te vragen.
Is het mogelijk daar een paar banken aan te brengen?
Velen der wachtenden zijn n.l. ouden van dagen.
De Voorzitter zal de sprekers namens het college
antwoorden.
Wat de opmerking van de heer De Vries betreft,
3. en W. zijn van mening, dat de vraag, in hoeverre
hier rekening moet worden gehouden met het behoefte
element, niet tot hun competentie behoort, maar tot die
van de Kamer van Koophandel. Als deze instantie
meent, dat aan iemand als deze inschrijver een vesti
gingsvergunning kan worden afgegeven, dan gelooft
spr., dat het gemeentebestuur zich daarnaar mag rich
ten en er dus geen aanleiding bestaat om een dergelijke
inschrijving te passeren. Vandaar, dat B. en W. dan
ook hebben gemeend, de raad dit voorstel te mogen
doen.
Wat de vraag van mevr. Heijmeijer betreft, deze moet
als buiten de orde zijnde worden beschouwd. Spr. wil
haar desniettemin graag toezeggen, dat B. en W. dat
punt nog wel nader zullen bekijken.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 10 en 11 (bijl. nos. 117 en 120).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 12 (bijl. no. 124).
De Voorzitter deelt mede, dat hem door enige raads
leden het verzoek is gedaan om dit voorstel te willen
aanhouden; diensvolgens zou spr. het nu van de agenda
willen afvoeren om het te brengen op de agenda van
een van de volgende raadsvergaderingen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Punten 13 (bijl. no. 118).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 14 (bijl. no. 125).
De hear Santema wol fan de gelegenheit, dy't him
hjir jown wurdt, graech gebrük meitsje om yn dit forban
in pear fragen to stellen. Spr. lést yn de üntwerp-for-
ordening, yn art. 2. dat yn 'e skoalle ünderwiis jown
wurdt yn de folgjende fakken: handelswittenskippen,
Nederlansk, Ingelsk en Heechdütsk. Yn de ünderste
alinea fan datselde artikel stiet dan noch: „Bovendien
kan met machtiging van de Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen in andere, door de gemeen
teraad wenselijk geachte, vakken onderwijs worden ge
geven." Spr. pleitet op dit stuit foar in gedachte, dy't
miskien tige yn dit stik foeget en wol dizze, dat men
Ljouwert, as in great foarsjenningssintrum foar wide
omkriten biskögje kin, ek foar dyjingen, dy't har bi-
kwame wolle yn dy fakken, dy't ta de handel bihearre.
Dêrom soe hy ünder de talen, dy't hjir neamd wurde,
ek de Fryske tael opnommen hawwe wolle. Yn de léste
jierren docht it faker as ien kear bliken, dat der ünder-
nimmingen, ynstellingen en handelsorganisaesjes binne,
dy't spésiael freegje, dat dyjingen, dy't foar har saken
opkomme, fryskkundich binne. Hwannear it dan sa is,
dat yn dizze skoalle de takomstige handelsljue de kun-
dichheit fan korrespondinsje yn in stik of hwat talen
bybrocht wurdt, dan soe spr. B. en W. yn bitinken
jaen wolle, dat hja hjirby ek de Fryske tael net forjitte.
Hy soe it daelks net sa stelle wolle. dat it impératyf
foarskreaun wurdt, mar tonearsten, dat it fakultatyf
opnommen wurdt. Men sit fansels yn dizze omstannich-
heden min ofto mear mei it fraechstik, dat men foar it
Frysk op it eagenblik noch net de terminology bisit lyk
as dy wol bistiet foar it Nederlansk. it Ingelsk en it
Heechdütsk. Mar dat is allegearre yn wurding. It mei
foar de rie gjin reden wêze, dat hy syn oandacht hjir
net oan jaen soe.
Fierders soe spr. opmerke wolle, dat hy by de fakken
net sjoen hat de Franske tael, dy't op it eagenblik
eigentlik wer fan greater bilang wurdt troch de Benelux.
Hwat mei de reden dêrfan wêze? B. en W. soenen spr.
tige deugd dwaen, as hja him dér antwurd op jaen
wolle.