4 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 Juli 1950.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) zegt, dat de heer
Santema heeft gepleit voor het facultatief opnemen op
de lesrooster van twee taalvakken, n.l. het Fries en het
Frans. Hij heeft daarbij de vraag gesteld, waarom het
Frans niet in het leerplan is opgenomen.
Wat het Fries betreft, zodra de practijk aan de
nieuwe school de wenselijkheid aan het licht brengt,
zal ook aan deze taal aandacht worden besteed. Dan
zullen B. en W. gaarne bereid zijn de vraag te over
wegen, of dan of later tot invoering van dat vak zal
kunnen worden overgegaan.
De tweede vraag: waarom geen Frans op de les
rooster staat, lijkt spr. beantwoord te kunnen worden
met de mededeling, dat in de practijk blijkbaar weinig
behoefte aan onderwijs in het Frans op een handels
school blijkt te bestaan. Ook op het oude programma
kwam geen Frans voor. De gehele verordening is be
sproken met de Commissie van Toezicht op het M.O.,
met de Kamer van Koophandel, met het personeel, met
het Departement en met de Inspecteur van het M.O.
Meer instanties zijn er, gelooft spr., ook niet te vinden,
die B. en W. zouden hebben kunnen raadplegen. Geen
enkele van die instanties heeft gewezen op de wense
lijkheid van opneming van het facultatieve vak Frans,
en dit geldt ook t.a.v. het Fries. Wanneer in de toe
komst mocht blijken, dat ook maar de geringste be
hoefte zou bestaan aan onderwijs in het Frans, zullen
B. en W. niet aarzelen, een wijziging van de ver
ordening in die zin met bekwame spoed voor te stellen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 15 (bijl. no. 126).
De hear Santema hie earst de bidoeling hawn om yn
ien sike mei it bisprek fan it foarige punt dit ek efkes
oan to heljen. Spr. kin der dus nou koart oer wêze.
Mei tige greate foldwaning kin hy üt namme fan
syn fraksje forklearje, dat hy ünder de fakultative fak-
ken ek oantroffen hat it Frysk. Yn oanmerking nim-
mend hwat de tael foar de earste opfieding fan de
beukers eigentlik bitsjut, binne spr. c.s. B. en W. tige
tankber, dat hja ek dit fak yn de lesroaster opnommen
hawwe.
De heer Leffertstra constateert, dat het kleuteronder
wijs in de laatste jaren gelukkig een grote publieke
belangstelling heeft en het is ook verheugend, dat van
gemeentewege een ernstige wil aanwezig is, om het on
derwijs op hoger peil te brengen door in de toekomst
leerkrachten aan te stellen, die bekwaam geacht kun
nen worden om het kleine kind te helpen zich te leren
bewegen in een voor hem nieuwe kindergemeenschap.
Het werk, dat de leerkrachten is of wordt opge
dragen, is wel uiterst belangrijk. Immers, zij zijn het,
die de opvoeding door de ouders van het kind voor
een groot gedeelte overnemen of, helaas, zelfs dikwijls
moeten verbeteren.
De omstandigheden, waaronder het kind in vele ge
vallen leeft, zijn van dien aard, dat moeilijkheden ont
staan, die storend kunnen werken op zijn ontwikkeling.
Men mag aannemen, dat de taak van de onderwijze
ressen, zó gezien, zeer moeilijk is.
Gelukkig is de tijd voorbij, dat sommige leerkrachten
haar werk zagen als kindermeisjes, die in een beu>aar~
school de kleintjes moesten oppassen en zoet houden:
ook de ouders weten reeds lang, dat het sturen van
kinderen naar een kleuterschool niet uitsluitend be
tekent, dat de lastige kinderen een paar uur elders
onderdak hebben. Het kleuteronderwijs heeft thans een
wijdere strekking en diepere betekenis. Wanneer men
dit alles weet, dan ook begrijpt men, dat het opleiden
van de leerkrachten een zeer verantwoordelijke taak is
en in dit verband moet men het toejuichen, dat Bur
gemeester en Wethouders met een voorstel zijn geko
men om de raad een geheel nieuwe verordening aan
te bieden.
Deze verordening regelt de opleiding van kleuter
onderwijzeressen. Hoewel men de kleuters nog niet
op één lijn kan stellen met de kinderen van de le klasse
der lagere school, is de inhoud van de bedoelde cursus,
die de leerkrachten zullen hebben te doorlopen, willen
zij in aanmerking komen voor een benoeming, beslist
noodzakelijk, doch ook en vooral zullen deze a.s. on
derwijzeressen de paedagogiek volkomen moeten aan
voelen en begrijpen en het psychisch opnemingsver
mogen van het kind kunnen peilen, de ernstige wil
bezitten om de grote moeilijkheden van het kind (voor
ieder weer verschillend, al naar de aard, de thuis-
opvoeding, het behoren tot een heel klein of heel groot
gezin) te begrijpen en te doen verdwijnen, ja zelfs
moeten zij de gevolgen van de fouten in de opvoeding
thuis heel geleidelijk wegnemen, zonder evenwel ver
wijdering tussen, kind en ouders te doen ontstaan. Men
ziet dus, hoe belangrijk de cursus voor deze a.s. leer
krachten is.
Bij het doorlezen van art. 2 der nieuwe verordening
ziet spr., dat voor de akte B aan de cursus kan worden
toegevoegd een of meer van de volgende vakken: Frans,
Duits en Engels. Hij komt hier voor deze vraag te
staan: Op welke gronden hebben B. en W. gemeend
deze moderne talen eventueel in de cursus op te nemen;
stellen zij zich voor, dat de cursisten de daarvoor in
aanmerking komende literatuur ook in vreemde talen
moeten kunnen bestuderen of is het bedoeld als alge
meen vormend onderwijs?
Het wil spr. voorkomen, dat eventuele eisen ook
financiële consequenties zullen hebben; hoe hoger de
eisen zijn, die de cursisten worden gesteld, hoe hoger
de financiële eisen der a.s. leerkrachten zullen zijn
Volgens spr.'s bescheiden mening kunnen de des
betreffende leerboeken, uitgegeven in de Nederlandse
taal, in dit geval worden gebruikt en hij wil B. en W.
gaarne in overweging geven hier de nodige voorzichtig
heid in acht te nemen.
In art. 9 leest hij, dat de directeur van de cursus
wordt benoemd door de raad, doch dat de leraren door
B. en W. worden benoemd: dat lijkt hem onjuist. Zoeve;
heeft hij naar voren gebracht, hoe belangrijk het
kleuteronderwijs is, hoe het in de belangstelling staa
van ouders, gemeentebesturen, enz. Van een bepaald
punt uit bekeken, is het niet minder belangrijk dan hr
daarna te volgen onderwijs en daarom treft het spr
dat dit college, dat toch een open oog heeft voor dit
onderwijs, in dit voorstel heeft vastgehouden aan wat
vroeger was en thans nog is, n.l. het benoemen van de
leerkrachten door B. en W. Op dit punt hebben B. ee
W. tempo verloren.
Het komt spr. voor, dat het college, gelet op de gr
wijzigde omstandigheden, hier de verantwoording niet
meer alleen moet dragen, doch dat de benoeming va
leraren ook door de raad moet geschieden. Hij is er
van overtuigd, dat B. en W. in de weth. van Ondei
wijs een bekwaam adviseur hebben. Hij wil gaarne
erkennen, dat zelfs gezegd moet worden: ,,de juiste
man op de juiste plaats", doch niettemin meent hij, dat
de raad zich niet mag onttrekken aan de verantwoor
ding ten opzichte van de benoeming van leraren, die
de a.s. onderwijzeressen van het kleuteronderwijs
moeten opleiden; de voorstellen en adviezen komen
dan toch evengoed van B. en W.
Als gevolg van zijn zienswijze zal spr. dan ook een
voorstel, inhoudend een wijziging van art. 9, aan de
raad voorstellen.
De Voorzitter doet voorlezing van het voorstel van
de heer Leffertstra, dat zopas door hem is ontvanger:
Ondergetekende stelt de raad voor, om de tweede
alinea van art. 9 als volgt te wijzigen:
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 Juli 1950. 5
,.De directeur en de leraren worden benoemd, ge
schorst en ontslagen door de Gemeenteraad."."
Dit voorstel maakt dus mede deel uit van de beraad-
I slagingen.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) zegt, dat de heer
.effertstra het nut heeft aangetoond van het kleuter
onderwijs, de nieuwe verordening heeft toegejuicht en
op het grote belang van de cursus tot opleiding van
kleuteronderwijzeressen voor de akten A en B heeft ge
wezen.
Spr. heeft met genoegen het betoog van de heer
Leffertstra gehoord en zou willen overgaan tot beant
woording van de vragen.
De eerste vraag was: waarom bevat het leerplan
les in de moderne talen? De heer Leffertstra heeft zich
zelf het antwoord gegeven, toen hij de tweede vraag
Jïstelde: is dat misschien bedoeld als algemeen vormend
onderwijs? Het onderwijs in Frans, Duits en Engels is
niet bedoeld om de kleuteronderwijzeressen in staat te
stellen om op beperkte schaal in diezelfde talen les te
geven aan de kleuters, (Gelach). Het ligt voor de hand
spr. bedoelt daar niets anders mee dan hij zegt
dat deze kleuteronderwijzeressen een zodanige alge
mene ontwikkeling krijgen, dat ze bijv. ook in staat zijn
om vaklitteratuur, geschreven in een vreemde taal, te
bestuderen en tot zich te nemen.
Overigens is de toestand in Nederland toch zo, dat
men zich geen algemene vorming kan voorstellen zon
der althans enige kennis van een of meer van de mo
derne talen. Het is de bedoeling ook niet, dat in het
leerplan Frans, Duits en Engels alle facultatief zullen
worden opgenomen, maar dat van de omstandigheden,
o.a. blijkende uit de begaafdheid en ontwikkeling van
de leerlingen, zal worden afhankelijk gesteld, welke van
die talen zal of zullen worden gekozen.
Thans komt spr. tot de derde vraag van de heer
Leffertstra. Deze heeft gezien, dat de drie talen zijn op
genomen onder de facultatieve vakken: dat was al het
voorzichtigste, om met te zeggen het angstvalligste, wat
B. en W. in deze konden doen.
En wat betreft de vraag, of de leraren benoemd moe
ten worden door B. en W. of door de raad, het is spr.
persoonlijk om het even. Eén college moet het toch
doen. Het zijn betrekkingen van leraren aan een cursus
met beperkte omvang en een beperkt aantal lesuren en
als zodanig ligt het geheel voor de hand, dat B. en W.
de betreffende bevoegdheid zullen uitoefenen. Wanneer
de raad echter zou menen, op het voetspoor van de
heer Leffertstra. dat, om welke reden dan ook, de raad
de bevoegdheid aan zich moet houden, zal spr. zich
daar bij voorbaat gaarne mee verenigen.
De Voorzitter zegt, dat het voorstel van de heer
Leffertstra beschouwd kan worden als een amendement
op een van de artikelen en dat het dus juist zou zijn,
om het eerst af te doen.
I Er is zopas namens het college verklaard, dat dit
uit practische overwegingen gemeend heeft zijn eigen
voorstel te moeten handhaven, maar dat, wanneer de
raad er anders over denkt, er bij het college geen be
zwaar bestaat, dat de verordening in de voorgestelde
zin gewijzigd wordt.
Spr. zou echter van zijn kant toch willen opmerken,
at naar zijn gevoelen het gewicht van deze benoe-
ingen door de heer Leffertstra wel wat overdreven is.
et gaat hier niet om een doorlopende dagcursus met
een groot aantal lesuren, maar om een veel kleiner
aantal lesuren. Wanneer ook deze benoemingen door
de raad moeten gebeuren, bezorgt deze zich naar de
ienswijze van B. en W. geheel nodeloos te veel werk.
Bovendien, wanneer hier een delegatie aan B. en W.
plaats vindt, dan heeft de raad het nog altijd in de
hand om, als blijkt, dat hier verantwoordelijkheid ge
delegeerd wordt, die de raad zelf zou moeten dragen,
dit artikel te veranderen. Het lijkt B. en W. dus wel
heel erg overbodig van hun voorstel af te wijken.
Voor B. en W. is dit echter in het geheel geen ,,hals"-
aangelegenheid.
De heer Leffertstra verlangt, desgevraagd, stemming.
Het amendement-Leffertstra wordt verworpen met 17
tegen 7 stemmen (die van de heren Leffertstra, W. M.
de Jong, Kromkamp, Pols, Santema, Sijbrandij en V. d.
Vegte)
Het voorstel van B. en W. wordt hierna z.h.st. aan
genomen.
Punt 16 (bijl. no. 122).
De heer Wiersma begint met op te merken, dat er
een heel bekend spreekwoord is, dat zegt: wie zwijgt,
stemt toe, maar uit het feit, dat spr.'s fractie hem heeft
opgedragen om enkele woorden n.a.v. dit voorstel te
zeggen, moet men niet afleiden, dat spr. c.s. het met
dit voorstel niet eens zijn. Integendeel, zij zijn het daar
geheel mee eens.
Spr. meent van deze gelegenheid gebruik te moeten
maken om namens zijn fractie grote waardering en er
kentelijkheid uit te spreken voor het doen van dit voor
stel. Hij is er heel zeker van, dat het college helemaal
niet op het standpunt zal staan, dat hier eigenlijk iets
gegeven wordt. Wat het college doet, is, naar de me
ning van spr. c.s. van veel groter waardij; het wenst
n.l. recht te doen ook jegens het Chr. b.l.o. in onze stad.
Spr. c.s. verwachten en zij hopen, dat zij in die ver
wachting niet teleurgesteld zullen worden dat hier
sprake is van een voorloper van gelijkstelling van het
kleuteronderwijs. Hetzij die komt van de zijde van het
Rijk, hetzij van andere kant, het gaat er om, dat men zo
langzamerhand te dien opzichte naar het standpunt
van gelijkstelling gaat overhellen. Dat zou op het zo
heel brede onderwijsterrein de laatste etappe zijn, die
men op die weg nog heeft af te leggen.
Overigens heeft spr. dus niets op dit voorstel aan te
merken. Alleen dit hij heeft het zojuist al gezegd
hij c.s. spreken hun grote waardering er voor uit en
hij is er van overtuigd, dat hij over de hoofden der
raadsleden heen ook spreekt namens al de voorstanders
van het Chr. b.l.o. in deze stad. wanneer hij allereerst
de weth. v. Onderwijs, die de eerst-aangewezene was
om deze zaak voor te bereiden, hartelijk dank zegt voor
de wijze, waarop hij dit in het college heeft gedaan en
ten slotte dankt hij ook het college voor de zo spontane
wijze, waarop het dit voorstel aan de raad doet.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) wil graag uitspreken,
dat het college dankbaar is voor de waardering, die
de heer Wiersma aan het adres van het college heeft
uitgesproken. De heer Wiersma is even uitgegleden,
toen hij naar het kleuteronderwijs afdaalde. Hij ver-
gunne spr., dat deze hem op die weg niet volgt, daar
dat onderwerp niet aan de orde is.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 17 (bijl. no. 128).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstiq het voorstel
van B. en W.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.