4 Verslag van de handelingen van de raad der gemeente Leeuwarden van Woensdag 20 September 1950. politici, een ontwikkeling, die spr. c.s. liever niet zouden zien. Al met al zullen zij, zij het met enige tegenzin, hun steun aan het voorstel geven. De heer Kamstra meent, dat, als namens alle fracties het woord is gevoerd, de katholieke fractie niet kan achterblijven. Hij moet echter eerlijk zeggen, dat hij er zich niet op ingesteld heeft. Het heeft spr. verbaasd, dat dit punt een zo breed voerige bespreking veroorzaakte. Reeds toen het van de agenda moest worden afgenomen, heeft hij zich er al over verwonderd, dat er zich in bepaalde fracties moeilijkheden voordeden. Er komen hier thans verschillende meningen naar voren. De katholieke fractie heeft dit punt natuurlijk ook besproken, maar niet bizonder langdurig; men voelde de noodzakelijkheid van deze verhoging wel aan. Spr. heeft het genoegen gehad van iemand van de P.v.d.A. een lijstje in te zien, waarop voorkwamen de wethouderssalarissen in andere gemeenten van onge veer dezelfde grootte als Leeuwarden. Inderdaad waren daar vergoedingen bij, die nog hoger waren dan de hier thans voorgestelde, al moet spr. toegeven, dat in vele van die gemeenten de gehele man werd gevraagd, ter wijl dat hier bij alle wethouders nog niet het geval is. Spr. gelooft echter, dat er hier toch wel enkele porte feuilles zijn, die, ofschoon ze op het ogenblik nog niet de hele man vragen, toch wel heel dicht de 100 werkkracht van de betrokkene benaderen. De vraag stukken, die zich vandaag de dag voordoen, worden immers steeds veelvuldiger en ook steeds ingewikkelder en nu gelooft spr., dat men op de plaats van de wet houders toch mensen wil zien van een behoorlijke ont wikkeling, die de stof beheersen en de zaken goed kunnen voorbereiden. Er wordt hier gezegd: elk raads lid heeft verantwoordelijkheid en men zou practisch dus kunnen zeggen: de wethouders behoeven niet zo'n bi zonder grote verantwoordelijkheid te dragen; uiteinde lijk zijn er anderen, die verantwoordelijkheid hebben en beslissen. Maar het is ook waar, dat de meeste voor stellen hier practisch zonder bespreking worden aange nomen, zó, dat zelfs de krant spreekt van de zwijgende raad'' en dan is het, zo meent spr., goed. dat er een college zit, dat in staat is de zaak zó voor te bereiden, dat het voor de raad als het ware gesneden koek wordt. Er is hier gezegd: er is nog geen werkloosheid onder de wethouders; er zijn altijd wel gegadigden voor deze functie. Inderdaad, men staat er soms naar te dringen. Het is echter ook niet goed een vergelijking te trekken met salarissen van andere gemeentenaren. Een groot deel van hen heeft veel lagere inkomens, maar velen zouden ook niet in staat zijn de functie van wethouder te vervullen. Spr. meent, dat er wel reden is om de salarissen van de wethouders te bepalen op het bedrag, als in het voorstel genoemd, en dat men er geen bezwaren tegen mag hebben. Op de Voorzitter rust de taak om de sprekers te beantwoorden. Hij wil in de eerste plaats aan die raads leden, die het voorstel hebben gesteund, dank brengen voor hun steun. In de tweede plaats zou spr. een formele opmerking willen maken en wel deze: Ged. Staten hebben het oor deel van de raad gevraagd over hun plan tot verhoging van de wethouderssalarissen. Hier en daar wekten de uitlatingen van de heren de gedachte, dat de raad zelf besluit tot deze verhoging. Er wordt echter in dezen alleen advies van de raad gevraagd i.z. het plan van Ged. Staten. In de derde plaats wil spr. opmerken, dat hij meende aan de raad te moeten voorstellen een gunstig advies uit te brengen. Dat was gegrond eerstens op zijn waar dering van de functie van de wethouders in de gegeven omstandigheden en verder op de motieven, die de heer Vellenga hier heeft genoemd. Spr. meent, dat hij daar omtrent dus nu niet in herhalingen behoeft te treden. Spr. zou misschien geadviseerd hebben om aan Ged. Staten te schrijven, dat de voorgenomen verhoging naar de mening van de raad te laag zou zijn, wanneer het hier ging om een functie, die werkelijk de volledige man vraagt. Dat is niet bij alle wethouders het geval. Wan neer alle wethouders volledig door hun werk in beslag genomen zouden worden, zou het naar spr.'s mening vanzelfsprekend zijn, dat daarvoor een beloning van 5400,—, liggend ver beneden de beloning van een aantal ambtenaren, stellig te laag zou zijn. Het gaat hier echter om een waardering en spr. kan de heer V. d. Veen toegeven, dat het in dergelijke ge vallen altijd moeilijk is, de juiste grens te vinden. De heer Visser heeft als argument aangevoerd, dat de inkomens genivelleerd behoren te worden; dat deze verhoging in strijd is met dat desideratum en dat na de bevrijding de verschillen tussen de hoogst en laagst bezoldigden steeds groter zijn geworden. Spr. gelooft, dat de heer Visser zich, wat het laatste betreft, vergist. Hij meent, dat juist ook in verband met de progressie in de belastingen de verschillen tussen hoge en lage inkomens stellig kleiner zijn geworden, verhoudings gewijze dan altijd, dan voor de oorlog. Maar ook al zou dit anders zijn, dan gelooft spr. toch. dat, waar de raad ook de heer Visser t.a.v. de verhoging van de ambtenarensalarissen het door de heer Visser thans verdedigde standpunt niet heeft ingenomen, het nu in consequent en onjuist zou zijn om speciaal dit deside ratum voor het eerst op de salarissen van de wethouders te gaan toepassen. Spr. meent verder - en hij gelooft, dat hij slechts kan herhalen wat de heer Wiersma heeft opgemerkt dat een vergelijking met omliggende gemeenten alsTiet- jerksteradeel en Idaarderadeel niet een juiste is. Als men een vergelijking wil trekken, dan moet men deze functie vergelijken met die in stedelijke gemeenten van ongeveer dezelfde grootte als Leeuwarden. Wanneer men die vergelijking trekt het is zojuist al opgemerkt dan komt Leeuwarden zelfs met het voorgestelde bedrag nog achteraan. De heer Beuving heeft gesproken over een voorste; om de laagst bezoldigde arbeiders in een hogere klasse te brengen. Wat hij daarmee bedoeld heeft, is spr. niet recht duidelijk. Hij meent, dat een dergelijk voorste! hier niet in de raad in behandeling is geweest. Hij ge looft trouwens ook niet, dat een kwestie van classifi catie in dezen van belang kan zijn. De heer V. d. Meer heeft zijn stem tegen het voorste! gemotiveerd door in de eerste plaats aan te voeren, dat deze functie in enkele gevallen niet de gehele persoon opeist. Spr. heeft daaromtrent zopas opgemerkt, dat, als dit bij alle wethouders wel het geval zou zijn, z.i. het bedrag van 5400,zoals nu door Ged. Staten voor gesteld, stellig veel te laag zou zijn. Ook heeft de heer V. d. Meer gesproken over de ver antwoordelijkheid, die elk raadslid zou hebben. Geheel duidelijk is spr. dit argument niet geworden. De wet houder heeft naast zijn verantwoordelijkheid als raads lid ook de verantwoordelijkheid van wethouder, die in tal van gevallen die van raadslid niet dekt. maar in de meeste gevallen er boven uit gaat. De wethouder heelt tal van zaken te behartigen, die niet in de raad komen. Spr. meent, dat hij de argumenten, die tegen zijn voorstel zijn genoemd, wel zoveel mogelijk behandei heeft. Hij moge herhalen, dat zijn voorstel in de eerste plaats gebaseerd is op zijn waardering van de functie als zodanig; vervolgens is het bedrag, dat door Geci. Staten gedacht wordt, niet hoger, integendeel nog lager, dan het bedrag, dat in verschillende andere gemeenten geldt. Verslag van de handelingen van de raad der gemeente Leeuwarden van Woensdag 20 September 1950. 5 Bovendien komt deze verhoging ongeveer overeen met die, welke vergelijkbare ambtenarensalarissen sinds de vaststelling van de bestaande wethouderssalarissen hebben ondergaan. Spr. zou de raad daarom opnieuw in overweging J willen geven om het voorstel, zoals hij dat aan de raad heeft gedaan, aan te nemen. De heer Wiersma heeft geen antwoord gekregen op zijn ter sprake gebracht bezwaar, dat nagelaten is de betrekkelijke gegevens over de toestand in andere ge meenten, waarop in het voorstel wordt gewezen, bij de stukken over te leggen. Sp. c.s. hadden dat zeer graag jezien en wanner zij de verzekering krijgen, dat in het vervolg daarmee rekening zal worden gehouden, zullen z dit zeer op prijs stellen. De hear Visser wol, omdat de Foarsitter it ynkon- ent neamde, dat spr. tsjin dizze forheging appe- hat, der efkes op wize, dat hy net allinnich rieds- lid is mar ek diel ütmakket fan in fraksje. It kin op in omint sa wêze, dat men jin by in bislüt fan 'e fraksje delleit, mar der kin ek in eagenblik komme, dat men jin er net oan halde kin. Spr. mient, dat dit net ynkonsekwent is. De Voorzitter kan de mening van de heer Visser niet delen. Het onderscheid, dat hij maakt, is slechts formeel, en doet weinig ter zake. Spr. heeft inderdaad in eerste instantie verzuimd enig antwoord te wijden aan het verzoek van de heer Wiersma. Deze wil echter wel aannemen, dat het een onopzettelijk verzuim was. De heer Wiersma weet ook eigenlijk wel de verklaring van datgene, waartegen zijn bezwaar zich richt. Nu hij er enige nadruk op legt, wil spr de zaak wel uiteenzetten. Ged. Staten hebben geschreven, dat een vergoeding ■^an 5400,overeenkomt met de geldende normen, zonder dat zij van hun kant daarbij enige motivering I hebben gegeven. Wanneer zij echter schrijven, dat het overeenkomstig de normen is, mag spr. dat als juist aan nemen en hij heeft dan ook geen behoefte gevoeld dat argument nader te onderzoeken. Pas toen hij bemerkte, I ïdat er te dezen aanzien, na het doen van zijn voorstel, dus nadat de stukken al enige tijd ter visie hadden g zgen, geen overeenstemming in de raad bestond, 'n verscHllende gemeenten navraag laten oi n. lij heeft toen aan de heer Wiersma de aldus ver kregen cijfers medegedeeld in het vertrouwen, dat deze l r,act'e 20a '"lichten. Hieruit valt dus het dezerzijdse ebrek te verklaren. Spr. \.il gaarne de toezegging doen, dat, mocht er er een eigeiijk voorstel aan de orde komen en mocht r daarbij behoefte bestaan aan nadere gegevens, hij moeite zal doen zich deze gegevens te verschaffen, die dan bij de stukken te vinden zullen zijn. De hear Visser freget stimming. Het voorstel van de Burgemeester wordt aangenomen met 22 tegen 5 stemmen (die van de heren Visser, 'ieuving, Stobbe, V. d. Meer en Santema). De wethouders onthouden zich van stemming. 'unten 7 en 8 (bijl. nos. 160 en 153). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 9 (bijl. no. 155). De heer Van der Vegte heeft met belangstelling ken- nis genomen van de stukken, behorende bij dit voorstel, in speciale aandacht hadden de kaarten. Deze zijn op ntengewoon duidelijke manier vervaardigd, met zorg en met smaak getekend en ze verraden de fantasie van de ontwerper van de uitbreidingsplannen van onze stad, een eigenschap, die speciaal een stedebouwkundige moet bezitten. Er ontbreekt echter, naar spr.'s mening, aan dit en ook aan de volgende punten betreffende de herziening der uitbreidingsplannen een kaart, waarop men zich als raadslid kan oriënteren. In de regel krijgt men slechts een tekening van een klein stukje van het betreffende terrein voor zich en moet men zoeken waar dit ligt. Men leest verschillende straatnamen, die men weinig hoort en soms ook niet kent. Spr. zou graag willen, dat, wan neer weer dergelijke plannen worden behandeld, er een kaart ligt, waarop het kan misschien wel op een heel eenvoudige manier aangegeven staat, waar in onze stad het terrein, waarop het betreffende uitbreidings- I plan betrekking heeft, zich bevindt. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 10, 11, 12, 13, 14 en 15 (bijl. nos. 156, 157, 158, 159, 161 en 166). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 16 (bijl. no. 162). De heer Tiekstra zegt, dat zijn fractie van mening is, dat dit voorstel belangrijk genoeg is, om er enige woorden aan te wijden. Ook stelt zij er prijs op t.a.v. enkele argumenten een opmerking te maken. In de eerste plaats echter komt B. en W. voor hun voorstel de waardering van de raad toe in verband met de langdurige en moeizame onderhandelingen, die het college gevoerd heeft en waarvan het uiteindelijk resul taat in het voorstel is neergelegd. Wanneer dan aan de waardering van de raad uiting wordt gegeven, dan geldt deze waardering ook het provinciaal bestuur, dat vanaf het begin van de historie dezer kanalenplannen steeds getoond heeft een open oog te hebben voor het belang van de gemeenten Leeuwarden en Harlingen bij de aansluiting op het Van Harinxmakanaal. Daarom is spr.'s fractie graag bereid om de toezegging van de 500.000,in 1931 gedaan, thans te honoreren. De raad zal, wanneer het voorstel wordt aangenomen, in een vrij kort tijdsbestek in totaal hebben besteed aan waterwerken, bestemd voor de ontwikkeling van de industrie in onze gemeente, 1.473.000,Dat is dus wel een bewijs, dat het gemeentebestuur van Leeuwar den een open oog heeft voor het belang, dat de gemeente heeft bij de industriële ontwikkeling, maar toch leggen deze uitgaven een zware financiële verplichting op haar. De kapitaalslasten, die hieruit voortvloeien, zullen voor de eerste 40 jaar, afgerond, 85.000,bedragen en zullen dus in die mate de begroting van de inkomsten jaarlijks gaan beïnvloeden. Dat betekent, dat de ge meente bereid is voor de industriële ontwikkeling deze last op zich te nemen. Uit de cijfers, in het voorstel genoemd, blijkt, dat voor de Oostelijke aansluiting beschikbaar komt 500.000, de rijksbijdrage van 363.000,863.000, een bedrag, dat hopenlijk voldoende zal blijken om de kosten, aan deze aanleg verbonden, te bestrijden. Spr. wil voorts opmerken, dat de ontwikkeling van industrie in de gemeente Leeuwarden niet uitsluitend een gemeentelijk belang is, maar dat daarmede ook een provinciaal belang is gediend, niet alleen indirect, maar ook direct; spr. denkt aan de verbinding van het P.E.B., een belangrijk provinciaal bedrijf, met het Van Ha rinxmakanaal ten gevolge van de Oostelijke aansluiting. In dit licht dient z.i. en dat is ook de overtuiging van spr.'s fractie de toezegging van Ged. Staten ge zien te worden, dat de provincie bereid is een subsidie te verlenen in de Westelijke aansluiting van de ge meente Leeuwarden aan het Van Harinxmakanaal.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1950 | | pagina 3