4 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 11 October 1950.
voorgeschreven; aan het bureau Huisvesting zouden
dan meer bevoegdheden kunnen worden gegeven.
Het komt niet veel voor, dat men in beroep komt bij
dezelfde rechter. En toch ontdekken de mensen, die
voor de tweede commissie verschijnen, dat drie van de
leden van deze commissie ook zitting hebben in de
eerste. Nu wil spr. hier verklaren, dat hij elk lid van
de commissie beslist hoog heeft en niet het minste be
zwaar zou hebben tegen hun persoon, maar alleen om
wille van de objectiviteit moet men ook de schijn ver
mijden. Men moet het publiek niet de gelegenheid geven
zelfs maar de gedachte te hebben, dat de zaken niet
serieus en objectief worden behandeld.
De heer V. d. Schaaf zeide, dat het wel is voorge
komen, dat de ,,beroeps"-commissie tot een ander advies
kwam dan de eerste commissie. Dat nu bewijst, dat de
doublerende personen, op het ogenblik in het geding,
hoogstaande mensen zijn: dat is dus niet aanvechtbaar.
Spr. zegt nogmaals het jammer te vinden, dat deze
kwestie in bespreking is gebracht. Nu dat eenmaal zo
is, wil hij, resumerende, verklaren: dat het hier niet
gaat om personen, maar om een zaak; dat de samen
stelling van de commissie juridisch niet juist is; dat deze
samenstelling ter wille van de objectiviteit ongewenst
en, psychologisch gezien, af te raden is. Hij kan met het
door de heer V. d. Veen gesprokene accoord gaan.
De hear Van der Meer bliuwt der leaver buten, as
twa juristen it net iens binne. Hy wol allinnich sizze,
dat hy it prinsipieel iens is mei de hear V. d. Veen
en ek mei de foardracht, dy't hy makke hat. Hy soe
in pear opmerkingen meitsje wolle nei oanlieding fan
hwat de hear W. C. Dykstra sein hat. Op de foar
dracht, dy't de hear V. d. Veen yntsjinne hat, stean
twa dames en dat wie yn de kommisje oan't nou ta
ek sa. Yn dat stik kin de forhalding troch it ütstel fan
de hear V. d. Veen dus gelyk bliuwe. Hwat it kontakt
tusken de earste en de oare kommisje oangiet, soe it
ek sa kinne, dat ir. Heitink, as lid fan 'e earste kom
misje, as advisearjend lid. dus as lid sunder stimrjocht,
fan de twadde kommisje tsjinst docht.
De heer Vellenga wil na alles wat gezegd is nog een
ogenblik het woord nemen namens de fractie van de
P.v.d.A.. behoudens de heer W. C. Dijkstra, die een
persoonlijk standpunt heeft geformuleerd.
Zij heeft oog voor de bezwaren tegen het doublerend
karakter van het lidmaatschap van enige personen. Aan
de andere kant staat zij ook open voor hetgeen de heer
V. d. Schaaf naar voren bracht. Deze pleitte voor hand
having van mensen, die over ervaring beschikken, die
inzicht kunnen verschaffen over dat deel van de ma
terie, dat zij al achter de rug hebben. Zij staat daarom
een geleidelijke vernieuwing van deze commissie voor.
Zij heeft dientengevolge besloten om het lid van deze
raad mevr. Ringenaldus-V. d. Wal in de commissie te
vervangen door de heer De Vries en verder de com
missie onveranderd te laten. Zij wil voorts de plaats
vervangers laten, zoals ze door B. en W, zijn voorge
steld.
De heer Beeksma (weth.) meent, dat er niet zoveel
van deze kwestie valt te zeggen na al hetgeen te berde
is gebracht. Voor beide standpunten is iets te zeggen.
Dat de tweede commissie aan objectiviteit zal win
nen, wanneer zij bestaat uit andere mensen dan die
ook in de eerste voorkomen, kan zeer zeker waar zijn,
maar aan de andere kant is er veel voor te zeggen, dal
mensen, die een zaak hebben meegemaakt in de eerste
commissie, ook het eindadvies aan B. en W. opstellen.
Spr. laat het verder aan de raad over om uit te maken
hoe hij wil doen.
De objectiviteit dat is hier genoeg naar voren ge
bracht is nu ook wel safe, maar het kan zijn, dat de
buitenstaanders nog meer objectiviteit mogen verwach
ten. Aan de andere kant moet men niet te veel uit de
weg gaan voor de mening van ,,de man van de straat
hoe hoog spr. die ook heeft. Als men dat weggetje gaat,
komt men ook nergens terecht.
De heer Van der Schaaf zou nog een kort woord
willen spreken. Dit niet alleen naar aanleiding van wat
de heer Kamstra heeft gezegd, hoewel de pijl, die deze
hier heeft afgeschoten, hem op een nieuwe gedachte
heeft gebracht, een allerzotste beeldspraak, aldus sp
waarvoor hij zijn verontschuldiging maakt.
De heer Kamstra zeide, dat men de eerste commissie
eigenlijk wel kon afschaffen. Daarmee is men heel
dicht bij de gedachte, dat betrokkenen geen behoefte
hebben aan hoger beroep. Want dat zij voor één com
missie tweemaal zouden verschijnen de eerste commissie
is er dan niet meer en een beroepscommissie kent de
Woonruimtewet niet en zo'n commissie is ook helemaal
niet nodig), is iets wat hun in geen enkele procedure
wordt toegekend. Thans verschijnen zij als er sprake
is van vordering voor de tweede maal voor een com
missie, die gedeeltelijk samengesteld is uit dezelfde per
sonen als in de eerste commissie zitting hebben.
Bovendien wil spr. de hier gelanceerde gedachte be
strijden, dat men in dezen te doen zou hebben met recht
spraak. Natuurlijk is het juist, dat iemand, die door een
rechter is veroordeeld, niet in beroep kan komen bij
dezelfde rechter. Dat is een beginsel, dat als een muur
staat. Men heeft hier echter te doen met administ a-
tieve bestuurswerkzaamheid en daar heeft men niet die
tegenstelling, die sommigen hier in het debat hebben
gebracht.
De heer Vellenga zeide, dat het de bedoeling van de
fractie van de P.v.d.A. is om geleidelijk de doublerende
leden en bij deze gelegenheid één dier leden te
vervangen. Dan krijgt men dus ook de situatie, als zo
juist door spr. gesuggereerd, dat twee leden van de
eerste commissie tevens zitting hebben in de tweede.
Zij kunnen dan in geen geval meer een meerderheid
vormen. Dit lijkt spr. een zeer bevredigende oplossing.
Hij blijft daarom het voorstel-Van der Veen ontraden.
De heer Van der Veen wil even ingaan op wat hier
en daar is gezegd. Het is voor hem geen nieuws, dat
de commissie ex art. 8 Woonruimtewet 1947 geen be
roepsinstantie is. Dat heeft hij ook niet gezegd. Hij heeft
alleen gezegd, dat ze in de wandeling beroepscommissie
genoemd wordt. Het is dus geen uitvinding van hem
zelf.
Spr. wil zelfs niet eens betwisten, dat hier van recht
spraak geen sprake is. Hij gelooft echter, dat het er
niet zoveel toe doet. In principe liggen deze dingen
precies gelijk.
Het is een algemene klacht dat weet de heer
V. d. Schaaf misschien beter dan spr. dat de ad
ministratieve rechtspraak in Nederland niet is wat zij
zou moeten zijn: op het onderhavige punt ontbreekt zij
vrijwel geheel. Er kan hier dan ook inderdaad niet an
rechtspraak worden gesproken. Toch ziet men hier,
naar spr.'s smaak, deze dingen te eng. Het is in feite
zo, dat problemen, samenhangende met de woonruimte
verdeling, door de eerste commissie worden bekeken;
wanneer er moeilijkheden dreigen en tot vordering moet
worden overgegaan, dan weegt een tweede comm; sie
de belangen tegen elkaar af. Als de Woonruimtewet
hier toegang tot de gewone rechter zou geven, zouden
deze zaken wel in de gewone rechtspraak thuishoren.
Men wordt tenslotte in de gelegenheid gesteld voor
een tweede commissie zijn belangen te bepleiten. Ln
dit begint toch erg veel op rechtspraak te gelijken. De
principes zijn dezelfde.
De heer V. d. Schaaf heeft geprobeerd aan te tonen,
dat de tweede commissie onafhankelijk van het in de
eerste commissie besprokene heeft kunnen adviseren-
Spr. heeft het werk van de commissies niet van dichtbij
gezien en dan is het buitengewoon moeilijk om dat te
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 11 October 1950. 5
beoordelen. Hij meent echter, dat het voor de hand ligt,
dat, wanneer eenmaal een beslissing is genomen, er
el heel sterke argumenten moeten zijn om degenen, die
an die beslissing hebben meegewerkt, te nopen daarop
erug te komen.
Indien het wel voorgekomen is, dat de tweede com
missie op een in de eerste commissie genomen besluit
terug kwam, dan zegt dat niets, want men weet niet wat
ij gedaan zou hebben als er geen doublure zou zijn
leweest.
Spr. blijft dan ook pleiten voor een commissie, die
,et voor 3/5 gelijk is aan de eerste, maar voor een, die
bij de behandeling van een kwestie nog een onbeschre-
en blad papier is.
Het voorstel van de heer Vellenga betekent een ver
betering, maar spr. zou liever een iets sneller tempo
zien. Bovendien meent hij, dat zijn voorstel beter recht
doet aan de betekenis van de dingen, die hij genoemd
heeft. Op zijn lijst van aanbeveling staan twee dames,
zodat aan het bezwaar van de heer W. C. Dijkstra
reeds is tegemoetgekomen.
Spr. gelooft, dat tegen zijn voorstel heel weinig be-
zwaren kunnen worden ingebracht. Wat het argument
betreft van de motivering van een beslissing van de
eerste commissie, die in de tweede commissie bekend
zou moeten zijn, dat is juist iets, wat spr. niet goed
vindt. Beide commissies moeten zelfstandig haar oordeel
geven, waarvan B. en W. al of niet gebruik kunnen
maken. Eenzelfde secretaris, die de vergaderingen van
beide commissies meemaakt, zou eventueel nog voor
een noodzakelijk geacht verband kunnen zorgen.
De heer Kamstra vindt het moeilijk als leek op juri
disch gebied zich in de discussie te mengen. Hij meent
echter, dat de heer V. d. Schaaf iets noemde, wat niet
helemaal waar is, n.l., dat er geen beroep open zou
staan. Maar als een besluit in de commissie genomen
is zonder eenstemmigheid, dan is beroep op Ged. Staten
mogelijk ingevolge art. 8 van de Woonruimtewet en
ook als in de betreffende vergadering van de commissie
meer leden dan één afwezig waren. De mogelijkheid
tot beroep staat dus inderdaad nog open.
Spr. kan niet accoord gaan met het door de heer
Vellenga naar voren gebrachte. Deze wil nu beginnen
met één lid te vervangen. Dit vindt spr. een beetje
gevaarlijk in verband met hetgeen zo pas door hem is
gezegd over het in geding brengen van een persoon.
Het ene lid, dat wordt vervangen, zou kunnen denken,
dat het is om zijn persoon, dat hij de zaken niet goed
heeft behartigd. Daarom wil spr. deze manier niet. Hij
zou radicaal willen doorzetten en geen mensen benoe
men, die in de eerste commissie zitting hebben.
De heer Beeksma (weth.) wil het voorkomen, dat
het voorstel van de heer V. d. Veen moeilijk aan
vaardbaar is, ook al omdat deze de naam noemde van
iemand, die geen deel uitmaakt van de raad. Het lijkt
hem wenselijk, dat de leden van deze commissie ook
leden van de raad zijn, omdat men moet aannemen, dat
degenen, die gekozen worden door de gemeentenaren,
a vooraf candidaat te zijn gesteld door de leden van
un kiesvereniging, dus die het vertrouwen hebben ge
regen van de burgerij, ook het vertrouwen waardig
ijn voor deze commissie. Wanneer men buiten de leden
an de raad gaat, voert dit, zo meent spr., tot conse-
uenties, die beter vermeden kunnen worden. Daarom
zou hij willen aanraden het door de heer Vellenga ge
dane voorstel te aanvaarden. Men behoudt dan de des
kundige kracht en aan de andere kant toont men ook
gevoel te hebben voor de argumenten van diegenen,
ie bezwaar hebben tegen de dubbele functies van leden
dezer commissie.
Benoemd worden tot leden der commissie ex art. 8
Woonruimtewet 1947: de heer W. C. Dijkstra, met 33
stemmen, mevr. Heijmeijer-Croon, met 32 stemmen, de
heren Heitink en De Vries, elk met 21 stemmen en de
heer Wiersma, met 18 stemmen (mej. A. Rijpma 12
stemmen, de heer W. M. de Jong 11 stemmen, de heer
Leffertstra 10 stemmen, de heer V. d. Schaaf 2 stemmen
en de heren Heijstra, K. de Jong, V. d. Vegte en Ch.
C. v. d. Vlis elk 1 stem, 1 bilj. voor een der vacatures
blanco en 1 bilj. voor alle vacatures blanco).
Als plaatsvervangende leden worden benoemd: de
heer Vellenga, met 29 stemmen, de heer W. M. de Jong,
met 27 stemmen, de heer Leffertstra, met 25 stemmen,
de heer Santema, met 23 stemmen en de heer Ir. V. d.
Vlis, met 21 stemmen (de heren V. d. Meer en A.
Witteveen elk 10 stemmen, de heer V. d. Vegte 9 stem
men, de heer Schootstra 8 stemmen, de heren Pols en
V. d. Veen elk 1 stem, 1 bilj. voor een der vacatures
blanco en 1 bilj. voor alle vacatures blanco).
Punt 6 (bijl. no. 171).
De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt:
1. G. Bakker, te Amsterdam;
2. P. Kooistra, te Utrecht.
De heer Van der Schaaf zegt, dat het misschien goed
is, in verband met enkele inlichtingen, die hij zou willen
vragen over een der sollicitanten, tijdelijk in geheime
zitting te gaan.
De Voorzitter heeft hier geen bezwaar tegen en ge
last de deuren te sluiten.
Na heropening der openbare zitting wordt de heer
Bakker benoemd, met 17 stemmen (de heer Kooistra
16 stemmen en 1 bilj. blanco).
Punt 7 (bijl. no. 175).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 8 (bijl. no. 176).
De voordracht van B. en W. luidt als volgt:
1. T. J. Volkers, te Oudesluis;
2. M. Roosma, te Stiens;
3. J. Tigchelaar, te Veenwouden.
Benoemd wordt de heer Volkers, met 32 stemmen
(1 bilj. blanco en 1 bilj. van onwaarde).
Punt 9 (bijl. no. 177).
De voordrachten van B. en W. luiden als volgt:
a. gemeenteschool no. 15:
1. I. Dekker, wed. J. Straatsma, alhier;
2. F. Welling, te Koog aan de Zaan;
3. C. Bloem, alhier;
b. gemeenteschool no. 25:
1C. Bloem, alhier;
2. I. Dekker, wed. J. Straatsma, alhier;
3. F. Welling, te Koog aan de Zaan;
c. gemeenteschool no. 30:
1. F. Welling, te Koog aan de Zaan;
2. I. Dekker, wed. J. Straatsma, alhier;
3. C. Bloem, alhier.
Benoemd worden mevr. Straatsma—Dekker, met 31
stemmen en mej. Bloem en mej. Welling, elk met 32
stemmen (1 bilj. voor vacature a blanco, 1 bilj. voor alle
drie vacatures blanco en 1 bilj. van onwaarde).
Punt 10 (bijl. no. 174).
De heer Van der Schaaf zou nog een korte opmer
king willen maken. B. en W. zeggen in de bijlage: „Hoe
wel naar onze mening geenszins vaststaat, dat het hier
betreft het voeren van een rechtsgeding", enz. Spr.
wil blijk geven van zijn mening, dat het hier wel is het
voeren van een rechtsgeding; art. 31 van het Pacht-
besluit, dat op deze kwestie toepasselijk is, spreekt n.l.