18 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 20 December 1950
zijn. Hij heeft vanmorgen de indruk gekregen, dat bij
het college gelukkig ook de gedachte leeft om eens in
wat ruimere kring te gaan praten, in een kring, waar
industriëlen mee aanzitten. Op zichzelf is het al
reclame, als men deze zaak. ook in de pers, gaat aan
snijden.
Spr. had aan de raad willen voorstellen, om aan B.
en W. te vragen, of zij een commissie willen instellen.
Hij zag daarin graag het bedrijfsleven op brede schaal
vertegenwoordigd: de Kamer van Koophandel, het
E.T.I.F., de Maatschappij voor Handel en Nijverheid,
het I.C.O.B.E. (dat veel materiaal heeft op dit gebied),
het Zakencentrum, het Gew. Arbeidsbureau. Spr. wilde
graag vele deskundigen bij dit probleem laten mee
spelen'' men doet dan eigenlijk nog niets naar bui
ten om in de raad met plannen te komen, die dit
probleem meer naar voren brengen.
Hoewel de heer Vellenga de argumentatie van de
heer Pols niet geheel en al overneemt, wil hij toch ook
van zijn kant deze zaak onder de aandacht van het
college brengen. Vanmorgen heeft hij er al iets van
gezegd en hij dacht er niet meer op terug te komen,
maar bij deze post zal hij nog wel enkele opmerkingen
mogen maken.
Spr. weet niet, of de heer Pols ook bedoelt voor te
stellen deze post te verhogen. Het zou aanbeveling ver
dienen de mogelijkheden te bekijken voor het in het
leven roepen van een commissie. De heer Pols heeft
allerlei instanties genoemd, die volgens hem in een der
gelijke commissie vertegenwoordigd moeten zijn. Van
zijn kant zou spr. slechts de suggestie willen doen, om
ook de werknemersgroepen er in te doen vertegenwoor
digen, b.v. door middel van de vakcentrales. Bovendien
zou het aanbeveling verdienen om in deze commissie
mede te benoemen vertegenwoordigers van hen, die
werkzaam zijn op het brede terrein van het maatschap
pelijk werk, omdat juist die aspecten van het industriali-
satievraagstuk niet verwaarloosd mogen worden. Indien
het college de instelling van een commissie in over
weging neemt, verzoekt spr. met de door hem geuite
wensen rekening te houden.
Het zal aanbeveling verdienen, dat mettertijd een
voorstel aan de raad wordt gedaan.
De Voorzitter betwijfelt enigszins, of wat nu ge
sproken is, wel precies in het kader van deze post te
passen is, maar daar wil hij overheen stappen. Het gaat
over het onderwerp Reclame en of het nu bij deze of
een andere post is, is niet zo erg belangrijk.
B. en W. hebben in hun Mem.v.A. geschreven: „Wij
achten deze post vooralsnog voldoendeHet zal de
raadsleden zijn opgevallen, dat daar „vooralsnog'' staat.
Zij hebben daarmee bedoeld te zeggen, dat, wanneer bij
het gebruiken van de bij deze post gevoteerde som
mocht blijken, dat deze overschreden zal moeten wor
den, B. en W. dan bij de raad zouden kunnen komen
met het verzoek om een aanvullend crediet. Zij hebben
zich dus niet voorgesteld, om bij voorbaat alleen aan
deze 2.500,vast te houden.
Nu ligt er op het gebied van propaganda en alles
wat daarmee annex is, weinig concreets. Waar zijn
de grenzen; wat moet men precies doen of laten? Daar
om vraagt spr. zich af, of men, wanneer men spreekt
over een commissie, voor zo n commissie, die het ge
meentebestuur, d.w.z. het college en eventueel de raad,
zal moeten bijstaan met deskundige adviezen, op het
ogenblik al wel een voldoend, concreet omlijnd, pro
gramma heeft. Hij zou een iets andere lijn willen vol
gen. In het gemeentebestuur is niet lang geleden het
punt Propaganda opnieuw ter sprake geweest. Spr. kan
de raad wel mededelen, dat deze daar te eniger tijd
in verband met de uitgave van een bepaald propa
gandageschrift wel van zal horen en wanneer het tot
verwerkelijking van die gedachte komt, zullen B. en W.
toch van hun kant stellig behoefte hebben aan de mede
werking van deskundigen op verschillend gebied. Hij
zou het zo willen stellen: Het college, dat toch al met
dat plan in eigen boezem rondloopt, zal zich nader
beraden over het aantrekken van deskundigen, die b
reid zijn om hun medewerking aan de uitvoering van
een bepaalde propaganda-uitgave (die dus rechtstreeks
onder deze post valt) te verlenen en vervolgens zal het
nagaan wat die samenwerking ook in iets ruimere zin
zou kunnen opleveren en of juist door die samenwerking
gekomen kan worden tot een meer concrete gedachte
mogelijkerwijze ook buiten het raam van deze post o i.
Spr. voor zich echter ziet op het ogenblik nog niet e n
bepaalde omlijnde opdracht voor een commissie. Hij i
bereid de gedachte om te trachten de hulp van des
kundigen bij deze zaak te verkrijgen, tot de zijne te
maken en hij neemt aan, dat de heren wethouders daar
ook zo onder staan. Op die wijze kan men misschi :n
komen tot wat allen hier in dit opzicht is er tussen
de heer Pols en het college geen enkel verschil in
algemene zin verwerkelijkt zouden willen zien: de ves
tiging van meerdere bedrijven in Leeuwarden.
De heer Pols gelooft, dat hier een misverstand be
staat. De Voorzitter heeft uit hetgeen spr. zeide af e-
leid, dat spr. direct stap no. 2 wil maken. Dat wil hij
echter niet. De Voorzitter zeide, dat er nog weii ig
concreets in dezen bestaat. Dat concrete wil spr. ji ist
van de commissie hebben. Hij heeft een voorstel e-
formuleerd en als het college daarmee in grote lijn ic
coord kan gaan, is spr. al meer dan tevreden. Hij he eft
de raad willen voorstellen, B. en W. te verzoeken en
commissie te benoemen, die de mogelijkheden voor n
dustrievestiging in onze gemeente nader onderzoekt en
omtrent haar bevindingen een rapport aan de raad uit
brengt. Het ging spr. hier om de eerste stap.
Het is zelfs denkbaar, dat, als er een commissie mee
bezig is, deze ook tot de conclusie komt, dat zij n ets
kan doen en dan is de zaak afgelopen.
Spr. c.s. willen een commissie, waarin de industrie el!
en ook het Arbeidsbureau, dat rekening houdt met het
peil en de geschiktheid van de werklieden, vertegen
woordigd zijn, een commissie, die onderzoekt wat ge
daan kan worden, niet een commissie, die reclame en
propaganda maakt. Dat is pas stap no. 2.
Uiteindelijk ligt het aan het college en de raad vat
in de toekomst zal worden gedaan.
De heer Vellenga constateert, dat zich bij de na ere
bespreking van deze materie min of meer belang ike
nuances aftekenen.
Spr. moet zeggen, dat hij het onderzoeken van m ge
lijkheden, welke taak de heer Pols aan een comm ssie
wil delegeren, niet zonder meer als taak van zo n om-
missie kan zien, omdat op dat gebied andere licha oen.
die goed geoutilleerd zijn en daar hun sporen he ben
verdiend, werkzaam zijn. Spr. wil namens zijn fi ctie
zeggen, dat hij accoord gaat met het standpunt, d de
Voorzitter zopas heeft geformuleerd. Deze sprak over
het uitgeven van een drukwerk, waarmee hij bep; ilde
contacten wilde leggen. Er is dus een begin gemaakt
en wanneer het nodig zou zijn, andere zaken, m. of
meer hiermede verband houdende, te bekijken, dar zou
men van diezelfde contacten gebruik kunnen make ot
deze uitbreiden door verschillende deskundigen a i te
trekken.
Spr. wil er aan toevoegen, dat hij dit als begin :et.
Hij geeft toe, dat op dit gebied zoveel vraagstukke en
moeilijkheden liggen, dat men eerst een begin oet
maken. Men kan niet zeggen: hier ligt een con- rete
taak. Zo de zaak bekijkend, kunnen spr. c.s. met het
door de Voorzitter ontwikkelde standpunt aco ord
gaan.
De heer Wiersma heeft eigenlijk de moed niet. na
mens zijn fractie aan te dringen op instelling van een
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 20 December 1950. 19
dergelijke commissie (want zover is de heer Pols haast
al); dit vraagstuk immers is in deze vorm slechts onder
ling tijdens deze vergadering en niet in spr.'s fractie
besproken.
Spr. heeft pas gehoord, dat de heer Pols zo onge
veer de samenstelling van de commissie, zoals hij die
dacht, al aangeeft. Dat is door de heer Vellenga ook
all even aangeduid. Namens zijn fractie zegt spr., dat,
als er een dergelijke commissie zal komen, zij de idee
van de heer Vellenga van harte steunt. Spr. c.s. stellen j
er bijzonder veel prijs op, dat ook de arbeiders in een
dergelijke commissie en wel via hun vakorganisaties
vertegenwoordigd zullen zijn. Hij heeft niet gehoord,
dat de heer Pols die schakering heeft genoemd.
Spr. c.s. lopen echter niet zo warm voor zo'n com
missie. Spr. weet. dat die slechts adviezen zal geven,
maar hij vraagt zich toch af, of er van de zijde van
de plaatselijke overheid niet vertegenwoordigers zitting
ini moeten nemen. Hij vreest, dat zulks misschien wel
eens nodig zal kunnen zijn. Ook kan hij zich niet los
maken van de gedachte, dat deze idee afkomstig is van
bepaalde krachten buiten de raad, want als men met
de situatie op de hoogte is of moeite doet zich op de
hoogte te stellen, dan weet men toch, dat industrie
vestiging maar niet zo één, twee, drie voor elkaar is en
ook, dat van de zijde van het gemeentebestuur even
eens pogingen aangewend worden om hier industrie
naar toe te trekken. Dit probleem is niet zo eenvoudig.
Spr. is er wel eens wat huiverig voor, dat van bepaalde
zijde een zekere stuwkracht wordt uitgeoefend. Het is,
alsof wordt gezegd: ziezo, hier stellen wij het gemeente
bestuur van Leeuwarden in gebreke. Spr. is niet van
plan, dat te nemen. Zijn fractie wil ook niet onder druk
daarvan tot vorming van een commissie komen.
De Voorzitter deelt mede, dat er inmiddels bij hem
is binnengekomen het volgende voorstel:
„Ondergetekenden stellen de raad voor, B. en W.
te verzoeken een commissie te willen benoemen, welke
de mogelijkheden voor industrievestiging in onze ge
meente nader onderzoekt en omtrent haar bevin
dingen een rapport aan de raad uitbrengt.
Ondergetekenden zouden het zeer op prijs stellen,
dat in deze commissie o.a. worden benoemd vertegen
woordigers uit: de raad, de Kamer van Koophandel,
het E.T.I.F., de Maatschappij voor Handel en
Nijverheid, het I.C.O.B.E., het Arbeidsbureau, het
Zakencentrum en de vakbonden.
(get.) Pols, V. d. Vegte, Leffertstra, V. d. Veen."
Spr. zou hiervan in tweede instantie toch wel iets
willen zeggen. Hier wordt dus gevraagd om een com
missie, die tot taak heeft de mogelijkheden voor indus
trievestiging in Leeuwarden nader te onderzoeken. Het
is spr. niet recht duidelijk. Er is toch het Welvaarts
rapport, dat in opdracht van de gemeente Leeuwarden
de raad heeft daarvoor een crediet gevoteerd
door het E.T.I.F. aan haar is uitgebracht en waarin de
mogelijkheden voor vestiging van nieuwe bedrijven zijn
genoemd. Naast het Welvaartsrapport bestaat de acti
viteit van het E.T.I.F. zelf, in samenwerking met de
Rijksnijverheidsdienst; voorts is er algemeen landelijk
het Directoraat-Generaal voor de Industrialisatie. Na
tuurlijk weten B. en W. zeer wel, welke mogelijkheden
Leeuwarden in abstracta biedt om industrie op te nemen
en ook welke industrieën daarvoor in het algemeen
volgens de mening van het E.T.I.F. in de eerste plaats
in aanmerking komen, maar het gaat ten slotte om in
concreto bepaalde bedrijven aan te trekken.
Nu vraagt spr. zich af, of het wel de taak van een
commissie, als hier bedoeld, is, om te onderzoeken,
welke bedrijven in concreto voor vestiging in Leeu
warden in aanmerking komen. Dit is een kwestie van
onderhandeling, van vertrouwenswerk en het lijkt hem
toe, dat dit niet een taak is voor een dergelijke, zeer
breed samengestelde, commissie, waar ten slotte ook
belanghebbenden, eventueel concurrenten, zitting in
zouden hebben. Spr. gelooft, dat men, wanneer men
t.a.v. vestiging in concreto van bepaalde bedrijven zo'n
commissie wil inschakelen, zich sterk in de vingers gaat
snijden en kans loopt concurrenten in huis te halen,
afgezien van de informele vorm, dat B. en W. een com
missie benoemen, die aan de raad verslag moet uit
brengen.
Spr. zou de raad sterk willen afraden om in dit sta
dium van de zaak een commissie met deze opdracht te
gaan benoemen. Hij gelooft niet, dat het juist zou zijn.
Een ander punt is wat spr. zopas in eerste aanleg
noemde en waar trouwens de heer Pols ook in eerste
instantie over gesproken heeft. n.l. de kwestie van de
propaganda. Het college is van zijn kant bereid te trach
ten daarover adviezen van deskundigen te krijgen. In
de eerste plaats t.b.v. concrete objecten van propa
ganda, maar het is ook bereid, om, wanneer contacten
zijn gelegd, te kijken, of hier verdere mogelijkheden lig
gen en van de heren, die zo bereidwillig zullen zijn de
gemeente te helpen, daarover ook adviezen in te winnen.
Maar spr. moge herhalen, dat onderzoek naar ves
tiging van bedrijven in concreto niet een taak is, die
aan een commissie kan worden opgedragen, terwijl in
abstracto hier toch eigenlijk wel bekend is, wat in
dezen te koop is.
Dat is wat spr. meent hiervan te moeten zeggen.
De heer Pols vraagt, of hij nog iets mag zeggen.
De Voorzitter zegt, dat er reeds in twee instanties
gesproken is.
De heer Pols vraagt, of hij, als men zijn voorstel af
breekt, het niet mag verdedigen.
De Voorzitter wil, indien de raad geen bezwaar heeft,
er nog wel een instantie aan toevoegen.
De raad gaat hiermee accoord.
De heer Pols wil heel graag naar aanleiding van dit
voorstel nog iets zeggen. Hij heeft zo'n idee, dat men
het gaat afbreken. Hij heeft niet bedoeld, dat de com
missie de industrieën aan gaat trekken, maar dat zij
van advies dient op welke manier de krachten kunnen
worden samengebracht om te zorgen, dat in Leeuwar
den in de toekomst de zo hoog nodige industrie aan
wezig zal zijn. Een commissie dus, die goede raad geeft:
dat moet worden gedaan en dat moet worden nagelaten,
opdat er geen stagnatie en moeilijkheden komen. Er is
nog slechts sprake van een beginstadium en helemaal
niet van naar buiten optreden van de commissie. Zij
moet een rapport overleggen, waarin haar bevindingen
tot uitdrukking komen, hoe de industrievestiging het
beste zal kunnen worden bevorderd. Spr. wil niet de
gedachte hebben, dat in Leeuwarden te weinig is ge
daan; hij is van mening, dat er te weinig wordt gedaan
en dat is bewijsbaar ook.
De heer De Vries is het in tegenstelling tot de heer
Pols voor een groot gedeelte eens met de heer Wier
sma. De laatste paar jaar wordt in Leeuwarden een
soort campagne gevoerd om B. en W. in een hoek te
drukken, door te suggereren, dat zij niet genoeg doen
voor de industrialisatie. Het lijkt spr. niet nodig, dat
er een commissie komt. Hoe zou deze op een doelmatige
manier reclame kunnen maken, daar ze niet precies
weet, hoe de omstandigheden er in Leeuwarden toe
liggen. Er verschijnen al maar stukken in de krant
over de industrieterreinen, maar spr. is het te dezen
opzichte met de heer Wiersma en anderen, die in ge
lijke zin hebben gesproken, eens.
Al is hier misschien critiek uitgeoefend, het is toch
zo, dat in de raad de idee, zoals die in deze kranten
artikelen tot uitdrukking komt, niet leeft.