i'X+msBLïitt xs'n a?»
6 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 20 December 1950.
Dat korte verslag geeft al duidelijk weer, in welke
toestand ons land zo langzamerhand is gekomen. Als
B. en W. dus in de Aanbiedingsbrief zeggen, dat er
voor optimisme geen reden is, is spr. het daar roerend
mee eens. Hij had dan ook gaarne gezien, dat het
college zich in principe op het standpunt gesteld had.
dat in verband met deze begrotingspositie geen nieuwe
subsidies van enige betekenis op de begroting 1951
geplaatst zouden worden.
Spr. heeft zopas met enkele woorden reeds gewezen
op de z.g. begrotings- of ramingstactiek, die een college
van B. en W. kan volgen en hij heeft met lof gesproken
over de wijze, waarop B. en W. hier zijn te werk ge
gaan. Zij hebben n.l. de moeilijkheden niet ontlopen,
maar hebben een zuiver objectieve begroting aange
boden. Spr. hoopt, dat dit van de zijde van de regering
ook beloond zal worden en dat het gemeentebestuur van
Leeuwarden t.a.v. de bijzondere uitkering niet ten ach
ter zal staan bij gemeentebesturen, die misschien een
andere wijze van begrotingstactiek volgen. Hij trof
gisteravond in het Friesch Dagblad een artikeltje aan,
dat overgenomen was uit het Zeeuwsch Dagblad en dat
zo ongeveer de stand van zaken van het ogenblik weer
geeft. Daarin wordt er op gewezen, dat thans voor de
gemeenten „de lange jacht" op de extra bijdrage wordt
geopend. Spr. is het daarmede eens; zopas heeft hij al
laten uitkomen, dat ook hij dat vreest. Verder wordt
er in dat artikel op gewezen, dat de gemeentebesturen
daardoor moreel en financieel in een positie komen,
waarin ze toch eigenlijk niet behoren te staan.
Spr. meent, dat men hier het vorige jaar het idee had,
dat bij een sluitende begroting de verantwoordelijkheid
van de raad stijgt. Zoals het nu lijkt, kan men er heel
gemakkelijk toe komen, het standpunt in te nemen: Er
is nu eenmaal een tekort en het Rijk zal er wel voor
zorgen. Spr. is het met een dergelijk standpunt niet eens.
Er zit ook nog iets anders aan vast. n.l., dat het Rijk
de gemeenten haar gehele zelfstandigheid kan ontnemen.
Spr.'s „voorganger" heeft over verschillende onder
delen gesproken, o.a. over het woonruimteprobleem.
Spr. is het met hem eens, dat daarover in deze raadzaal
heel weinig gezegd behoeft te worden. Elk raadslid
weet, hoe het er voor staat.
Voorts heeft de heer Vellenga enkele woorden gewijd
aan de vestiging van industrie en in verband daarmede
de gedachte geopperd, dat het college misschien accoord
zou kunnen gaan met het instellen van een commissie,
die zich voor dat vraagstuk zou interesseren. Daar zit
iets in; het zou misschien in bepaalde kringen in de
stad enige bevrediging kunnen geven. Spr. wil er op
wijzen, dat hij instelling van zo'n commissie niet ziet
als critiek op het beleid van B. en W. in die zin, dat
dezen t.a.v. dit vraagstuk ook maar in één enkel opzicht
te kort geschoten zouden zijn. Ook zijn fractie wil het
absoluut niet zo zien. Hij meent echter, dat men aan
bepaalde zijde, waar wellicht ook aangedrongen is op
vorming van een dergelijke commissie, wél meent, dat
het college in dezen te kort geschoten is. Intussen rijst
de vraag, of door de instelling van een commissie de
zaak juist niet trager zal gaan marcheren dan ze tot
nu toe naar de mening van sommigen al heeft gedaan.
Spr.'s fractie heeft zich daarover nog niet uitge
sproken. Hij wil zich in dezen zijn standpunt graag
voorbehouden, hoewel hij, wanneer B. en W. daarop
zouden willen ingaan, waarschijnlijk geen bezwaar zal
hebben.
Voorts is nog ter sprake gebracht het vraagstuk van
de medezeggenschap. Dit is ook door spr.'s fractie be
sproken. In het algemeen kan men daar wel accoord
gaan met hetgeen de heer Vellenga er over heeft ge
zegd. Spr. zal er niet over uitweiden. Hij c.s. menen
echter, dat dit vraagstuk op het ogenblik nog niet rijp
is voor behandeling in de raad en dat het in zekere zin
nog een zoeken en tasten is, hoe zich deze aangelegen
heid zal moeten ontwikkelen. Hij ziet de fractievoor
zitter van de P.v.d.A. knikken. Deze is het dus eens
met wat spr. zojuist zeide. (De heer Vellenga: In prin
cipe). Spr. hoopt, dat het college aandacht aan de ont
wikkeling van deze kwestie zal schenken en er rekening
mede zal houden.
B. en W. zeggen spr. herhaalt het dat ze nie
erg optimistisch gestemd zijn met een begroting als de
onderhavige voor zich. Dat waren ze het vorige jaar
hoewel de zaken er toen wel iets gunstiger voorstonder
ook niet, want toen hebben zij met spr. reeds gewaar
schuwd.
Wie zou, zich realiserende, dat bij al het sombere,
dat zich voordoet, de wereld waarschijnlijk op het oger
blik nog zwanger gaat van een derde wereldoorloc
niet met vrees en beklemming de toekomst tegemoet
gaan? God behoede ons. aldus spr., voor zulk een ram r
en Hij make in 1951 het werk van deze raad. die weer
zal trachten de gemeente op de beste wijze te diene:
tot een zegen voor die gemeente.
De heer Van der Veen zegt. dat het wel onvermi
j delijk schijnt, dat bij de behandeling van de begroting
de sluizen der welsprekendheid opengaan, maar hij voor
zich heeft het gevoel, dat veel van wat gezegd wordt,
eigenlijk overbodig is en op een dag als vandaag m t
het mooie weer en de ijsvreugde buiten zou het voor
de raad wel zo prettig zijn geen uitgebreide algemei e
beschouwingen te houden. Toch wil spr. zich niet om
trekken aan dat wat gewoonte is en dus enkele woc -
den zeggen.
De heer Wiersma heeft zopas gewezen op de b -
trekkelijk sombere kant, die weer aan de begroting e
zien is en speciaal heeft hij gesproken over de fina i-
ciële moeilijkheden, o.a. de moeilijkheid, dat de g -
meente geen eigen belastinggebied heeft, geen eigtn
bronnen van inkomsten heeft, dus afhankelijk is van
de uitkeringen uit de daarvoor bestemde fondsen en
daardoor niet precies weet, waarop ten slotte gerekerd
mag worden, met alle gevolgen daarvan. Een der ge
volgen is door de heer Wiersma betiteld als „de lan e
jacht". Spr. meent, dat juist deze dingen het werk voor
het gemeentebestuur bijzonder moeilijk maken, terv j!
het ook het beoordelen van de begroting bemoeilij t
Men weet ten slotte niet meer, hoe de bedragen moet n
worden geraamd, omdat rekening gehouden moet wor
den met wat er „uit de pot" en met wat er misschien
nog meer komt. Als men grote tekorten had, zou iet
aanmerkelijk gemakkelijker zijn!
Als de gemeente een eigen belastinggebied had, zou
gerekend kunnen worden op bepaalde inkomsten en zou
kunnen worden nagegaan op welke wijze deze het beste
rendement zouden kunnen geven. Dan zou ook gemak
kelijker zijn te bezien wat t.a.v. de verschillende ond r-
delen van de gemeentetaak zou moeten worden geda n.
Er is hier o.a. gesproken over de industrialiseri g
Daar heeft spr. het vorige jaar nog de aandacht op
gevestigd. Nu wil hij slechts zeggen, dat dit nog eer.
zeer nijpend vraagstuk is, omdat met de komende we k-
loosheid ongetwijfeld rekening gehouden zal moe m
worden. De heer Wiersma is van mening, dat op et
punt van industrialisatie door de gemeente gedaan is
wat gedaan zou kunnen worden. Spr. kan dat niet
beoordelen, omdat zich dit aan zijn waarneming ont
trekt. Hij wil het graag geloven. Overigens wil hij 5 e!
deze reserve uitspreken, dat Leeuwarden in het alge
meen voor een enthousiaste opbloei van allerlei soort n
van industrie niet geschikt is. Men moet hier blij zi a.
wanneer men op beperkte schaal gelegenheid krijgt h r
en daar wat industrie te zien groeien. Intussen is veel
industrie natuurlijk welkom!
Wat ook het resultaat van een eventueel in te stellen
commissie mag zijn, men moet inmiddels doen wat m n
kan. Het is nodig en het ligt op de weg der gemeente,
om wegen en waterwegen in zodanige staat te hebben,
dat zij geen belemmering opleveren. Het transport is
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 20 December 1950. 7
een der belangrijkste functies in het economisch leven.
Overigens moet de stad ook geschikt zijn om industrie
te ontvangen en te huisvesten. Spr. zou het op prijs stel
len, als middelen konden worden gevonden om de vaak
zo lange weg, gelegen tussen het aanvragen van bouw
terrein en het ontvangen van de bouwvergunning, te
bekorten. Er is hem verteld, dat, als bijv. een wijziging
van het uitbreidingsplan nodig is, alle mogelijke com
missies gehoord moeten worden en het zeker een half
jaar duurt, zelfs wanneer spoed geboden is, vóórdat
iemand een pand voor een bedrijf kan bouwen. Wan
neer het in een ander deel van het land vlugger gaat
spr. wil aannemen, dat de omstandigheden daar
anders zijn en dat B. en W. er ook niets aan kunnen
doen -dan zeggen verschillende industriëlen: het
duurt ons te lang; we gaan liever ergens anders heen.
Nu is het wel zo, dat Leeuwarden een stad is met
bijzonder weinig attracties. Spr. meent, dat het wel
mogelijk is de stad in het algemeen bewoonbaarder te
maken dan nu.
Hiermee komt hij vanzelf ook bij de behoefte aan
woonruimte, ook een vraagstuk, dat onoverkomelijke
moeilijkheden oplevert. Aan de ene kant is spr. het vol
komen eens met diegenen, die bezwaar maakten tegen
al te grote investeringen in de woningbouw, omdat het
voor lange jaren de begroting zodanig kan belasten, dat
practisch de bewegingsvrijheid van de gemeente ver
dwenen is, maar aan de andere kant is gebrek aan
woonruimte een van de ernstigste dingen, die de burgerij
kunnen overkomen en z.i. is het bezit van een eigen
woning van zodanig groot belang en maakt dit zozeer
deel uit van datgene, wat „welvaart" genoemd wordt,
dat alles gedaan moet worden om in de behoefte te
voorzien. Allerlei wensen zijn volkomen met elkaar in
strijd. Spr. kan zich voorstellen, dat de moeilijkheden
eigenlijk niet te overwinnen zijn en dat men ten slotte
niet verder kon komen dan men gekomen is. Dit echter
zal uiteraard de meeste mensen niet bevredigen. Er zullen
altijd klachten blijven. Spr. gelooft, dat die er ook zul
len blijven, als beter gehoor was gegeven aan de wen
sen. die van zijn kant zijn uitgesproken met betrekking
tot de samenstelling van beide commissies, die zich met
de verdeling der woonruimte bezig houden. Hij wil
daar niet op terugkomen, doch er alleen op wijzen, dat
het begrijpelijk is, dat van alle kanten min of meer on
aangename dingen worden gezegd. Het spijt hem, wan
neer dat van tijd tot tijd ook terecht zou zijn. Hij kan
niet helemaal aan de indruk ontkomen hij heeft daar
in zijn eigen practijk enige ervaring van en hij hoort
van verschillende confrères over bepaalde gevallen
dat in deze gemeente, zoals in het algemeen ook het
geval is. diegenen, die met een deel van de overheids
taak zijn belast, niet geheel kunnen ontkomen aan een
gevaar, dat uitoefening van een zekere macht mee
brengt, n.l. het gevaar, dat men macht gaat stellen in
de plaats van recht, wat spr. zou willen noemen mis
bruik van recht. Als men aan het verlenen van een
vergunning bepaalde voorwaarden gaat koppelen, die
geen ander doel hebben dan invloed uit te oefenen op
de procespositie van partijen in een geding van een
particulier tegen een particulier of van de gemeente
tegen een particulier, dan wordt het verlenen van een
vei gunning gebruikt voor een ander doel dan waarvoor
het bestemd is. Dat is volgens spr. misbruik van recht.
Hij zal geen voorbeelden noemen. Dat is voor hem niet
belangrijk. Hij wil er alleen de vinger op leggen; het
moet vooral geen systeem worden. Het gevaar is groot,
dat degene, die macht uitoefent, eigen rechtertje gaat
spelen. Spr. illustreert dit met het volgende.
In het verslag van de dienst van het Gem. Bouw- en
Woningtoezicht wordt onder letter D: Bouwcontróle.
te: loops even gezegd, dat, wanneer gebouwd wordt
zonder de nodige vergunning, de bouw wordt stop
gezet. Spr. wil in het midden laten, of dit juist is of
niet, maar volgens de motivering, die hier gegeven
wordt, n.l., dat het stopzetten der werkzaamheden een
beter middel zou zijn dan een proces-verbaal, omdat
dan „door de betrokkenen een gevoelig geldelijk ver
lies wordt geleden (afgezien nog van andere verliezen),
dat meestal groter is dan de geldboete, waartoe "zij ge
rechtelijk veroordeeld zouden kunnen worden na een
proces-verbaal", is dit een rechtspraak, die door de
Directeur van het Gem. Bouw- en Woningtoezicht aan
zich getrokken wordt. Deze dingen komen meer voor.
Spr. wil geen speciale verwijten richten tot de ge
meente Leeuwarden. In het algemeen is het zo, dat de
overheid en onderdelen daarvan gemakkelijk tot deze
grieven aanleiding geven; Leeuwarden neemt op dit
punt allerminst een ongunstige plaats in. Over het alge
meen kan men zeer tevreden zijn met wat hier gedaan
wordt. Spr. heeft alleen de aandacht willen vragen voor
dingen, die misschien niet helemaal correct zijn en ge
makkelijk en z.i. ook terecht tot ergernis kunnen
leiden. Het is moeilijk, gezien al de problemen, die aan
de huisvesting vast zitten, op dit moment er verder op
door te gaan.
Het lijkt hem niet nodig, dat de gemeente, om uit
breiding van het bouwvolume te krijgen, al te veel
eigendommen naar zich toe trekt. Hij meent dan ook,
dat zij, als de tijd daarvoor gunstig is, de eigendommen,
die ze zal hebben verworven, toch weer in de particu
liere sector dient terug te brengen. Op die manier zou
den de gemeentelijke bemoeiingen tot het noodzakelijke
worden beperkt.
Wanneer men industrie wil aantrekken, is het naar
spr. s mening noodzakelijk deze zaak meer te stimuleren
en in het algemeen meer de aandacht van de onder
nemers op Leeuwarden te vestigen. De gemeente moet
daarbij iets te bieden hebben. Dit alles, ook b.v. de
verfraaiing van de stad, is een kwestie van financiën.
Als de beschikbare middelen het toelaten, is het zeer
zeker verantwoord hier iets aan te doen.
In verband met de hier geplaatste opmerkingen t.a.v.
het culturele en sociale beleid van het college, zou spr.
willen wijzen op de toestand van het Stadsziekenhuis.
Die vormt onmiskenbaar een groot probleem, dat
dringend om oplossing vraagt. Het zou mogelijk moe
ten zijn, dat er voor Friesland in Leeuwarden nog een
behoorlijk groot gemeenteziekenhuis wordt gebouwd
Ook dit is weer een kwestie van financiën. Spr. brengt
hier alleen de wenselijkheid naar voren. Wanneer zo'n
ziekenhuis er zou komen, kon er ook meer aandacht
worden besteed aan de algemene gezondheidstoestand
van de bevolking, waarbij spr. ook denkt aan doorlich
ting. Hij is er van overtuigd, dat, wanneer er zich een
mogelijkheid zou voordoen, deze moet worden aange
grepen.
Omdat hij geen uren van deze dag in beslag wil
nemen, laat hij het hierbij.
De heer Kamstra is het volkomen eens met het begm
van de rede van de heer Van der Veen, waar deze
zeide, dat hij niet zo enthousiast is voor het houden
van alg. beschouwingen. Spr. meent n.l., dat, wanneer
lange alg. beschouwingen worden gehouden, de raad
vermoeid zal zijn, als het aan het eigenlijke werk toe is.
Er zijn een paar punten genoemd, die spr. hebben
gefrappeerd. Er is gewezen op de Schrans, de Kanalen-
dienst, enz. en daar is meteen al even ruw de domper
op gezet. In de Aanbiedingsbrief wordt gezegd, dat voor
openbare werken geen grote bedragen kunnen worden
uitgetrokken. Dat geeft het beeld aan. wat de begro
ting biedt en dat niet los kan worden gezien van het
jeeld. dat de wereld op het ogenblik geeft, zoals de
eer Vellenga heeft gezegd aan het slot van een be-
toog^ dat spr. met grote belangstelling heeft beluisterd.
e "®er Vellenga wees er op. dat men zich door die
wereldsituatie niet zodanig moet laten beïnvloeden, dat
men bij de pakken neer gaat zitten, maar zich van zijn
verantwoordelijkheid bewust moet blijven en moet blij
ven doorwerken.