12 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 20 December 1950.
kapitaalslasten voortvloeien of een gevolg zijn van stij
ging der lonen.
De hogere uitgaven bedragen ongeveer 270.000,
(de eerste 5 loonsverhoging inbegrepen), waarvoor
een voorlopige oplossing is gevonden. Verder zal de
tweede 5 loonsverhoging ongeveer 150.000,
vergen, dat maakt totaal 420.000.
Globaal gesproken zullen, indien de bijzondere uit
kering met 80.000,wordt verhoogd, de algemene
uitkeringen op 140145 van het basisbedrag van
1948 moeten worden gebracht. Hierbij is dus de bij
zondere uitkering, waarvan B. en W. hopen, dat ze
met 80.000,wordt verhoogd, eveneens nodig.
Het is niet zo, dat elke gemeente kan aankloppen
om verhoging van de bijzondere uitkering. In het wets
ontwerp is uitdrukkelijk gezegd, dat zeer bijzondere
omstandigheden aanwezig moeten zijn.
Het staat hier als volgt uitgedrukt: ,.De regering is
van mening, dat verlenging van de noodregeling niet
tot gevolg mag hebben, dat de vastgestelde bijzondere
uitkeringen algemeen worden herzien, eventueel nieuwe
bijzondere uitkeringen worden toegekend, doch zij stelt
tevens de mogelijkheid om de behoefte aan en de grootte
van de bijzondere uitkeringen opnieuw te beoordelen.
Zij is voorts van oordeel, dat het in bijzondere gevallen
zal kunnen voorkomen, dat niet aan alle aemeenten
redelijkerwijs de eis kan worden gesteld, dat het accres
der uitgaven moet worden of had moeten worden be
perkt tot het accres der middelen. Daarom wordt voor
gesteld de mogelijkheid te scheppen, in bijzondere ge
vallen voor eenmaal voor de dienstjaren 1951 en 1952
het bedrag der bijzondere uitkering te herzien, dan wel
alsnog een bijzondere uitkering toe te kennen, zulks
op voorstel van Ged. Staten."
Dat bijzondere geval doet zich hier voor. Tot het uit
voeren van de kanalenplannen immers is eiqenlijk al in
principe besloten in 1935: toen al is door de gemeente
aan de provincie een bedrag van 500.000,toege
zegd. Waren deze plannen eerder uitgevoerd, dan was
de bijzondere uitkering 1948 zeker met een bedrag van
f 80.000,verhoogd. B. en W. menen wel een rede
lijke kans te hebben, dat die 80.000.aan de ge
meente zal worden uitgekeerd.
De moeilijkheden, door spr. zopas genoemd, zijn geen
moeilijkheden voor de gemeente Leeuwarden alleen. Dat
bliikt wel uit berichten in de pers en uit besprekingen,
die B. en W. zo nu en dan met andere gemeentebe
sturen hebben. Spr. heeft de indruk, dat de regering
vooralsnog niet bereid is te voldoen aan de aandrang
van de gemeenten op verhoging van het percentage
der bijzondere uitkering, hoewel het Gemeentefonds
daartoe zeker de mogelijkheid biedt. In het Gemeente
fonds was nog aanwezig in 1948 102 millioen gulden;
in 1949 kwam daarbij 106 millioen en in 1950 70 mil
lioen. Dit zijn cijfers uit de Mem.v.Toel. tot het wets
ontwerp en ze zijn dus juist. In totaal is in het Ge
meentefonds een bedrag van 278.705.000.De com
missie-Oud stelt in haar rapport van 29 Juli 1950 voor,
dit bedrag alsnog aan de gemeenten uit te keren. Zij
acht dit nodig, omdat de wet het voorschrijft en omdat
de gemeenten het geld behoeven voor de gezondmaking
van haar financiën. Het is naar het oordeel van de
meerderheid dezer commissie ontoelaatbaar de rechten,
die de gemeenten aan de wet ontlenen, achteraf te be
knotten. Spr. gelooft, dat de raad het daar wel mee
eens kan zijn. Het Gemeentefonds is zo opgezet, dat er
uit de Rijksmiddelen 8 in zou vloeien ten behoeve
van de gemeenten. Nu zijn deze 8 niet aan de 9e~
meenten uitgekeerd: er wordt in het thans in de Kamer
aanhangige wetsontwerp een andere bestemming voor
de 278 millioen gevonden. Voorgesteld wordt, dit
bedrag niet uit te keren aan de gemeenten, doch in dit
fonds voor haar te reserveren.
De afschaffing van de ondernemingsbelasting is zeer
ingrijpend te noemen. Uit het Gemeentefonds zal in 1951
en 1952 worden uitgekeerd een som. gelijk aan het be
drag. dat in 1950 aan ondernemingsbelasting met sup
pletie door de gemeenten ontvangen werd. welk bedrag
gebaseerd was op de geschatte opbrengst van die be
lasting over 1950.
Er is juist een brief van het Ministerie van Finan
ciën (d.d. 18 December 1950) i.z. de ondernemings
belasting binnengekomen. Daaruit blijkt, dat aan de
bezwaren, die de gemeenten tegen de voorgenomen
wijze van doen ingebracht hebben, gedeeltelijk zal wor
den tegemoetgekomen. Het is de bedoeling, dat de ra
ming van de ondernemingsbelasting over 1950 al word:
herzien en zoveel mogelijk in overeenstemming gebracl
met de werkelijkheid. Dit zal voor de gemeenten nog
wel een hogere uitkering over 1950 betekenen; t.a.1
wat het in 1951 en 1952 voor Leeuwarden zal opleveren,
is nog niets bekend, doordat men nog niet weet, welke
de werkelijke inkomsten van deze belasting, die door
het Rijk ten behoeve van de gemeenten werd geheven,
in 1950 waren. (De technische uitvoering was in han
den van het Rijk; de opbrengst was bestemd voor de
gemeenten)
In plaats van deze belastingopbrengst krijgt de ge
meente voortaan een uitkering van het Rijk. met het
gevolg, dat de gemeentelijke inkomsten voor 1951 voor
61.3 'c/c zullen worden gevormd door de uitkering uit
het Gemeentefonds en voor 38.7 uit gemeentelijke
heffingen. Het is duidelijk, dat deze financiële afhan
kelijkheid van het Rijk een gevaar voor de gemeentelijke
zelfstandigheid inhoudt.
De heer Wiersma heeft een artikel gelezen in het
Friesch Dagbl., dat was overgenomen uit het Zeeuwsch
Dagblad en daarin werd gesproken van de ..Ianqe
jacht", die geopend was en voor de gemeenten moreel
en financieel een kwaad genoemd werd. Verder we d
in dat artikeltje gewezen op de wens, die kan ontstaan,
om de gemeentebegroting maar niet sluitende te mak', n.
ten einde daardoor bij de lange jacht zoveel mogel ik
voordeel te behalen. Spr. gelooft niet, dat dit juist is
en meent, dat er subtielere middelen voor gebruikt mes
ten worden, om de uitkering zo hoog mogelijk te do n
zijn.
Hoewel de financiële toestand van de gemeente som
ber genoemd moet worden door de financiële maat
regelen van de regering, mag de toestand der product e-
bedrijven bevredigend heten. Op de veemarkt is de o-
tale aanvoer van 220.000 stuks gelijk aan die over 19
ook gelijk aan het gemiddelde van de jaren 1930'40
en belangrijk hoger dan in 1947 en 1948.
Het Openbaar Slachthuis zal niettegenstaande de-
hoge vleesprijzen over 1950 een winst van 15.000
opieveren, terwijl een verlies was geraamd van bijna
20.000,—.
De Gasfabriek zal ondanks hogere kolen- en o e-
prijzen en lagere gasprijs over 1950 geen verlies op
leveren.
Het Electriciteitbedrijf, waarop een winst was ge
raamd van 211.000,—, zal zeker de normale winst
uitkering ten bedrage van 270.000,bereiken, ter
wijl waarschijnlijk nog een behoorlijk bedrag voor re
serve beschikbaar zal zijn.
Spr. meent hiermee een overzicht te hebben gegeven,
als van hem werd gevraagd.
De Voorzitter heeft onder de bedrijven door de an
dere heren wethouders gevraagd, of ze iets te zeggen
hadden, doch hun antwoord was negatief.
Spr. van zijn kant zal vervolgens de opmerkingen
beantwoorden, die voor zijn rekening komen. Hij ral
daarbij de volgorde van de sprekers en de onderwerpen
aanhouden.
In de eerste plaats treft hij aan twee vragen van de
heer Vellenga over de medezeggenschap in de bedrij
ven. Ook de heren Wiersma en Kamstra hebben aan
dacht aan dit onderwerp besteed.
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 20 December 1950. 13
I De heer Vellenga heeft ten eerste gevraagd, of het
èollege in beginsel accoord gaat met de gedachte van
invoering van de medezeggenschap en ten tweede, of
let college bereid is ter voorbereiding van die aange
legenheid een commissie in te stellen. Spr. kan daarop
antwoorden, dat het college in beginsel wel accoord
gaat et de gedachte van invoering van medezeggen
schap 'n de bedrijven in een bepaalde toekomst, maar
dat mèt de heer Wiersma van mening is en spr.
geloo; 'at ook de heer Vellenga die mening deelt
dat de kwestie op het ogenblik nog niet rijp is voor
een beslissing. De heer Vellenga heeft dan ook terecht
gevraagd of B. en W. bereid waren een commissie in
te stellen. Nu staan B. en W. in het algemeen tegenover
een commissie zo, dat ten slotte het college van B. en
W het normale orgaan is ter uitvoering van de be
sluiten van de raad en ook ter voorbereiding van die
besluiten. B. en W. menen dus, dat, wanneer er geen
bijzondere aanleiding voor is het anders te doen, ook
de voorbereiding van zaken als deze bij het college
dient te worden gelaten. Toch zijn zij zij hebben dat
in de afgelopen tijd bij herhaling bij verschillende
onderwerpen getoond er helemaal niet afkerig van
om, ook wanneer de zaken een zeker politiek aspect
hebben, de raad daarin te betrekken en een commissie
te vormen, waarin raadsleden of ook deskundigen
buiten de raad zitting hebben. Spr. zou de zaak zo willen
stellen. Deze aangelegenheid heeft de aandacht van het
college. Het is de raad misschien bekend, dat er al een
ontwerp voor een reglement bestaat van het centraal
orgaan voor de behandeling van gemeentelijke perso
neelsaangelegenheden, waarbij ook de gemeente Leeu
warden is aangesloten, maar B. en W. vinden dat ont
werp nog in die mate vaag en zwevend, dat zij zich op
het ogenblik nog afvragen, of dit ontwerp voor practisch
gebruik van voldoende nut is. Zij zullen deze zaak nader
onder ogen zien en wanneer zij inderdaad voor een
juiste voorbereiding menen te moeten overgaan tot in
stelling van een zodanige commissie, zullen zij niet
aarzelen, dat te doen.
Ook bij het punt industrievestiging is gesproken over
een commissie. Wanneer ook t.a.v. dat onderwerp naar
de mening van B. en W. die wenselijkheid inderdaad
bestaat, dan zullen zij trachten ook hier een commissie
te vormen. Spr. weet niet, of die zaak op het ogenblik
ZO;ligt. dat een commissie zelfs wenselijk is en of toch
niet door de instelling voet zal worden gegeven aan een
critiek, die inderdaad de raadsleden'hebben er al
de inger op gelegd wel geuit wordt, maar die, naar
B. en W. menen, elke grond mist en waaraan spr. dan
ook maar verder zou willen voorbijgaan.
De heer Kamstra heeft gevraagd, wat door het
college t.a.v. propaganda voor industrievestiging is
gedaan. B. en W. hebben uit de post, die voor pro
paganda of reclame bestemd is, het afgelopen jaar in
verschillende uitgaven advertenties doen opnemen voor
de gemeente Leeuwarden. Zij hebben ook een vrij aan
zienlijk bedrag verstrekt voor een folder, die de Ver-
emging voor Vreemdelingenverkeer in Leeuwarden
heeft uitgegeven in een vrij groot aantal exemplaren.
Zij hebben ook overigens, wat het bekend maken van
Jjeeuwarden in dat opzicht betreft, h.i. al het hunne
gpdaan.
I Ten tweede heeft de heer Kamstra gevraagd, of er
ook een mogelijkheid is om meer industrieterreinen
jfcuwrijp te maken. B. en W. menen, dat dit op het
ogenblik nog niet aan de orde is. Zij vinden het terrein
te .uiden van de Harlingertrekweg nog voldoende om
in ustrieën op te nemen. Ook in verband met de kapi-
taalslasten, die er aan verbonden zijn, is h.i. de tijd
om verdere terreinen aan te kopen, nog niet gekomen.
De heer V. d. Veen heeft bij de bespreking van het
woningprobleem de indruk gevestigd, dat ook het col
lege niet ontkwam aan het gevaar macht te stellen in
plaats van recht en heeft in dit verband zelfs de woor
den .misbruik van recht" gebruikt. Nu spijt het spr.,
dat de argumentatie, die de heer V. d. Veen in dit
opzicht geeft, wel in die mate vaag is, dat er eigenlijk
niet concreet op is in te gaan. Spr. voor zich zou tegen
over die enkele toch wel zeer algemene uitlatingen van
hem zeer stellig willen ontkennen, dat het college zich
aan dat euvel schuldig maakt. En hij zou tegenover de
afwezigheid van argumenten aan de zijde van de heer
V. d. Veen toch hierop kunnen wijzen, dat er nog geen
enkel proces is geweest, dat de gemeente Leeuwarden
door iemand is aangedaan in dit opzicht, hetzij in kort
geding, hetzij op andere wijze, dat de gemeente heeft
verloren. Steeds heeft tot dusverre, wanneer iemand
meende, dat hij onrecht leed, de rechter de gemeente
in het gelijk gesteld. Spr. gelooft, dat hij zeer bepaald
bezwaar moet maken tegen een suggestie, zoals die door
de heer V. d. Veen zopas is gegeven.
Voorts heeft de heer V. d. Veen de uitlatingen ge
citeerd van de Directeur van Bouw- en Woningtoezicht
t.a.v. de stopzetting van woningbouw zonder vergun
ning. Hij heeft die uitlatingen een soort rechtspraak ge
noemd, die niet aan die directeur toekomt. Ook in dit
opzicht spijt het spr., dat hij het met de heer V. d. Veen
volstrekt oneens is. Wanneer hier gebouwd wordt zon
der vergunning, ligt het op de weg van het gemeente
bestuur om die bouw onmogelijk te maken en niet dat
onrechtmatige handelen of dat handelen in strijd met
de voorschriften door te laten gaan. Spr. wil ook wel
zeer nadrukkelijk van de kant van B. en W. zeggen,
dat, wanneer ook in de toekomst op deze wijze aan de
gemeentelijke voorschriften geweld wordt aangedaan,
B. en W. zeer zeker zullen doorgaan onmiddellijk, des
noods onder politiedwang, daar een einde aan te maken.
Een rechtsstaat eist nu eenmaal, dat particulieren niet
het recht nemen zonder vergunning handelingen te ple
gen, waarvoor vergunning is voorgeschreven.
Spr. zal overgaan tot een ander punt. Dat is de wen
selijkheid, ook door de heer V. d. Veen geuit, om te
eniger tijd te komen tot de bouw van, zoals hij het
noemde, een behoorlijk groot ziekenhuis. Nu is de toe
stand t.a.v. de ziekenhuisruimte zo, dat, wanneer de
uitbreiding, die het Diakonessenhuis op het ogenblik
aan zijn inrichting geeft, gereed is, het aantal zieken
huisbedden op de gehele bevolking een percentage aan
wijst, dat nauwelijks afwijkt van het landelijk gemid
delde en van wat landelijk als het juiste percentage
wordt beschouwd. Het is dus zaak, om in dat opzicht
voorzichtig te zijn. Het moet natuurlijk voorkomen
worden, dat ziekenhuisbedden verloren gaan. Hoe de
toestand wordt bij een aanzienlijke groei van de be
volking. zal moeten worden afgewacht. B. en W.
verwachten niet, dat in verband met dat toch bevredi
gende percentage en ook in verband met de zeer hoge
kosten, die aan de bouw en inrichting van een nieuw
ziekenhuis zijn verbonden men mag rekenen op on
geveer 25.000,per bed; een ziekenhuis voor 100
patiënten, dus nog maar een klein ziekenhuis, kost al
in de millioenen binnen afzienbare tijd óf de ge
meente óf een andere instelling in deze gemeente zou
kunnen toekomen aan de bouw van een nieuw groot
ziekenhuis. Wat speciaal de gemeente betreft, zal men
toch de eerste 1020 jaar moeten zorgen, dat het
Stadsziekenhuis intact blijft en zo goed mogelijk ver
zorgd wordt.
Dan komt spr. tot de opmerkingen van de heer San-
tema en mevr. Vondeling over de eed in het Fries.
De eerste vraag van de heer Santema was, waarom
spr. op deze aangelegenheid niet in de loop van het
jaar 1950 teruggekomen is. Daarop zou kunnen worden
geantwoord, dat het begrotingsjaar 1950 nog niet is
afgelopen, zij het dan, dat dit de laatste vergadering
in dit jaar is. Spr. wil thans gaarne de gelegenheid
aangrijpen om op deze kwestie terug te komen. De
reden, waarom hij het niet eerder heeft gedaan, is, dat
hij het juister vond om zijn inzicht te toetsen aan de