14 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 20 December 1950.
meningen van anderen, ook na de vorige begrotings
vergadering, en dat er in de loop van het jaar toch
ook geen agendapunt was, waaraan hij met goed fatsoen
kon aanknopen. Als voorzitter van de raad heeft spr.
er voor te zorgen, dat ook hijzelf niet buiten de agenda
om gaat.
Nu is het zo, dat spr. het met hetgeen mevr. Von
deling en de heer Santema hebben opgemerkt over het
gebruik van de Friese taal in het algemeen en ook in
het rechtsverkeer en in overheidslichamen, eigenlijk wel
eens is, juister gezegd, hij is het er mee eens. Hij zou.
zo hij niet in gesprek met een dame was, geneigd zijn
te zeggen, dat mevr. Vondeling en ook de heer San
tema een open deur hebben ingetrapt, maar dat durft
hij nu niet. Toch is het zo, dat dat het vraagstuk niet
is, waar het over gaat. Het gaat alleen over de vraag,
of het krachtens de wet aan de voorzitter van de raad
geoorloofd is een raadslid de eed, die deze ingevolge
de gemeentewet heeft af te leggen, in het Fries te laten
uitspreken en dan moet spr. tot zijn spijt, mag hij
er aan toevoegen blijven verklaren, dat naar zijn
mening de wet hem die mogelijkheid niet biedt. De wet
schrijft nu een keer zeer nadrukkelijk een bepaalde for
mule in het Nederlands voor en opent niet de moge
lijkheid die eed in een andere taal. in casu het Fries,
af te leggen. Het is niet een punt, waarmee spr. kan
transigeren, hij kan niet anders handelen, omdat de wet
moet worden nageleefd en als die wet niet juist is, be
hoort ze te worden veranderd.
Mevr. Vondeling heeft een voorstel aangehaald van
de afdeling Leeuwarden van de P.v.d.A. Inderdaad zou
deze zaak door wetswijziging moeten worden uitge
maakt.
Spr. kan ook niet zien, dat het andere punt, dat de
heer Santema heeft genoemd, iets nieuws heeft gebracht.
Spr. bedoelt het feit, dat in de zomerzitting van de
Friese Staten de Commissaris der Koningin aan die
Statenleden, die dat wensten, de gelegenheid heeft ge
geven om naast de eed in het Nederlands ook een in
het Fries uit te spreken. Daar is de toestand naar zijn
mening zo geweest, dat de Nederlandse eedsformule als
de enig wettelijk juiste formule is gebruikt, maar om te
voldoen aan de behoefte, die bij sommige Statenleden
bestond, is hun de mogelijkheid gegeven ook nog een
Friese eed af te leggen. Naar spr.'s mening heeft deze
in het Fries uitgesproken eedsformule juridisch geen
enkele waarde en dat is het enige waar het in dezen
om gaat. Spr. meent dus, dat hij in de gemeenteraad
van Leeuwarden dit voorbeeld, dat hij niet als een op
lossing beschouwt, niet zal kunnen volgen.
Dan heeft mevr. Vondeling een verzoek gedaan om
het probleem aan de Kroon voor te leggen. Spr. ziet
zonder meer geen mogelijkheid om als voorzitter van de
raad van Leeuwarden de Kroon te benaderen, om tot
een uitspraak over dit punt te komen. Hij ziet daar niet
de formele weg toe. Die formele weg zou er pas zijn,
wanneer geweigerd zou worden de eed in het Neder
lands af te leggen, waarop een raadsbesluit zou kunnen
volgen, dat door spr. ter vernietiging aan de Kroon
zou kunnen worden voorgedragen. Destijds heeft hij al
aan een der raadsleden die mogelijkheid voorgehouden
en als de zaak zo ernstig ligt, zou getracht moeten wor
den die weg te gaan. Of het erg elegant zou zijn, wil
spr. in het midden laten, maar dat is een weg om de
Kroon te benaderen.
Hij blijft dus van mening, dat, afgezien van de moge
lijkheid van ter vernietiging voordragen van een raads
besluit, de oplossing van dit probleem alleen gevonden
kan worden door wetswijziging, die, dat wil hij dui
delijk zeggen, van zijn kant gaarne zal worden toe
gejuicht.
Spr. meent hiermee alle punten te hebben beantwoord,
waarvan de beantwoording op zijn weg lag. Hij zou
nog even met de vergadering door willen gaan en vraagt
of de raad prijs stelt op replieken.
De heer Vellenga heeft over een enkel punt nog wel
iets te zeggen. Wanneer de Voorzitter die gelegenheid
zou willen scheppen bij bepaalde punten van de gen
begroting of de bedrijfsbegrotingen, zou spr. van zijn
kant van repliek willen afzien. Maar hij zou zich kun
nen voorstellen, dat van de zijde van hem c.s. wel be
hoefte bestaat n.a.v. de beantwoording door de Voor
zitter nog enige opmerkingen te maken.
Als de Voorzitter mag aannemen, dat dit tot een enkel
woord beperkt blijft, heeft hij er geen bezwaar tegen.
Dan zou men thans kunnen ophouden. Het gevaar be
staat echter, dat men bij elk punt opnieuw een soort
algemene beschouwingen krijgt en dat zou de raad ve 1
extra tijd kosten.
Het gaat er spr. om, wat de minst tijdrovende manier
van behandeling is.
De hear Santema freget, oft de tiid foar it replisearj n
ek rantsoenearre wurde kin.
De Voorzitter wil elke spreker 5 minuten spreekt ijd
toestaan en dan doorgaan met vergaderen tot halféén.
Men kan dan eens kijken, hoe ver men komt.
De heer Vellenga wil graag trachten zich aan de
toegezegde 5 minuten te houden. Het doet hem v el
genoegen, dat ook in het college aandacht bestaat voor
de medezeggenschap en dat deze daar in principe ret
zo gezien worden als door spr. c.s. Hij gelooft wel ac-
coord te kunnen gaan met wat de Voorzitter he "ft
gezegd, n.l., dat B. en W. in de loop van de tijd de
instelling van een commissie nog nader zullen over
wegen. Ook spr. c.s. hebben wel oog voor de moeilijk
heden, die zich op het ogenblik nog voordoen. Dat zij
niettemin op instelling van een commissie hebben ze-
wezen, hoewel spr. in het algemeen het bezwaar \an
de Voorzitter tegen bepaalde commissies wel kan del n
spruit voort uit ervaring in andere gemeenten, waar
men ook veelal een commissie heeft ingesteld.
Wat de commissie voor het vraagstuk van de in
dustrievestiging betreft, gelooft spr. toch niet, dat van
zijn kant instemming met het standpunt van de Vcnr-
zitter betuigd kan worden.
Spr. voor zich acht zich niet de aangewezen per
soon, daar nu in concreto op terug te komen, maar in
het sectieverslag is dit vraagstuk bij een bepaalde post
ter sprake gebracht en waarschijnlijk zal bij de beeno
ting hierop van andere zijde in concreto worden ter ig-
gekomen.
Spr. c.s. menen, dat een commissie hier een taak an
hebben. Dat houdt echter niet in een element van ri-
tiek van hun kant, waarop B. en W. van andere z de
vergast zullen worden. Zij delen die critiek ten enen
male niet. Verder wil spr. zeggen, dat hij c.s. acccord
gaan met het antwoord van de Voorzitter aan het adres
van de heer V. d. Veen i.z. een bepaald vraagstuk, dat
deze heeft te berde gebracht. Zij menen zich volk lig
achter dat antwoord te kunnen stellen en ook het even
tueel te volgen beleid, dat de Voorzitter heeft aange
kondigd, kan volledig hun instemming hebben. Spr.
meent, dat dit soort opmerkingen in al haar vaagheid
beneden de standing van een fractievoorzitter is, om
van de opmerkingen van de heer V. d. Veen over de
behandeling van de begroting en het ijsvermaak maar
te zwijgen.
Wat betreft de eedsaflegging in de Friese taal, pr.
c.s. stemmen daar volledig mee in. Zij zien de wense
lijkheid op dit gebied, die de Voorzitter ook sterk oe-
klemtoonde, in. maar kunnen, nu op dit ogenblik forn ~el
de mogelijkheid tot eedsaflegging in het Fries ontbre- *t.
wel instemming betuigen met hetgeen de Voorz; ter
zeide.
De hear Santema is der abslüt fan oertsjüge, dat Je
Foarsitter yn syn antwurd oangeande de kwesje an
de eed yn it Frysk wol hielendal sprutsen hat neffens
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 20 December 1950. 15
eare en gewisse en as men de saek allinnich mar ju-
ridysk en yn it forban fan de bisteande wetten en de
measte jurisprudensje sjocht, dan sil men yndied op dit
eagenblik in hiele toer hawwe om to biwiizjen, dat it
foar in Fries mooglik is, dat hy de eed yn syn eigen
tael öfleit. Mar as men dan yn de praktyk fan dizze
kwesje de figuer krijt, dat in Nederlansk steatsboarger
troch de macht van de wet twongen wurdt om net nef-
fens syn gewisse en foar it antlit fan God syn eed üt
to sprekken, dan seit spr., dat de wet dêr in stal oan-
nommen hat, dy't hy c.s. as Kristenminsken net ünder-
skriuwe kinne. Hy protesteart dus yn it alderearste plak
tsjin it feit, dat yn dizze kwesje net forsjoen is; nou
liket in protest yn 'e romte to klinken.
Yn elk gefal is der, neffens spr. syn idéé, troch itjinge,
dat bard is, ek yn de Provinsjale Steaten fan Fryslan,
oangeande dizze kwesje, in oare figuer üntstien. Nou
soe it mooglik wêze, dat fanwegen B. en W. oan de
regearing yn in petysje forsocht wurdt om in oplossing
yn dit bilangrike fraechstik. Der binne hjir al direktiven
jown yn dizze rjochting. As dit yndied ütfierd wurde
kin en de kwesje libbet hjir yn dizze rie dan
soe ek de gemeente Ljouwert mei foaroan wêze kinne,
om dizze saek ta in oplossing to bringen.
It kin dochs ek de Foarsitter net bifredigje, as hy
yn syn hert it rjocht, dat frege is, meistimt, mar op
groun fan de wet sizze moat: it kin net.
1 Spr. is der wis fan, dat, as in petysje fan B. en W.
by de regearing yntsjinne wurdt en de rie derefter stiet,
dit fraechstik in ein fierder to bringen is.
De heer Van der Veen wil graag met een enkel woord
terugkomen op wat hij in eerste instantie heeft gezegd
en wel in de eerste plaats op de kwestie van de aan
haling uit het bewuste rapport. Blijkbaar is hij niet
duidelijk genoeg geweest. Hij heeft niet willen zeggen,
dat het recht om een bouwwerk stop te zetten na over
treding van de bouwverordening, niet zou bestaan. Dat
heeft hij bewust buiten beschouwing willen laten. Waar
hij bezwaar tegen heeft, is de motivering, die in het
rapport gegeven wordt voor het gebruiken van het mid
del van stopzetting, omdat een bepaalde overtreding
niet voldoende bestraft zou zijn. Het recht om te straf- J
fen is niet aan de gemeente.
T.o.v. de kwestie van de woningtoewijzing zou spr.
minder vaag kunnen zijn. maar het lijkt hem niet ge
schikt in deze vergadering op die dingen terug te
komen. Spr. heeft niet gezegd, dat het college zich zou
hebben misdragen, maar alleen, dat de instanties, die
met de uitvoering zijn belast, daarbij niet te ver mogen
gaan en geen misbruik van bevoegdheid mogen maken.
Hij heeft alleen opgemerkt, dat B. en W. er tegen moe
ten waken, dat het meer voorkomt dan nodig is; hele
maal voorkomen is niet mogelijk. Het lijkt spr. ver- I
standig om de vraag, of in een bepaald geval misbruik
had kunnen worden voorkomen, liever privé te be
spreken.
Wat betreft de opvatting, die de heer Vellenga heeft
over de taak van een fractievoorzitter, deze interesseert
spr. niets. Hij ziet het nu eenmaal anders en wil er ver
der geen woord over vuil maken.
De Voorzitter gelooft, dat hij geen nader antwoord
behoeft te geven op de opmerkingen van de heer Vel
lenga t.a.v. de medezeggenschap.
Van verschillende kanten is er op gewezen, dat ter
bevordering van de industrievestiging het college zekere
bijstand zal moeten krijgen. B. en W. willen van hun
kant een nadere motivering afwachten en daarnaar hun
standpunt bepalen.
Op wat de heer Santema heeft gezegd, wil spr. heel
in het kort terugkomen. Hij zou, wanneer deze spreekt
van de dwang, die op een Nederlands staatsburger
wordt gelegd om een eed in zekere vorm, in strijd met
zijn geweten, af te leggen, toch wel het volgende willen
opmerken. Wanneer men zich tot raadslid laat ver
kiezen, weet men van te voren, dat men de eed heeft
af te leggen, die de wet noemt. Men heeft in eigen hand
de dwang, die men zou kunnen voelen, te ontgaan. Het
is dus niet zonder meer als juist te beschouwen, om
hier te spreken van dwang. Wat nu het denkbeeld van
een petitie aan de regering betreft, het gebruik van het
Fries in het verkeer van burger tot overheid en tussen
burgers onderling in het rechtsverkeer is van veel al
gemener aard, dan enkel het vraagstuk van de eeds
aflegging en spr. gelooft, dat het minder op zijn plaats
is t.a.v. dit enkele onderdeel van het vraagstuk zich
nu reeds tot de regering te wenden. Hij kan de heer
Santema meedelen, dat deze zaak in breder verband de
aandacht heeft, nu wel is gebleken, dat de aangelegen
heid van het Fries ongetwijfeld leeft. Hij meent daarom,
dat het goed is niet voor lange tijd, maar toch voor
lopig even af te wachten wat er komt.
Het verheugt spr., dat de heer Van der Veen in
tweede instantie de indruk, die hij in eerste instantie
had gevestigd, ten dele heeft weggenomen. Hij had zich
in eerste instantie dus in elk geval minder juist uitge
drukt.
Spr. blijft er bij, dat de uitlating, zoals die in het
rapport van de directeur van Bouw- en Woningtoezicht
voorkomt, ook in die vorm en voorzover de heer Van
der Veen er bezwaar tegen heeft, niet onjuist is. Inder
daad kan een aannemer als gevolg van de stopzetting
van het werk financiële schade lijden. Daar mag zeer
zeker op worden gewezen en op zich zelf bestaat er
ook geen bezwaar tegen, dat hij die schade lijdt; dan
moet hij de overtreding maar niet begaan.
V^at betreft het door de heer Van der Veen ge
sprokene over misbruik van recht, kan spr. verklaren,
dat, voorzover hem bekend, er noch door het college,
noch door enige ambtelijke instantie misbruik van recht
is gepleegd, ook niet door het Bureau Huisvesting. Spr.
moet die uitlating van de heer Van der Veen betwisten
en ontkennen. Wanneer deze op een gegeven ogenblik
iets heeft geconstateerd, dat onjuist zou zijn, dan had
hij niet moeten wachten, om dit in deze openbare raads
vergadering mede te delen, maar dan had het op zijn
weg als raadslid gelegen, om dat direct ter kennis van
het gemeentebestuur te brengen. Afgezien daarvan is
spr. onmiddellijk bereid, indien de heer Van der Veen
inderdaad gegevens heeft, deze in ontvangst te nemen,
of sterker, spr. wil hem graag uitnodigen deze ter ken
nis van het gemeentebestuur te brengen.
Nu van beide kanten in twee instanties is gesproken,
wil spr. het debat hiermee beëindigen.
De vergadering wordt geschorst tot 2 uur.