------
20
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 16 Mei 1951.
wel een aantal opmerkingen heeft te maken, zowel naar
de kant van het college als naar de zijde van enkele
raadsleden, die het een en ander over zijn interpellatie
hebben gezegd.
Spr. zal beginnen met de heer A. Witteveen; deze
heeft aan het adres van het Friesch Dagblad een woord
van lof gesproken. Nu is het op zich zelf juist, dat men
deze zaak aan de orde stelt, maar over het „hoe' zou
men van mening kunnen verschillen. Spr. meent, dat
het „hoe" niet acceptabel en ook niet verantwoord is
te noemen.
Het zou misschien overweging verdienen, dat het
college ook nog even ingaat op de suggestie van de
heer A. Witteveen, een bepaald terrein gereed te heb
ben, om de zaak aantrekkelijk te maken. Verder wees
deze spreker op de noodzakelijkheid van contact, waar
bij anderen zich hebben aangesloten.
De heer Pols heeft eigenlijk de indruk gewekt, alsof
er een samenspel geweest zou zijn tussen de wethouder
van Openbare Werken en interpellant; dat beiden dus
eigenlijk in naarstig overleg resp. interpellatie en betoog
zouden hebben opgezet. Spr. is begonnen met te zeggen,
waarom hij deze interpellatie had aangevraagd en hij
heeft drie motieven duidelijk genoemd. Het leek hem,
omdat het Friesch Dagblad, dat ook nog in een hoofd
artikel heeft aangedrongen op de grote lijn en uitdruk
kelijk heeft gezegd, dat het niet alleen ging tegen het
college van B. en W., maar ook tegen de raad, goed,
dat de raad zich over heel de gang van zaken uitsprak.
Spr. had hoop gehad, dat een aantal raadsleden een
bepaalde bijdrage zouden kunnen leveren tot deze dis
cussie. In ieder geval is hij wat dat betreft zeer teleur
gesteld. Hij wil de heer Pols wel zeggen hoewel het
eigenlijk totaal overbodig is, maar deze dwingt hem er
toe dat de wethouder en hij volslagen onafhankelijk
van elkaar de zaak hebben voorbereid en dat tussen
hen geen enkel contact is geweest. Hij zou van de heer
Pols graag het pertinente antwoord willen hebben, dat
hij dit accepteert, ja of nee. Hij meent, dat insinuaties
in deze bedekte vorm niet passen in de sfeer van deze
discussie. Hij heeft de heer Pols niet in verband ge
bracht met de politiek, omdat deze daartoe tot dusverre
geen aanleiding heeft gegeven.
Spr. heeft het niet zo gesteld, alsof er voor de ge
meente geen taak zou zijn op dit gebied. Hij heeft alleen
gevraagd: zou hier wel voor alle gemeenten een taak
zijn? En dat is niet het geval. Spr. heeft ook gezegd,
voor welke industrieën Leeuwarden z.i. wèl geschikt is.
Waarom de zaak van de opening van het kanaal en
de aansluiting is gelopen, zoals ze is gelopen, kan spr.
niet beoordelen. Het zou goed zijn, daar het een harte-
wens van de heer Pols betreft, dat het college even op
zijn opmerking in zou gaan.
In de begrotingsvergaderingen van 1950 en 1951 is
door alle raadsleden contact noodzakelijk gevonden:
alleen over de wijze, waarop en de reden, waarom ver
schilden de meningen.
Spr. antwoordt de heer Pols verder, dat hij heus wel
weet, dat er hier op het gebied van het bedrijfsleven
wel bepaalde organen zijn, maar ook de heer Pols weet
toch, als lid van het bedrijfsleven, dat dit als geheel
niet een eigen orgaan heeft: ook het I.C.O.B.E. is niet
zo'n orgaan.
Dat de heer Pols ook geen critiek op het beleid van
het college heeft, is iets, waarvan spr. met genoegen
heeft kennis genomen.
Spr. heeft niet gezegd, dat het bedrijfsleven onrede
lijke dingen verlangt, alleen, dat het bedrijfsleven wel
moet weten, dat het van de gemeente als gemeenschaps
orgaan slechts datgene moet vragen, waarvan de ge
meente alle facetten beter kan bekijken dan het bedrijfs
leven als belanghebbende.
Verder gelooft spr. ook niet, dat men Friesland
zonder meer kan vergelijken met de Groninger veen
koloniën of Maastricht met hun van oudsher geves
i_
tigde industrieën. Het klinkt wel aardig zo'n verge
lijking, maar ze gaat niet altijd op. Wanneer spr. het
gehad heeft over de excentrische ligging van Leeu
warden met de daarmee annex zijnde hoge vervoers
kosten, dan zijn dit eenvoudig de klachten, die uit het
bedrijfsleven zijn opgekomen.
De heer Pols heeft de Internationale geciteerd, maar
spr. heeft niet de beschikking over een liederenbundel
van de Partij voor Vrijheid en Democratie en kan dus
niet een citaat daaruit er tegenover stellen. Misschie r
kan dit later nog eens gebeuren.
De heer Pols is geëindigd met te zeggen: roep de
mensen bij elkaar. Dat is gebeurd. Men heeft zojuist
gehoord, dat er morgen weer „mensen bij elkaar worden
geroepen'Mogelijk, dat daardoor het tragische visioen,
dat de heer Pols had, toen hij Leeuwarden vergeleek
met het Vrouwtje van Stavoren, kan verdwijnen.
De heer Schootstra heeft ook enkele dingen aange
voerd, waarop spr. eerst niet zou ingaan; deze sprak
n.l„ omdat de tribune aardig bezet was en zijn broer
bij deze aangelegenheid betrokken was. Toch wil spr.
even opmerken, dat de heer Schootstra de taak van het
E.T.I.F. in dezen niet helemaal juist ziet en dat spr s
opmerking over door bedrijven te bouwen woningen
nog niet zo heel gek was.
Spr. denkt aan de dienstwoningen der zuivelfabrieken
en aan de woningen, die de heel grote industrieën, bijv.
ook in het Zuiden van het land, voor eigen personeel
bouwen, zonder als woningbouwvereniging op te treden.
(De heer Schootstra: Als de overheid er niet voor
zorgt.) Men zou daarover van mening kunnen ver
schillen, maar ook in het verleden heeft Philips en
hebben ook de zuivelfabrieken, zonder dat men toen de
overheid in gebreke zou kunnen stellen, al voor hun
personeel woningen gebouwd. De heer Schootstra wist
er op, dat in de bedrijven voor woningbouw geen
middelen aanwezig zijn. Dat hoort men inderdaad heel
veel.
Hij komt ook tot de conclusie, dat contacten over cn
weer opgenomen zouden kunnen worden en daar wil
spr. zich graag bij aansluiten.
Met de heer V. d. Meer is hij het eens, dat de pers
haar aandeel in de voorlichting van het publiek in dez n
gehad zou kunnen hebben, en eveneens, dat van ge
meentewege snel en effectief gewerkt zal moeten
worden. Ook de heer V. d. Meer meende, dat nader
contact geen overbodige luxe zou zijn.
Spr. moet de wethouder op enkele onderdelen zacht
jes in gebreke stellen; hij is niet op alle vragen ingegaan,
maar dit zal misschien in tweede instantie nog gebeuren.
Dit is intussen ook een bewijs, dat de wethouder niets
wist van hetgeen spr. zou zeggen.
Hij heeft vooral met genoegen kennis genomen van
datgene wat de wethouder heeft gezegd over de grord-
prijzen in vergelijking met andere gemeenten. Deze zaak
ligt in Leeuwarden veel moeilijker dan elders. Het is
goed, dat de wethouder deze informaties heeft inge
wonnen en van een hele serie gemeenten de grord-
prijzen en andere bijzonderheden ter zake heeft opge
noemd. Alleen wil spr. nog vragen, of dit betreft in
dustrieterreinen, zoals ze naar de mening van sommigen
moeten zijn, of gewone terreinen, die nog bouwrijp ge
maakt moeten worden. Men weet, dat de critiek ook
altijd weer daaromheen cirkelt.
De wethouder heeft gewezen op de ongezonde neigHg
tot critiek, die op het ogenblik in ons volk leeft. Sar.
kan dat volkomen met hem eens zijn. Hij kan het cok
ten zeerste betreuren, dat het Friesch Dagblad op ano
nieme klachten is ingegaan. Spr. c.s. hadden lie er
gezien, dat hier met open vizier was gestreden, dij
meent, dat wat de wethouder heeft gezegd i.z. de ge~e-
gistreerde kosten van bouwen en verbouwen van ta-
brieken en bedrijven (ongeveer 5 millioen gulden) :n
uitbreiding van personeel (17 a 20 sterk sprekende
taal is, die de twijfel, die in dezen nog mocht bestaan,
wegneemt.
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 16 Mei 1951.
21
De wethouder is zeer uitvoerig ingegaan, en terecht,
oj de verschillende gevallen, die in het Friesch Dagblad
naar voren zijn gebracht. Ook in dezen heeft spr. de
- chouder geen gras voor de voeten weggemaaid, want
h heeft daar met geen woord over gerept. Dat was
taak ook niet. De wethouder heeft hiermee gedaan
wat ook alleen maar van de kant van het college ge
daan kon worden.
Een enkele opmerking zou spr. nog willen maken
0 er degenen, die clandestien een huis hebben betrok-
k' ii. De heer Hacquebord werd er weer uitgezet. De
r Miedema heeft een andere weg bewandeld. Maar
-. fineer de wethouder zegt, dat B. en W. deze er na-
irlijk niet uit hebben willen zetten, zullen sommige
dsleden misschien denken: had het maar wel gedaan,
vanneer daar aanleiding toe bestond, want zijn handel-
ijze is, ook gelet op de correspondentie, niet fraai en
sportief te noemen.
De heer S. de Vries, ook door de wethouder ge-
oemd, wil meer belangstelling wekken voor de indus-
vdisatie bij de Leeuwarder burgerij. De wethouder
meende, dat hier misschien een taak voor het Friesch
Dagblad ligt, maar volgens spr. zou dit ook op andere
manier kunnen gebeuren en de heer A. Witteveen heeft
daar al op gedoeld, toen hij het over een foldertje had.
Men moet echter niet alleen interesse naar buiten, maar
ook naar binnen wekken; de gehele bevolking moet deze
1 laterie eens duidelijk uiteengezet krijgen.
De wethouder is ook even ingegaan op de kwestie
i de anonieme garagehouders. Spr. heeft toevallig de
orige week in de Leeuwarder Courant iets gelezen
over een garagecomplex, dat, zo meent hij, uitgevoerd
zou worden door aannemer H. Visser. Zou het mogelijk
in, dat die plannen zijn bedoeld, toen de wethouder
i _eft gezegd, dat er een serieuze poging is gedaan om bij
Harlingerstraatweg een garagecomplex te stichten?
aarom dit niet is doorgegaan, is spr. niet duidelijk
eworden. Misschien heeft de wethouder er een be
paalde reden voor, die hij niet zonder meer wil noemen.
Iet zou mogelijk toch wel goed kunnen zijn, dat op die
p .ats een garagebedrijf was. Men heeft in de courant
inen lezen, dat er een busverbinding Leeuwarden
Hamburg komt; in de ontwikkeling van het bus- en
overvoer zou dus een dergelijk bedrijf op die plaats
goed kunnen functionneren. De wethouder heeft ge-
;.gd, dat over die grote vraagstukken eigenlijk zoveel
als een rookgordijn hangt; dat de zaak van de garages
i ak staat en dat men liever realiseerbare werken heeft
aangevat, waarin intussen al 26 millioen gulden is
gestoken.
Spr. vraagt zich af, of het zin zou kunnen hebben,
de moeilijkheden rondom het structuurplan, dat de heer
A Witteveen wenst, eens uiteen te zetten met bepaalde
tekeningen en maquettes, opdat het bedrijfsleven een
inzicht zou kunnen krijgen in de vele vraagstukken, die
hier liggen.
T.a.v. ambtenarij en bureaucratie heeft de wethouder
Igewezen op de plaats van deze gemeente in de gecom-
lp eerdheid van de vraagstukken. De wethouder heeft
Igczegd, dat het een nationale klacht betrof, maar dat
IEet hier niet erger was dan het Rijksgemiddelde. Mis-
Ischien kan het zin hebben, dat de wethouder even in-
Igaat op het tweede deel van spr.'s tweede vraag, n.l.
1°de critiek in dezen aanleiding tot correctie zou kun-
Inen geven.
Hij zal het met spr. eens zijn, dat een goede samen-
Iwerking tussen de gemeente en het E.T.I.F. in het
Ikader van de industrievestiging van groot belang is.
ingaande op de vragen i.z. contact met het bedrijfs
leven, noemde de wethouder de ronde-tafel-conferentie
■van 18 Januari van dit jaar, waar o.a. de Kamer van
^Koophandel en het E.T.I.F. vertegenwoordigd waren
■en waar plannen voor het Westen van de stad door-
■gesproken werden; de wethouder zeide voorts, dat mor-
■gen een tweede bespreking zal plaats hebben, waarmee
dan ook de lijn, die in de begrotingsvergadering van
de kant van het college is uitgestippeld, wordt door
getrokken.
De wethouder heeft niet geantwoord op spr.'s vierde
vraag: waarom zijn verschillende industrieën niet naar
Leeuwarden gekomen? Spr. meent, dat het met het oog
op vorming van fabeltjes goed zou zijn, opening van
zaken te geven.
Voorts zegt hij te geloven, dat het inderdaad juist
is, dat men niet met alle middelen tracht hier industrie
heen te trekken en dat men ook deze zaak in het groot
moet zien en wel in het kader van de nationale, de
regionale en de provinciale verhoudingen. Maar toch
zal de wethouder het met hem eens zijn, dat men als
gemeente moet trachten een verantwoord aandeel in het
geheel te leveren.
Is het, zo vraagt spr. ten slotte, nog van belang, een
bepaald industrieterrein helemaal klaar te hebben, op
dat men, zoals de heer Pols het noemde, wat in de
etalage kan leggen? En zou het voorts wenselijk zijn,
dat een vorm van nauwer contact tussen het college
en het bedrijfsleven wordt gezocht?
De heer Witteveen (weth.) heeft het vraagstuk vrij
breedvoerig belicht. Hij is, voor zover hij weet, op alle
punten ingegaan. Datgene wat hij heeft verzuimd, zal
hij proberen nog even in het kort te herstellen.
Spr. zal overigens trachten om in zijn beantwoording
kort te zijn, te meer omdat de verschillende heren vra
gen hebben gesteld en ideeën naar voren hebben ge
bracht, die spr. z.i. al duidelijk in zijn eerste betoog
beantwoord, resp. behandeld heeft.
De heer Pols is nog eens begonnen over de te late
aansluiting van Leeuwarden aan het nieuwe kanaal.
Hij heeft geconstateerd, dat dit feestelijk zal worden
geopend, maar spr. wil hier direct op antwoorden, dat
deze formaliteit zal plaats hebben, zonder dat het
nieuwe kanaal al geheel bevaarbaar is. De algehele
bevaarbaarheid zal echter waarschijnlijk niet zo lang
meer op zich laten wachten.
De heer Pols loopt wel heel gemakkelijk over de
kwestie van de aansluiting aan de Oostkant der stad
heen door te zeggen: had niet meer druk uitgeoefend
kunnen worden op de provincie? Dit heeft de gemeente
niet alleen in handen. Het is een vraagstuk, dat 3 a 4
jaar bestaat, ook wat de spoorbrug betreft. De Spoor
wegen komen er ook bij te pas; spr. denkt hier o.a. aan
het tunnelvraagstuk. De veronderstelling van de heer
Witteveen, dat B. en W. de moed laten zakken, komt
spr. naïef voor. Als de heer Witteveen het beleid van
B. en W. werkelijk intens had gevolgd, was hij niet,
zo gelooft spr., tot deze gedachtengang gekomen. Dit
is een langdurige strijd geweest. Er zijn ettelijke con
ferenties gehouden. Dit zijn nu eenmaal geen vraag
stukken, waarvan men de oplossing zo maar uit de
mouw schudt. Van provinciewege is B. en W. nu ver
zekerd, dat de spoorbrug in de fabriek zo goed als
klaar ligt en B. en W. hopen dus, dat dit werk op zeer
korte termijn zal worden begonnen. Ged. Staten bewe
ren, dat ze alles in het werk stellen om de zaak te be
spoedigen en dat ze hopen en vertrouwen, dat ze inder
daad met de meeste spoed zal worden afgewerkt.
B. en W. kunnen niet anders doen dan er voortdurend
op hameren, wat zij ook gedaan hebben. Spr. kan de
heer Witteveen verzekeren, dat van rust of overgave
of van angst met de Spoorwegen wordt nader onder
handeld bij het college geen sprake is.
De heer Pols constateert verder, dat de activiteit,
alsmede het contact met de industriële sector eigenlijk
van hem zijn uitgegaan. Dat is wel een wat voorbarige
conclusie; hij staat er niet bij stil, dat er ook achter de
schermen, zowel door B. en W. als door de dienst van
Gemeentewerken, wordt gewerkt en hij vergeet, dat
er buiten het contact, zoals hij het zich voorstelt, ook
nog heel veel andere mogelijkheden zijn. En hij vraagt