24 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 16 Mei 1951.
liggen even mooie terreinen. Het is ook mogelijk op de
hoeken van dergelijke straten een klein deel van de zaak
aan het front en het eigenlijke bedrijf aan de zijstraat
te projecteren. Over zodanige verzoeken is zeker met
B. en W. te praten; men heeft het kunnen zien in de
Verl. Schrans. B. en W. zijn zeker bereid op deze wijze
de meeste medewerking te verlenen.
Wat de vraag van de heer Vellenga i.z. critiek op
de gemeentelijke instanties betreft, wil spr. heel graag
toezeggen, dat B. en W. zullen overwegen, of hier ver
betering is te krijgen. Zij zouden desnoods een brief
kunnen laten uitgaan naar de verschillende diensten.
Daar zullen B. en W\, zo meent hij, niets geen bezwaar
tegen hebben. Hij zou echter niet durven garanderen,
dat er een belangrijke verbetering valt aan te brengen en
wel, omdat men al, zoals hij reeds zeide, zijn uiterste
best doet. Klachten zullen er altijd blijven.
De vraag van de heer Vellenga, die spr. niet zou
hebben beantwoord, is: zijn er industrieën weggegaan
wegens het ontbreken van geschikte terreinen?
De heer Vellenga bedoelt, of dit bedrijven heeft weer
houden, om hier te komen. Men zegt vaak, dat zich hier
wel bepaalde industrieën wilden vestigen, maar dat het
feit, dat het industrieterrein die naam niet verdient, hen
weerhield.
De heer Witteveen (weth.) moet daar ontkennend op
antwoorden. Daar is het college niets van bekend. Als
B. en W. onderhandelingen voerden met ondernemers,
die een terrein zochten, lag bijv. de ene keer het ter
rein minder juist, terwijl een andere keer de prijs te
hoog was. De laatste keer zijn de onderhandelingen met
een vrij groot confectiebedrijf in Amsterdam in een
tamelijk ver gevorderd stadium geweest. Er zijn vrij
diepgaande besprekingen gevoerd en de vestiging was
bijna doorgegaan, maar te elfder ure heeft de directie
er toch van afgezien; het bedrijf is echter ook niet elders
gevestigd. Men moet over het algemeen zeer voor
zichtig zijn. In het confectiebedrijf heerst al een zeer
grote slapte. Van deskundige zijde heeft spr. gehoord,
dat dezer dagen vrij grote bedrijven al gedeeltelijk ge
sloten zijn en waarschijnlijk zullen ze geheel gesloten
worden. Mogelijk heeft de directie van het betreffende
bedrijf dit reeds voorvoeld. Gesteld, dat men dit be
drijf hierheen had gehaald, dan zou dit vele conse
quenties gegeven hebben.
Van geen enkel bedrijf, dat niet gekomen is, kan spr^
zeggen, dat het vaste plannen had zich hier te vestigen.
En geen enkel bedrijf is niet gekomen, omdat het ter
rein niet aanstond.
De Voorzitter zegt, dat de wethouder het hem wel
niet kwalijk nemen zal, dat hij diens betoog op een paar
zakelijke punten even zal aanvullen. Er is hier zo ont
zettend veel ter tafel gebracht soms dingen, die in
zeer verwijderd verband met de industrialisatie te
maken hadden dat hij niet alles heeft kunnen beant
woorden.
In de eerste plaats de kwestie van de kanalen. De
heer Pols heeft de Commissaris der Koningin geciteerd
in deze zin, dat er nu pas overeenstemming zou zijn
bereikt tussen provincie, gemeente en rijk over de
aansluiting van de stad Leeuwarden aan het Van Ha-
rinxma-kanaal. Dat is in deze vorm zeer stellig onjuist.
De feiten zijn deze, dat van gemeentewege zeer lang
durige onderhandelingen zijn gevoerd met het provin
ciaal bestuur, voornamelijk over de oostelijke aanslui
ting, in verband met de toezegging, dat de gemeente
een half millioen in de kanaalwerken zal bijdragen en
het is de raad bekend, dat B. en W. hem bij raadsbrief
van 14 September 1950 verslag hebben uitgebracht van
de overeenstemming, die toen al bereikt was. Daarop is
gevolgd het raadsbesluit van 20 September, waarbij de
raad dat half millioen gevoteerd heeft, maar dit dan
ook op basis van de betrekkelijke overeenstemming,
welke inhield, dat de oostelijke aansluiting van het
kanaal met inbegrip van de spoorbrug door de provincie
zou worden verzorgd. De heer Pols, die sprak van „diep
tragisch", heeft spr. hiermee aangetoond, dat de feiten
anders liggen. Hij kan volstaan met deze enkele da^a
te noemen. De onderhandelingen met de provincie zi n
al enige jaren voordien gevoerd en, om nog een datum
te noemen, het besluit van Provinciale Staten om een
brug en een zwaaikom te maken, is gedateerd 4 Januari
1951. Spr. noemt deze feiten om misverstand daarom
trent verder uit te sluiten.
Dan heeft de heer A. Witteveen gesproken over de
l'99'n9 van de ringweg. Bij deze kwestie is de figuur
ongeveer dezelfde. Het is de raad bekend, dat hij on
geveer 7 maanden geleden een wijziging van het uit
breidingsplan, waarbij het tracé van de ringweg was
betrokken, heeft vastgesteld. Wanneer hier dus naar
gevraagd wordt, kan spr. verwijzen naar dit raads
besluit.
Door de heer Pols is een uitlating gedaan in deze zin,
dat er iets zou haperen aan de verhouding tussen h<*t
E.T.I.F. en het gemeentebestuur. Uit zijn gemaak e
notities leest spr., dat het zo is gezegd, dat de verhou
ding niet is, zoals de heer Pols dat graag zou willen.
In verband hiermee zou spr. en dat uitsluitend ter
voorkoming van elk misverstand willen opmerken,
dat hij vóór de oorlog het pleit heeft gevoerd voor de
oprichting in de provincie Friesland van een technisc i-
economische organisatie; dat het gemeentebestuur dire :t
na de bevrijding, nog in de tijd van het Militaire Gezag,
heeft aangespoord tot oprichting van het E.T.I.F. en
dat het gemeentebestuur nu al verschillende jaren ge
leden bij de raad een crediet heeft gevraagd voor het
opstellen van een welvaartsrapport door het E.T.I.F.
Uit dit alles blijkt wel, dat het gemeentebestuur ock
toen aandacht had voor de punten, die hier thans ter
sprake zijn gebracht en toen al behoefte gevoelde a; n
deskundige voorlichting. Ook is het E.T.I.F. betrokki n
bij het uitbreidingsplan. Dit is er dus al en het blij :t
nodig dit op bepaalde onderdelen te wijzigen. Ook dit
wordt door het E.T.I.F. aangegeven.
Overigens is spr. geen enkel feit bekend, waaruit 1 ij
zou moeten concluderen, dat er tussen het E.T.I.F. en
het gemeentebestuur geen behoorlijke verstandhoudii g
zou zijn.
Hij heeft dit naar voren willen brengen ter vermijdii g
van elk misverstand. Hij zegt dit met enige nadrur,
omdat enkele uitlatingen, zoals die hier zijn gedaan, tot
verkeerde conclusies aanleiding zouden kunnen geve i.
Nu in twee instanties is gesproken, zou spr. de b -
raadslagingen willen sluiten.
De heer Vellenga zou eigenlijk nog wel een ogenbl k
tijds willen vragen om een verklaring af te leggen. M >-
gelijk wil de Voorzitter de raad vragen dat nog toe e
staan.
De Voorzitter brengt dit verzoek aan de raad over.
De heer Pols heeft geen gelegenheid gehad in twee e
instantie te spreken.
De Voorzitter zegt, dat vanavond de normale gai g
van een interpellatie wordt gevolgd. De interpella.it
heeft vragen gesteld, die door het college werden b -
antwoord en in tweede instantie kreeg de gehele rard
nog de gelegenheid er het zijne van te zeggen, waarcp
het college nog nader antwoord gaf.
Spr. stelt dan ook voor om de beraadslagingen e
sluiten. Het is aan de raad, daarover te beslissen.
Spr. kan zich niet indenken, dat er, nu de zaak ze r
breedvoerig is besproken, nog nieuwe gezichtspunten
naar voren zijn te brengen. Gezien ook het feit, dat b t
reeds over twaalven is, zou hij, als de raad daarim e
accoord kan gaan, willen adviseren, dat de heer Vel
iki ia en desgewenst ook andere raadsleden een korte
verklaring afleggen. Spr. zou echter niet terug willen
ga n tot discussies, die wie-weet-hoe-lang kunnen
Iduien. Misschien ook wenst de raad de beraadslagingen
te uiten.
De heer Van der Schaaf wil graag een kort woord
zeggen. Wanneer de heer Vellenga een verklaring zou
afliggen, zou iedere fractie hetzelfde doen en dan krijgt
men de vraag: hoelang mag de verklaring zijn, waar
mee dan het debat weer aan de gang is.
De heer Vellenga mag misschien hier zijn visie tegen
over stellen. Hij heeft als interpellant deze zaak losge-
Imaakt. Het college is zo vriendelijk geweest zijn visie
oei: te geven. Spr. kan zich echter voorstellen, dat men
Inu de interpellant kan vragen: wat is Uw eindoordeel
over de gang van zaken; in verband daarmede zou spr.
I een korte verklaring willen afleggen.
De Voorzitter vraagt, of de raad het kan goedvinden.
De heer Pols kan het niet goed vinden.
De heer Schootstra wil wel van een verklaring afzien.
De Voorzitter zegt, dat er thans sprake is van twee
I voorstellen: een voorstel van de heer Vellenga om nog
verklaring zijnerzijds af te leggen en dus de beraad-
I slagingen niet te sluiten en een voorstel van de heer
d. Schaaf om de beraadslagingen te sluiten.
Het lijkt spr. het beste, om er over te stemmen. Dan
is het voorstel-V. d. Schaaf het meest vérgaand.
De heer Van der Schaaf vraagt geen stemming, maar
laat het aan de Voorzitter over, hoe in dezen te han-
I delen.
De Voorzitter zegt, dat hij, omdat de heer Vellenga
de interpellant was, diens vraag, om heel in het kort
iets te mogen zeggen, kan onderschrijven.
De heer Schootstra vindt het niet juist, dat thans
alleen aan de heer Vellenga het woord verleend wordt.
Deze kan dan in derde instantie nog iets zeggen, al
betreft het maar het afleggen van een korte verklaring,
terwijl de rest van de raad, die zich niet eerder met het
geval kon gaan bemoeien dan na het antwoord van de
wethouder, niet meer aan het woord kan komen. Spr.
zou zo zeggen: „It moat nou mar üt wêze".
De Voorzitter zal elk raadslid, dat zulks wenst, een
minuut spreektijd toestaan voor het afleggen van een
verklaring.
De heer Vellenga wil slechts zeggen, dat in de gehele
raad geen critiek leeft op het beleid van B. en W. en
ook geen nieuwe wegen zijn aangewezen om aan de
onbevredigende situatie een andere wending te geven
en dat hij volkomen tevreden is over de uiteenzetting,
die door de wethouder van Openbare Werken is
gegeven.
De heer Wiersma heeft zijn fractie niet meer kunnen
raadplegen, maar meent te kunnen concluderen, dat men
zich bij de verklaring van de heer Vellenga kan aan
sluiten.
De heer Pols is niet helemaal bevredigd, maar heeft
ook geen contact meer met zijn fractie kunnen houden.
De hear A. Witteveen is ek noch net hielendal bi-
fredige troch it antwurd fan de wethalder.
De hear Van der Meer is yn greate linen hy hat
der ek net mei syn fraksje oer praet wol bifredige
troch de ütinoarsetting fan de wethalder.
De Voorzitter verklaart, dat hiermee deze interpel
latie is afgehandeld en sluit vervolgens de vergadering.