ERRATUM. 8 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 16 Mei 1951 verkeerde critiek geloosd en heel veel getuigt van een onjuiste mentaliteit; spr. vraagt zich zelfs af, of het Friesch Dagblad hier geheel aan ontkomen is. Dit blad toch heeft zich, althans voor een deel, tot tolk gemaakt van dit soort critiek en laadt het dan niet de schijn op zich mee te willen zingen in het koor van die lieden, die alleen maar een paar liederen op het repertoire hebben over bureaucratie en ambtenarij, welk soort lie deren afgestemd zijn op een bepaald soort publiek? Bepaalde gedeelten van de verschenen stukken zijn goed geschreven en ook wel verantwoord, maar an dere laden de schijn op zich te grenzen aan sensatie- journalistiek. In de kringen van het Friesch Dagblad zal men weten, dat men ook onzuiver op het klavier van de volksconsciëntie kan spelen. Dat het blad heeft gemeend de aandacht op deze zaak te moeten vestigen, is volkomen zijn goed recht, maar spr. vraagt zich af, of het niet anders had gekund. Het lijkt hem goed, dat het college met zijn beant woording vooral aandacht besteedt aan de beweerde bureaucratie en ambtenarij, de vertraging en verstar ring, ook in die zin, dat, als er aanleiding zou zijn tot correctie wat mogelijk zou kunnen zijn ook boven en buiten alle critiek om inderdaad deze correctie van binnen uit ter hand wordt genomen. Het is niet aan spr., al de opmerkingen over de indus trialisatie te beantwoorden. Het is zelfs zo, dat uiteraard een groot aantal raadsleden in het duister tast ovex wat nu precies is gebeurd en wat niet is gebeurd. Ook zij hebben deze zaak slechts van één kant kunnen be zien en spr. is zeer benieuwd naar wat van de kant van het college hierover zal kunnen worden gezegd. Het Friesch Dagblad, dat een groot aantal opmer kingen van bepaalde mensen heeft geplaatst, is er niet aan ontkomen, dat zijn gewone getrouwe lezer er de mening van de krant zelf in heeft gezien. De zure op merkingen over de sportterreinen en de ontspanning en ook die over de hiervoor gebrachte offers, zijn beslist onjuist. Er zijn hiermee grote bedragen aan steungelden bespaard, terwijl hij die geen vreemdeling in Jeruzalem is, weet, dat uitkering van steun rijkszaak is, waarmee slechts rijksgelden zijn gemoeid. Het zal goed zijn, dat van de zijde van het college de kaarten op tafel worden gelegd. Dat is de bedoeling van deze interpellatie. Spr. verwacht van B. en W. hun visie op de industrieterreinen en hun mening over de critiek, die zegt, dat het geen industrieterreinen zijn, dat de hiermee bedoelde terreinen die naam niet ver dienen, met als gevolg, dat bepaalde mensen worden afgeschrikt en hier niet komen. Als men zo de zaak stelt, kan de raad op hoog plan het beleid overzien en beoordelen, een beleid, waaraan de raad overigens zijn vertrouwen heeft geschonken en waarover hij bij de behandeling van de begroting zijn lof heeft gezongen. Maar deze interpellatie heeft ook de bedoeling, dat het college uit de raad de stimulans krijgt door te gaan met het doen van wat verantwoord is, opdat de indus trialisatie doorgang kan vinden. Vanavond nog heeft men kennis kunnen nemen van een rede van Minister Van den Brink ter gelegenheid van het jubileum van Philips te Eindhoven, waarin hij wees op de nood zakelijkheid van verder voortgaande industrialisatie. En daar, waar Leeuwarden hierbij een taak kan ver vullen, zal het dat ook zeer zeker moeten doen. Spr. moge eindigen met al datgene wat hij heeft ge zegd samen te vatten in een 5-tal vragen, die achter eenvolgens zo luiden: 1. Wat is de mening van het college over nauw en geregeld contact tussen bedrijfsleven en gemeente, met belangstelling en begrip voor de mogelijkheden, die wederzijds aanwezig kunnen zijn? Ligt het ook in de bedoeling van het college dit con tact te bestendigen met alle vruchtbare gevolgen van dien? 2. De gemeentelijke organen zullen overal daar, waar dat redelijkerwijs van een gemeenschapsorgaan verwacht mag worden, zakelijk inzicht hebben te paren aan bereidheid tot service verlenen en een zo vlug mo gelijke afwerking van correspondentiewerkzaamheden e.d. Geeft de critiek, die in dezen bestaat, ook aanleiding tot correctie? 3. Heeft het college kennis genomen van een 8-tal artikelen van recente datum in het Friesch Dagblad en is het college bereid en in staat zijn visie op de hier aan de orde gestelde materie te geven? 4. Meent het college, dat de zienswijze van velen, dat de geprojecteerde industrieterreinen eigenlijk die naam niet verdienen, bepaald onjuist is en wil het zijn mening in deze zaak uiteenzetten? Is het juist, dat o.a. om bovenvermelde reden som mige industrieën niet naar Leeuwarden zijn gekomen? 5. Zal het bij de huidige gang van zaken nog zin hebben een industrie-flat of een werkplaatsengebouw te stichten of was de gang van zaken bij een vorige poging in deze richting dermate teleurstellend, dat het college het voorshands niet verantwoord acht stappen in deze richting te ondernemen? De heer Witteveen (weth.) wil, nu hier in deze ver gadering de industriële ontwikkeling van onze stad ter sprake komt, kennelijk als gevolg van een artikelen serie in het Friesch Dagblad, gaarne, voordat hij ingaat op de vragen, door de interpellant gesteld, ook zijner zijds in algemene zin de industrialisatie belichten. Omtrent de wenselijkheid, om nog maar niet te spreken van de noodzakelijkheid tot opvoering van ons industrieel en producerend vermogen, bestaat, zo ge looft spr., in de brede lagen van ons volk geen verschil van mening. De compacte en nog steeds groeiende bevolking van ons klein en bovendien geamputeerd Rijksverband vraagt noodzakelijk een relatief verbrede en aanvul lende basis voor de bestaansmogelijkheid en de be staanszekerheid. Voor deze basisverbreding komt tot dusver als eerste en belangrijkste alternatief de indus trialisatie naar voren en de verhoging van ons indus trieel vermogen. Ook volgt hierachter nog de emigratie. Dit laatste, n.l. emigratie van een bevolkingsdeel, is in wezen niet anders dan een noodsprong en kan moreel noch zakelfk voor het land en de bevolking een voordeel in alge mene zin worden genoemd. Opvoering van ons industrieel en producerend ver mogen daarentegen, waardoor wij niet alleen in meer dere mate onze eigen behoeften kunnen dekken en n staat zijn meer te exporteren, doch ook en vooral meer arbeidsvolume kunnen verschaffen aan onze groeienüe bevolking, kan niet anders dan de belangstelling hebben van ieder weldenkend Nederlander, ook zeker van de raad, maar even zeker van dit college. Het doet zelfs enigszins comisch aan, wanneer een blad of bevolkingsgroepje, bij dit reeds lang algemene begrip, zich nog, en dan op min of meer tendentieuze wijze en in sensationele vorm, meent te moeten opwer pen als de stem des roependen in de woestijn. Belangstelling alléén is bij dit vraagstuk niet vol doende. Hiervoor is nodig daadwerkelijkheid. En dan komt direct de vraag naar voren; Hoe komen wij hiertoe en welke middelen staan ons hiervoor ten dienste? Voor een lagere publiekrechtelijke instantie als een gemeente en vooral wanneer de plaatselijke omstandig heden niet voor de hand liggend gunstig zijn en dan bedoelt spr. daarmede: arbeidsprognose, algemene lag ging, verbindings- en transportmogelijkheden, gebou- wenvoorraad en niet te vergeten de woningmarkt zijn de middelen beperkt. Vooral natuurlijk dit alies gezien in het raam van de zeer benarde omstandig heden, waarin wij leven. In tijden van voorspoed en hoogconjunctuur is het niet moeilijk, vraagstukken en problemen, voor zover Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 16 Mei 1951. 9 die er dan nog zijn, snel op te lossen. Heel anders ligt dit in tijden als de onze, met moeilijkheden, neergang en daarbij natuurlijk onrust en ontevredenheid. Men constateert zo vaak in onze tijd, dat hiermede, zij het dan bewust of onbewust, niet voldoende rekening wordt gehouden. Drang tot een zo snel mogelijke oplossing an een vraagstuk of een probleem is gewenst en soms noodzakelijk, doch het is even gewenst en noodzakelijk, dat deze drang opbouwend en constructief blijft. Pas dan bevordert men de zo noodzakelijke rust en bezon kenheid. Het is voor iedere ingewijde duidelijk, dat bij de on- ekere en schommelende conjunctuur steeds weer een hernieuwde en herziene aanpassing wordt gevraagd. Dit geldt zowel voor het individu als voor de gemeen schap en werkt natuurlijk remmend. Heel sterk komt dit naar voren bij het vraagstuk van de industrialisatie, omdat juist dit vraagstuk zo over-conjunctuur-gevoelig is en daarbij grote investeringen vraagt. Vooral de in- esteringen en de risico's zijn, en dit valt niet te ver wonderen, de oorzaken voor de weifelingen en koers wijzigingen, die men steeds weer bij de ondernemers kan constateren. Spr. spreekt hier, zij het dan in be scheiden verband, uit ervaring, want de besprekingen en bemoeienissen met informerende en zoekende onder nemers zijn vele. Inzonderheid de dienst van Openbare Verken heeft hieraan veel, zeer veel, tijd besteed. Soms met succes, andere malen zonder succes. De moei- jkheden, die een zoekende of informerende onder- emer tegenkomt, de ondernemingslust is gelukkig nog in grote mate te constateren zijn van zijn kant gezien ok vaak groot en liggen meestal op het financiële vlak. estaande gebouwenvoorraad is er vaak niet en nieuw- ouw vraagt veelal te grote investeringen. Het zou heel 'at eenvoudiger zijn, wanneer men van overheidswege set enigszins ruime hand de investeringsmoeilijkheden on opvangen. Of dit, in groter landelijk verband ge ien, mogelijk of juist zou zijn, is hier niet ter beoor deling. Wel kan worden vastgesteld, dat dit bij de algemene constellatie en nog afgezien van de vraag of het juist zou zijn voor een gemeente als de onze, ehoudens misschien een enkele uitzondering, vrijwel onmogelijk is. Het is treffend, dat juist in kringen, waar men vaak bitter klaagt over de vele overheidsbemoeiingen en waar spr. persoonlijk ver in mee kan gaan, juist op dit gebied x tegenovergestelde tendenz blijkt te bestaan: De overheid schiet overal te kort, terreinen zijn te duur, ■wel de prijzen lager zijn dan overal elders in soort- elijke plaatsen. (Spr. komt daar straks nog wel even op terug) en eigenlijk moest de gemeente ook nog zor gen voor gebouwen en credieten. Dit gaat allemaal zo taar, vaak onbewust. Men denkt schijnbaar alleen aan persoonlijk belang en daar dient de overheid zich maar hij aan te passen. Dit noemt men flair en visie. Inder al is flair en dit dan in ruime betekenis hier n grote mate aanwezig, doch de visie is naar spr.'s mening van twijfelachtig gehalte. /orige week Donderdag had spr. het genoegen met de nurgemeester aanwezig te mogen zijn bij de officiële ingebruikneming van de grote nieuwe silo bij Koop- lans Meelfabrieken. De burgemeester memoreerde zo reffend in zijn speech, dat de gemeente eigenlijk geen deel had in het ontstaan en de ontwikkeling van dit rote bedrijf. De medewerking bestond alleen maar uit xet afstaan van de terreinen, het verlenen van de ver- unningen, enz. Hij zag dit niet als een blaam voor de erneente, maar wel als een groot compliment aan het uivere particuliere initiatief en doorzettingsvermogen, it dwingt inderdaad respect af en moet onze hoge l'vaardering hebben. t x egenwoordig ligt dit bij een bepaalde groep schijn baar anders. De moeilijkheden volkomen erkennende, Joorai bij de na-oorlogse ondernemers en uitbreiders, ijnoet men toch oppassen voor te sterke aanleuning tegen de overheid. Dit zou aanleiding kunnen zijn voor een, zij het nog onzichtbare of niet direct waarneembare, eerste stap naar een grotere drang tot meerdere natio nalisatie, waar juist deze kringen en spr. moet er bij zeggen: hij persoonlijk ook erg bang voor zijn. Hij moet toegeven, dat de neiging tot aanleuning een vaak onbewust gevolg van persoonlijke moeilijkheden is, doch de pioniersgeest kan hierdoor in gevaar komen Natuurlijk is het voor een gemeentebestuur mogelijk en voor het gemeentebelang zelfs noodzakelijk, de in dustriële ontwikkeling zoveel mogelijk te bevorderen. Van bedoelde zijde wordt ook aan deze bevordering door dit college getwijfeld. De ontevredenen of onbe- vredigden kregen op verzoek en misschien wel onder enige stille drang, gelegenheid hun hart te luchten in het Friesch Dagblad. Op zichzelf bezien is dit in onze tijd geen uniek verschijnsel. Immers, in welke sector van ons maatschappelijk geheel is tegenwoordig niet zeer gemakkelijk een groepje ontevredenen of onbe- vredigden te vinden? De vraag is echter, of de basis tot deze ontevredenheid redelijk en billijk is. Gaarne wil spr. daarom de gevallen, die in het Friesch Dagblad worden genoemd, in dezelfde volgorde van de kant van het college belichten. De al of niet redelijkheid van de klachten ligt dan ter beoordeling van de raad. Vooraf wil spr. echter eerst gaarne even in grote lijnen aangeven, welke mogelijkheden hier kort na de Bevrijding lagen, hoe de ontwikkeling tot nu toe is ge weest en waaruit de bevordering van industrievestiging heeft bestaan. Bij de Bevrijding had Leeuwarden als vrijwel enig industriegebied de terreinen aan de Greuns- weg (Oostkant) ter beschikking. Dit terrein dateert reeds van jaren her en het is nimmer gelukt, ook vóór de oorlog niet, hier enige vestiging te krijgen, behalve dan langs het kanaalvak, waar o.a. reeds lang enige van onze grootste bedrijven zijn gevestigd. Naar de oorzaak hiervan kan men gissen en desnoods kan men daarover van mening verschillen, Het feit lag en ligt er nog, dat men hier niet heen wil, niettegenstaande de zeer lage grondprijs van hoogstens 3,per m2. Na de oorlog is het gelukt, hier twee bedrijven ge vestigd te krijgen, n.l. dat van de fa. Postma en Feen- stra en van de fa. Cohen. De eigenaar van de eerste industrie geeft nu in het Friesch Dagblad naast zijn critiek hoog op van zijn verwachtingen omtrent de ves tigingsmogelijkheden aan de Greunsweg. Deze weer gave is zo ongeveer een parallel met die van twee anoniemen in het Friesch Dagblad, die beweren, dat hun vertrek het sein zal zijn voor vele anderen. Deze drie breinen schijnen een vaste overtuiging te hebben in zake de volgzaamheid van anderen, wat hun voor beeld betreft. Een dergelijke vrijwillige discipline zou in verschillende maatschappelijke factoren zeer be gerenswaardig zijn. Sinds de door de raad genomen beslissing tot de aanleg van een vergrote jachthaven met sportterreinen, dit vooral mede als werkverruimingsobject, is het nog gelukt het aanzienlijke baggerbedrijf etc. van de fa. Dikkerboom en Sybrandy hierheen te trekken. In dustrievestiging, zij het in beperktere mate, is hier nog mogelijk en het laat zich aanzien, dat door de uitvoering ter plaatse van bovengenoemde werken de aantrekke lijkheid groter zal worden. Serieuze onderhandelingen worden thans reeds ge voerd over een van de belangrijkste terreingedeelten hier ter plaatse. Het lag voor de hand, dat, zou Leeuwarden de in dustriële ontwikkeling bevorderen, andere en betere mogelijkheden moesten worden geschapen. De trek be stond reeds jaren en is nog onveranderd naar het Zuidwestelijke gedeelte van de stad, n.l. naar de Har- linger- en Snekertrekweg. Overigens geen wonder: men zit hier in het spoorwegknooppunt en aan grootscheeps- vaarwater. De terreinen behoren mede tot de hoogst- gelegene in de stad, terwijl voor niet te zware bouw

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1951 | | pagina 5