8 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 September 1951.
zoekt en spr. aan de andere kant, maar dat de hoge
kosten van de militaire voorzieningen een oorzaak zijn
van het niet beschikbaar zijn van geld, kan hij beamen.
Hij is het niet eens met de heer Van der Veen, die
en passant de geleide economie de schuld geeft. Spr.
had gehoopt, dat hier een stemming zou zijn van on
voorwaardelijke bereidheid tot medewerking, waarbij
de schuldvraag geheel buiten beschouwing had kunnen
blijven. Deze lening moet slagen. Wanneer men nu niet
van harte medewerkt en met allerlei bezwaren komt,
dan slaagt ze niet.
De heer Leffertstra heeft enige technische inlichtingen
gevraagd. Hij vraagt, of de stukken verhandelbaar wor
den. Het is inderdaad de bedoeling beursnotering aan
te vragen, maar dat kan pas, wanneer het juiste bedrag
van de lening bekend is; dat is November over een jaar.
Gedurende het eerste jaar zullen de stukken dus niet
verhandelbaar zijn, maar na die tijd wel, ten minste,
wanneer de Vereniging voor de Effectenhandel deze
lening voor beursnotering aanneemt.
Deze zaak is eigenlijk heel eenvoudig. Spr. zou er
meer van kunnen zeggen, maar hij zou dan in her
halingen moeten vallen. Het is kort uitgedrukt zo: geen
geld, geen huizen; daar komt het op neer.
Spr. kan zich niet voorstellen, dat de inwoners van
Leeuwarden gezamenlijk niet in staat zouden zijn het
bedrag bijeen te krijgen, dat nodig is om het bouw
programma van het volgende jaar uit te voeren.
De heer Van der Veen vroeg nog naar de koers
bij bijzondere aflossing. Spr. heeft de voorwaarden te
voren niet zodanig bestudeerd, dat dit een vraagstuk
voor hem is geweest. Het is de bedoeling, dat de boete
bepaling, die voor de extra-aflossing gesteld is, ook
voor de bijzondere aflossing geldt.
De heer Van der Veen: Dat is dus anders dan in
de toelichting staat.
De heer Geerts weet niet direct, hoe het er precies
staat.
De heer Van der Veen: Daar staat zonder betaling
van boete.
De heer Geerts: Zo staat het er inderdaad. De redac
tie van het betreffende artikel is niet erg duidelijk,
maar er moet worden aangenomen, dat de boetebepa
ling ook hier geldt.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorste!
van B. en W.
Punt 14 (bijl. no. 164).
De heer Vellenga had bij de laatste begrotingsbehan
deling de eer namens zijn fractie de medezeggenschap
ter sprake te brengen. En dat vond van verschillende
kanten van de raad bijval. Spr. had ook het genoegen
uit de mond van de Voorzitter te vernemen, dat deze
zaak ook de aandacht en de instemming van het college
had. Thans, geruime tijd later, ligt er een voorstel voor
de raad, om de medezeggenschap in de bedrijven per
1 Januari 1952 te doen ingaan. De ontwikkeling van
het sociaal-economische leven en de vernieuwing der
maatschappelijke organen voert onafwendbaar naar
medezeggenschap van de werknemer. De tijd is toch al
lang voorbij, dat de arbeider alleen maar een mecha
nische factor in het productieproces en een noodzakelijk
verlengstuk van de machine was,
De werknemer wordt betrokken in het arbeidsproces
van zijn industrie en de gang van zaken ook in het
gemeentebedrijf. Men kent al de dienstcommissies, waar
dienst- en arbeidsvoorwaarden worden besproken,
maar wil men iedere werknemer inzicht en verantwoor
delijkheidsgevoel geven, opdat hij zich een bewust
scheppend mens gevoelt, dan zal men hem medezeggen
schap moeten toekennen. Niemand zal zo naïef zijn om
te menen, dat nu na 1 Januari dit alles op rolletjes za"
lopen. Dit moet groeien en rijpen en daarom lijkt het
spr. zo juist toe van de vakorganisaties, dat zij nu
reeds bezig zijn haar mensen op deze taak terdege voor
te bereiden. Menen wij, aldus spr., dat, nu op papier
alles klaar is, de rest automatisch zal volgen? Natuurlijk
niet! Het zal op de mensen aankomen, maar dat geldt
eigenlijk in heel het politieke en maatschappelijke bestel
en voor allerhande organisaties. Maar toch kent me
ook daar de wetten en verordeningen, statuten en regle
menten, o.m. als omschrijving van rechten en plichten,
die de ruimte scheppen voor het vormgeven van welk
organisme dan ook, die de fundering en de contouren
aangeven en beroep mogelijk maken.
Spr. gelooft, dat met dit voorstel een richting en een
mogelijkheid, een doel en een middel worden aange
geven en dat met het aannemen van het voorstel 1
Januari 1952 dan ook min of meer een historische datum
zal worden.
Omdat dit alles dus volledig past in de gedachten
van hem c.s. over de taakverdeling van leiding en ge
leiden, ook in de gemeentelijke organen, wil spr. gaarre
namens de fractie van de P.v.d.A. erkentelijkheid en
waardering voor dit voorstel uiten.
De heer Beuving dacht bij het lezen van dit voorstel
onwillekeurig aan de tijd, nu 20 jaar geleden, toen door
de vakverenigingen de leuze: Medezeggenschap in de
bedrijven werd gevoerd. De communistisch denkem e
leden van het N.V.V. waren destijds mede de eersten
om er aan mee te werken, deze leuze werkelijkheid e
doen worden. Men had toen echter voor ogen mede
zeggenschapscommissies, gekozen door het gehele pe
soneel, hoofd-, zowel als handarbeiders in fabrieken en
werkplaatsen; de beste krachten zouden na gezame -
lijke bespreking worden gekozen tot leden der cor -
missie, welke, in samenwerking met de directeur f
patroon, invloed zou kunnen doen gelden niet allei n
op de regeling der productie, maar ook op de lonen en
tarieven. Toen leefde in de vakbeweging de gedach
dat dit de eerste stap was op de weg naar een socia -
rechtvaardige maatschappij en men voerde daar str d
voor. Spr. betwijfelt, of men thans ook met die gedacl e
is bezield.
Het ontwerp, dat op het ogenblik voor de raad li; t,
laat duidelijk zien, welke gevaarlijke weg men thans is
ingeslagen.
In art. 5 wordt o.a. gezegd: Indien een medezeggen
schapscommissie is ingesteld, wijst elke organisatie, e
ten minste tien procent van het personeel bij de k
van dienst tot haar leden telt, jaarlijks twee ambtena n
als leden en twee ambtenaren als plaatsvervangers a n.
Worden dezen, zo vraagt spr., op de ledenvergader gr
of door het bestuur aangezocht? Hoe staat het met e
E.V.C., die door deze raad van het Gemeenschappe k
Overleg werd uitgesloten?
(De heer Vellenga: Door de gehele raad).
Spr. meent, dat het daar niet mooier om was.
Ook wat de ongeorganiseerden betreft, biedt dit vo r-
stel geen enkele waarborg.
Art. 8 zegt: Voorzitter van de medezeggenscha s-
commissie is het hoofd van de tak van dienst en d e
wijst als secretaris aan een ambtenaar, ook werkza m
bij die tak van dienst.
Art. 6 behelst het volgende: Uiterlijk 15 Januari v n
elk jaar doen de organisaties aan de voorzitter it
is het hoofd van de tak van dienst opgaaf van e
namen der op 1 Januari van dat jaar bij haar aanc
sloten leden.
Daaruit blijkt reeds voldoende, welke betekenis c n
dergelijke medezeggenschap heeft voor ambtenaren n
arbeiders: voor een groot deel nog niet eens de zeg-
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 September 1951. 9
g ngschap over het samenstellen van de medezeggen
schapscommissies.
Juist op dit ogenblik is een dergelijke instelling nodig.
Ze is in wezen geen andere dan die men in Italië tijdens
het bewind van Mussolini nodig had: de corporatieve
gedachte en de corporatieve staatsinstelling. De oorlogs
politiek, die onze regering op gezag van Amerika voert,
is oorzaak, dat men hier een eenzijdige voorlichting
k igt. Het devies van deze regering is t.a.v. het volk:
h.^rd werken en sober leven, maar t.a.v. de grote be-
zrters: meer winst uit de oorlogsindustrie. Doch een
groot deel van de ambtenaren en arbeiders, die reeds op
d rand van het minimum leven, gaan de ogen open en
zi nemen dit niet meer. De invloed van de werkers
v rdt steeds groter. Zij zijn beu van de oorlogspolitiek
en willen in vrede leven. Met leugen en laster en met het
in het leven roepen van commissies van verschillende
a d denkt men de klassestrijd te beteugelen, doch uit-
e: delijk zullen de arbeiders beslissen.
De communisten zijn niet tegen medezeggenschap,
n ar willen dan een commissie, vrijwillig door alle wer-
kers uit alle bedrijven gekozen.
Spr. c.s. zullen hun stem tegen dit ontwerp laten
h en en verklaren, dat hun fractie geacht wil worden
tegen dit voorstel te hebben gestemd.
De heer Pols wil in de eerste plaats verklaren, dat hij
niet tegen dit voorstel is. Toch bevredigt het hem niet
g eel. Hij is het eens met wat B. en W. in de toelich
ting zeggen, n.l., dat het ontwerp wat vaag en zwevend
i en W. beweren voorts, dat verdere nauwkeurige
b udering van deze materie en de in andere gemeenten
c gedane ervaringen hun aanleiding hebben gegeven,
d oorstel aan de raad aan te bieden. Nu spijt het spr.,
d in de stukken over uitwisseling van gedachten met
andere gemeentent niets is te vinden. Het was daardoor
misschien voor de raadsleden iets helderder geworden.
i heeft ook nog weer dit bezwaar, dat voor dit be-
1 ijke voorstel, dat men toch eerst wel eens terdege
r. bestuderen, voor men een beslissing neemt, de tijd
voorbereiding voor de raadsleden vrij kort is. Zij
r en het in enkele dagen bezien; hun licht opsteken bij
:re gemeenten, waar deze zaak al werkt, is niet meer
mogelijk.
>r. herhaalt, dat hij niet tegen medezeggenschap is.
Li s zelfs van mening, dat in een goed geleid bedrijf
c' medezeggenschap eigenlijk altijd al heeft bestaan.
I materie moet echter verder groeien en op een ge-
ge. n ogenblik in een reglement vastgelegd worden,
r niet op een vage manier; men moet wel degelijk
hrijven wat men wil. De gemeenteraad is gebonden
de Gemeentewet en daarin is zijn taak ook duidelijk
om chreven. Spr. had dan ook liever gezien, dat het
co! ge hier meer tot een doelstelling, tot een taakom-
scl ijving, was gekomen. Misschien zou men in den be-
gir. e niet al te uitvoerig behoeven te zijn, juist omdat
deze dingen zich in de toekomst moeten ontwikkelen.
Spr gelooft wel, dat men het er hier over eens is. Ook
de 1 :eer Vellenga heeft gezegd, dat het hier om iets gaat,
da: .noet groeien, want naast de medezeggenschap staat
wel degelijk de verantwoordelijkheid. Daarom vraagt
spr. ook nogmaals: was het niet mogelijk geweest, om
de aak van deze commissie wat beter te omschrijven?
Misschien kan hij echter door een toelichting van het
college bevredigd worden.
De heer Wiersma c.s. zijn het met de strekking van
hei voorstel wel eens. De heer Vellenga heeft er op ge
wezen, dat van diens kant bij de behandeling der laatste
begroting is gesproken over de medezeggenschap, maar
spr. wil er op wijzen, dat ook anderen zich bij de uitge
oefende aandrang om hier tot een medezeggenschaps-
regeiing te komen hebben aangesloten.
Eet ontwerp, dat de raad op het ogenblik wordt aan-
I geboden, is tot stand gekomen in centraal overleg. In
het algemeen is men, wanneer men deze dingen zoveel
mogelijk van het centraal overleg overneemt, op de
goede weg, maar spr. is het met de heer Pols eens, dat
het hier nog een betrekkelijk vreemde en ook wel een
ietwat ingrijpende materie betreft en geeft hem gelijk,
dat men slechts korte tijd kreeg om haar te bestuderen.
Spr. vraagt zich af, of de raad zich genoeg heeft kunnen
voorbereiden t.a.v. dit ontwerp. Wat zijn fractie be
treft, is dat niet het geval. Spr. c.s. hebben geen tijd
kunnen vinden deze zaak behoorlijk te overzien. Hij
meent, dat er niets tegen kan zijn, dit punt 3 weken uit
te stellen; het schijnt toch de bedoeling van het college
te zijn, deze regeling op 1 Januari 1952 te doen ingaan;
de raad zou dan de tijd krijgen zich b.v. door middel van
informatie in andere plaatsen te oriënteren.
Spr. doet dus het verzoek en wil er ook wel een
voorstel van maken dit punt tot de volgende ver
gadering uit te stellen.
De hear Van der Meer seit, dat it yn it bidriuws-
libben wenstich is, dat de leden fan it personeel harren
idéen oer de gong fan saken deponaerje kinne yn in sa-
neamde idéenbus. De direksje fan it bidriuw nimt dêr
notysje fan en hwat gaedlik is, wurdt oannommen en
seis yn praktyk brocht. Spr. wol eigentlik dizze matery
ek sa sjen. Lans dizze wei krijt it personeel fan de bi-
driuwen de gelegenheit om syn tinzen oer forskate ün-
derwerpen dêrre te bringen, dêr't it foech jowt en dèrom
is dit ütstel fan B. en W. spr.'s fraksje ek wol sym-
pathyk.
Persoanlik hat spr. it measte niget hawn oan de öf-
dieling „taak en bevoegdheid", hwant as men hwat
docht, moat men ek witte hwat men docht. As yn art. 10
stiet: „De medezeggenschapscommissie beraadslaagt
over alle onderwerpen betreffende de werkwijze van en
de dienstvoorwaarden bij de takken van dienst, voor
zover deze behoren tot de bevoegdheid van het hoofd
van de tak van dienst", soe spr. wol ris dizze fraech
stelle wolle: Soe de kommisje fan it gas- en elektrisiteits-
bidriuw ek sprekke meije oer in forheging of in for-
leging fan de tariven? Biheart dat ek noch ünder de
„werkwijze, voor zover tot de bevoegdheid van het
hoofd van de tak van dienst behorende"? Spr. tinkt hast
fan net, mar dat soe hy dochs wol ris witte wolle. It
liket him ek net üngaedlik ta, dat yn art. 11 stiet, dat in
bislüt nommen wurdt, as de foarsitter en de leden it iens
binne; dus sa kin men it ek sizze de mearderheit
fan de kommisje moat it iens wêze mei de foarsitter,
hwant as dat net it gefal is, wurdt it trochdien oan B.
en W. Mocht it oer de tsjinstbitingsten gean, dan kin it
haed fan de tsjinst, yn gefallen fan haest, foarearst in
bislissing nimme. It liket spr. wol goed ta, dat de bi-
foechdheit fan de kommisje, yn elts gefal tonearsten
(mar miskien moat it ek sa bliuwe) biheind bliuwt; dat
de kommisje dus allinnich ynfloed hat, as har leden it
iens binne mei it haed fan de tsjinst.
Voor zover de heer Van der Veen het heeft kunnen
volgen, gelooft hij, dat de heer Beuving niet helemaal on
gelijk heeft en dat de samenstelling van de medezeggen
schapscommissie, zoals is omschreven in artikel 5, in
derdaad wel enige verbetering zou kunnen ondergaan.
Hij meent, dat meer aandacht moet worden besteed aan
het personeel zelf dan aan de vakverenigingen, waarin
het georganiseerd is. Spr. is het in dezen met de heer
Beuving eens. (De heer Van der Schaaf: Bien étonnés
de se trouver ensemble!)
De heer Kamstra meent, dat het college met dit voor
stel een belofte heeft ingelost. Bij de begrotingsbehan
deling is de medezeggenschap ter sprake gebracht en
nu ligt hier het antwoord van B. en W. in de vorm van
het onderhavige voorstel.