10 Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 September 1951. Er is op gewezen, dat het reglement enigszins vaag is, maar het is tenslotte door het Centraal Overleg goed gekeurd en aanvaard. Spr. gelooft, dat dit onderwerp niet direct in alle bijzonderheden kan worden geregeld. Bovendien zit de gemeente niet voor altijd aan dit re glement vast. Het is geen wet van Meden en Perzen en het is altijd mogelijk wijziging aan te brengen, wanneer dit nodig mocht blijken. De medezeggenschap is van groot belang. De heer Pols heeft reeds gezegd, dat er in een goed geleid be drijf medezeggenschap is en ook behoort te zijn. Ook voor de gemeente is ze van belang. De verhouding tussen de personeelsleden en de hoofden van dienst kan er, indien nodig, inderdaad beter door worden, en ze zal ook zeer zeker de bedrijven zelf ten goede komen. Door de heer Wiersma is er op gewezen, dat de tijd van voorbereiding te kort is geweest. Spr. is dit met hem eens en wanneer er bij het college geen bezwaren tegen bestaan, dat dit voorstel wordt aangehouden tot de vol gende vergadering, dan zou hij het verzoek van de heer Wiersma willen steunen. Er zal dan meer gelegenheid zijn met verschillende personen en instanties overleg te plegen. De heer Beeksma (weth.) wil, voor zover het nog nodig is, met genoegen dit voorstel van het college ver dedigen. De heer Beuving heeft er aan herinnerd, dat er lange tijd gestreden is om de medezeggenschap in de bedrijven ingevoerd te krijgen. Spr. heeft bij zich een geschriftje over medezeggenschap, dat van 1924 da teert. In de twintiger jaren, dus een 30 jaar geleden, is dit rapport reeds verschenen. Goede dingen hebben soms lange tijd nodig om burgerrecht te verwerven; met kwade dingen gaat het vaak veel vlugger. De heer Beuving is om verschillende redenen tegen dit voorstel en het spreekt vanzelf, dat hij de oorlogs voorbereiding van anderen dan degenen, die zijn vrien den zijn, hiervan de schuld geeft. Men dient hierover in deze raadzaal niet te twisten. De heer Vellenga heeft terecht gezegd, dat deze zaak moet groeien en rijpen en dat men eerst na verloop van tijd, wanneer men enige ervaring in de practijk heeft verkregen, kan nagaan, of de huidige redactie van het ontwerp wel goed is. De heer Beuving heeft voorts nog gevraagd naar de samenstelling der medezeggenschapscommissies. Deze zullen worden samengesteld uit werklieden of ambte naren, die moeten worden gekozen door hun eigen orga nisaties, waarbij niet de É.V.C. is. Het mag de heer Beuving bekend zijn, dat de E.V.C. door een besluit van de raad, waar hij zelf niet tegen gestemd heeft de interruptie van zopas was zeer juist bij algemene stemmen van het Georganiseerd Overleg is uitgesloten. De organisaties, welker afgevaardigden nu samen met de vertegenwoordigers van het gemeentebestuur het G. O. vormen, zullen dus straks ook haar vertegen woordigers moeten aanwijzen in de medezeggenschaps commissies. De verkeerd georganiseerden en de on georganiseerden zullen dus worden uitgesloten. Als spr. de heer V.d. Veen, die adhaesie betuigde met de op merking van de heer Beuving i.z. de samenstelling der commissies, goed heeft begrepen, heeft hij er bezwaar tegen, dat de ongeorganiseerden niet in deze commissies gekozen kunnen worden. Spr. vindt dit logisch. Z.i. is het ongeorganiseerd zijn een gebrek aan verantwoor delijkheidsgevoel en daar de medezeggenschap mede bedoeld is om het verantwoordelijkheidsgevoel bij de werkers in de bedrijven op te voeren, meent hij, dat men de ongeorganiseerden hierbij niet kan gebruiken. De heer Beuving is van oordeel, dat de waarde van de medezeggenschap sterk daalt, doordat het hoofd van de tak van dienst voorzitter der commissie is en de secretaris aanwijst (art 8). Spr. weet niet, welke soort van medezeggenschap de heer Beuving zich voorstelt, maar in het systeem, waar van hij voorstander is, komt helemaal geen medezeggen schap voor. Daarin worden niet alleen bijv. een voor zitter en een secretaris aangewezen door instanties, die met de arbeiders niets hebben te maken, maar hele com missies worden van bovenaf aangewezen en niemand heeft enig recht zijn mannetjes er in te kiezen. (De heer Beuving: Waar zijn hier deze commissies?) De opmerkingen van de heer Beuving over het cor poratieve stelsel van Mussolini, alsook over de oorlogs politiek van Amerika kunnen ter zijde worden gelegd. B. en W. kunnen alleen tegen de heer Beuving zeg gen, dat de samenwerkende organisaties in 1948 in het Centraal Orgaan met de vertegenwoordigers van het gemeentebestuur datgene overeen zijn gekomen wat in het onderhavige reglement is,,vastgelegd. Toen is reeds een rapport hierover verschenen en daarom verwondert het spr., dat de heren Wiersma en Kamstra nu nog uit stel vragen. Als men, zoals de heer Wiersma, in over heidsorganisaties zit, en, zoals ook de heer Kamstra, ver tegenwoordiger der gemeente in het G.O. is, had men met deze zaak op de hoogte kunnen zijn; men heeft dr e jaar de tijd gehad om haar te bestuderen (De heer Van der Veen: Geldt dit ook voor ons?). Van de heer Pols heeft men gehoord, dat hij niet tegen dit voorstel is, hoewel het hem niet bevredigt, om dat het nog wat vaag en zwevend is. Men weet uit de raadsbrief, dat het college er evenzo over denkt. B. en W. hebben het Reglement Medezeggenschap overge nomen, menende, dat dit het is mede door de orga nisaties en vertegenwoordigers der gemeenten opgesteld en goedgekeurd in eerste aanleg een goede grondslag zou kunnen vormen voor een verdere uitbouw van e medezeggenschap. Over de regeling van deze aangelegenheid in andere plaatsen is nog niet veel bekend. Er zijn enkele plaatsen, waar men ook het Reglement Medezeggenschap tot grondslag heeft genomen, maar er zijn ook enige plaatsen, waar men het anders heeft gedaan. Het is alles evenwel nog van te korte duur, om er nu reeds een oordeel over te kunnen vormen. In elk geval is de ga g van zaken daar niet van dien aard, dat deze B. en W. aanleiding heeft gegeven met een ander voorstel te ko men dan dat nu voor de raad ligt. De heer Wiersma, die toch eigenlijk voorstelde om dit punt drie weken aan te houden, opdat de zaak op nieuw door de raad bekeken kon worden en het ont werp desnoods zou kunnen worden gewijzigd, ant woordt spr., dat het voorstel, alsook het rapport, dat ter inzage heeft gelegen, toch vrij eenvoudig is. Erva ringen in andere plaatsen zijn nog niet van beteke is en zijn ook niet spoedig te verwachten; daarom vindt spr. uitstel niet wenselijk. 1 Januari lijkt nog wel ve af, maar de tijd gaat snel; het valt altijd nog weer tegen. En B. en W. willen graag 1 Januari starten. De heer V.d. Meer, die ook sympathiek tegenover dit voorstel staat en die verder vraagt, of de mede zeggenschapscommissie bij de Lichtbedrijven b.v. m 'de zal bepalen de prijs van datgene, wat door deze be drijven wordt afgeleverd, antwoordt spr., dat dit ai niet het geval zal zijn. De medezeggenschap zal z h bepalen tot de dienstvoorwaarden en tot de bedrijfs voering. En dan nog slechts de dienstvoorwaarden t.a.v. enkelen. De algemene voorwaarden zullen ook nu nog worden behandeld door het G.O. De heer Kamstra, die voorstander van de mede zeggenschap is en ook meent, dat deze zaak moet groeien en dat men in de practijk ervaring moet krijgen, vond de tijd van voorbereiding voor dit voorstel te kort. Spr. herhaalt hier zijn antwoord aan de heer Wiersma. Spr. gelooft, het hierbij voorlopig te kunnen laten. Mocht hij nog iets hebben overgeslagen, dan zal hij rijn beantwoording gaarne aanvullen. Bij de Voorzitter is het volgende voorstel binnenge komen: Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 19 September 1951. 11 ..Ondergetekende stelt voor, de behandeling van punt 14 van de agenda drie weken uit te stellen." Het is ondertekend door de heer Wiersma. Het betreft dus een voorstel van orde en het lijkt spr. het beste, voordat met de beraadslagingen over het voor stel van B. en W. wordt doorgegaan, eerst dit punt van orde te behandelen. Want mocht de raad van mening zijn, dat drie weken uitstel gewenst is, dan kan men met de verdere beraadslagingen over punt 14 beter over 3 weken doorgaan. De raad heeft al van de wethouder ge hoord, hoe deze over uitstel denkt. Spr. vraagt hierna de heer Wiersma, of deze nog iets over zijn voorstel zou willen zeggen. De heer Wiersma meent, dat het duidelijk is. Het zal het beste zijn, dat, tenzij de raad unaniem spr.'s voorstel aanvaardt, er stemming plaats heeft. De heren Vellenga en De Vries vragen stemming. Het voorstel-Wiersma wordt hierna verworpen met 21 tegen 10 stemmen. Voor stemden de heren V. d. Vegte, Beuving, Kamstra, V. d. Veen en Wiersma, mevr. Heijmeijer-Croon en de heren V. d. Schaaf, Pols, G. de Jong en K. de Jong. De Voorzitter zegt, dat thans kan worden doorge gaan met de beraadslagingen over het voorstel zelf. De heer Kamstra vindt, dat de wethouder zich eigen lijk persoonlijk tot hem heeft gericht door te zeggen, dat hij niet begreep, waarom spr. uitstel verlangt. Hij meent, dat spr. uit hoofde van zijn lidmaatschap van het G.O. op de hoogte moest zijn met deze materie. Nu kan spr. hem de vraag stellen, op welke manier hij hiervan dan had kunnen kennisnemen. Dit is het eerste stuk op het gebied van de medezeggenschap voor gemeentepersoneel, dat hij onder ogen krijgt. Uit hoofde van zijn lidmaatschap van het G.O. heeft hij nimmer iets ontvangen. Hij krijgt op het terrein van de publiek rechtelijke bedrijfsorganisaties wel veel lectuur en deze tracht hij ook te bestuderen, maar deze studie kan voor dit voorstel niet worden benut. Het gezegde van de wethouder is hem dan ook niet duidelijk. De heer Beuving heeft in zijn korte beschouwing over dit onderwerp laten uitkomen, dat men door leugen en laster heel veel tracht te camoufleren. Spr. zegt dit. omdat het ook in deze vergadering meer dan eens is voorgekomen, dat men tracht door insinuaties van avond was het de wethouder in zijn antwoord - De Voorzitter kan dit woord niet toelaten en vraagt de heer Beuving zich parlementair te blijven uitdrukken. De heer Beuving meent toch wel, dat hij, al gebruikt hij dan niet de juiste bewoordingen, hier duidelijke taal spreekt. Het ligt niet in zijn bedoeling iemand te kren ken of te beledigen. Hij hoopt, dat deze verklaring voldoende is. i oen de wethouder het had over de commissies, die spr zich wenst of droomt, heeft hij gevraagd, welke commissies de wethouder daarmee bedoelde, maar deze bleef het antwoord schuldig. Mogelijk bedoelde hij de commissies, die volgens hem zouden worden ingesteld, wanneer Rusland hier een vinger in de pap had. 'e heer Geerts gaf eerder op de avond toe, dat spr. gelijk had met in zijn beschouwing bij het vorige punt te wijzen op het grote bedrag, dat besteed wordt aan de oorlogsvoorbereiding. Dat over de noodzakelijkheid daarvan verschil van mening bestaat, is natuurlijk niet erg, maar om in de toekomst mogelijke misverstanden te voorkomen, wil spr. de zaak eens goed recht zetten door een verklaring af te leggen: De Nederlandse communisten zijn tegen iedere aanvalsoorlog. Wanneer de tegenpartij van mening is, dat een aanvalsoorlog dreigt vanuit het Oosten, dan zullen alle Nederlandse communisten in de voorste gelederen zijn met het Nederlandse leger om de z.g. rode duivels uit het Oos ten buiten onze grens te zetten. (Stemmen: Dat hebben wij ook wel eens anders gehoord). Spr. c.s. zijn echter van mening, dat er in de volks- democratische staten volstrekt geen sprake is van oor logsvoorbereiding. (De heer De Vries: Gelooft U dat nu werkelijk?) Oorlogsvoorbereiding bestaat, met Amerika aan het hoofd, alleen in het Westen, met de bedoeling een aan valsoorlog naar het Oosten te beginnen. Er zal wel weer gezegd worden, dat dit maar moet worden be wezen. Spr. verklaart dan, dat dit niet alleen door Beuving of door ,,De Waarheid" wordt gezegd, maar dat ieder weldenkend mens dat kan zeggen. Zelfs uit verschillende reactionnaire bladen blijkt, dat de cijfers op de begrotingen van de volksdemocratieën duidelijk uitwijzen, dat slechts een minimaal gedeelte wordt be steed aan de verdediging van die landen en dat de economische omstandigheden daar van maand tot maand beter worden, terwijl hier in het Westen en in Amerika deze omstandigheden van maand tot maand en van week tot week naar een lager peil zakken. De Voorzitter verzoekt de heer Beuving terug te keren tot de medezeggenschap. De heer Beuving heeft met zijn betoog willen aan tonen, dat door al die leugens en laster de zaken waar het om gaat vertroebeld worden en daar komt men geen steek verder mee. Wanneer de wethouder zegt, dat het kwaad vlugger gaat, dan weet spr. wel, wat dat be tekent. Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig. De heer Beeksma (weth.): Wie de schoen niet past, behoeft hem niet aan te trekken. De heer Beuving wil de laster en leugen blootleggen en wanneer de wethouder er tegenover stelt, dat het goede langere tijd nodig heeft om tot stand te komen, dan vraagt spr. zich af, waarin de wethouder dat goede dan wel ziet. In de tijd tussen 1908 en 1951 is er niet zoveel veranderd. Ook de politiek ten opzichte van de arbeidersbeweging is niet veranderd, althans niet in die zin, zoals de wethouder wellicht bedoelt. Spr. is daaren tegen zo vrij te menen, dat de vijandige gevoelens ten opzichte van de arbeiders, die hun veel schade be rokkend hebben, niets aan kracht hebben ingeboet. Spr. gelooft in deze korte uiteenzetting zijn doel, om de klakkeloze en onwaarachtige aanvallen, die niet ver dedigbaar zijn, eens uit de doeken te doen, te hebben bereikt. De heer Beeksma (weth.) zegt, dat er een menings verschil tussen hem en de heer Beuving blijkt te zijn. (De heer Beuving: Helemaal geen wonder!) Spr. prijst zich gelukkig, dat die meningsverschillen hier in het openbaar geuit kunnen worden. (De heer Beuving: Waar niet?) De Voorzitter stelt voor de beraadslagingen te slui ten. De raad gaat hiermee accoord. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 15 (bijl. no. 169). De heer K. de Jong heeft in de toelichting tot dit

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1951 | | pagina 6