al heeft uiteengezet, wat volgens hen de bedoeling van deze burgerlijke verdediging is. Spr. wil hier nog iets anders van zeggen. Toen een tijdje geleden geld werd gevraagd voor de werklozen, werd er gezegd, dat het niet kon, omdat er geen geld was. Nu wordt er f 10.000,uitgetrokken voor de burgerlijke verdediging. Z.i. ware het juister, om de bewoners van de Westerstraat te verdedigen tegen ziekten. Er zijn daar verschillende mensen, die niet droog kunnen slapen. (Vrolijkheid.) Spr. bedoelt: in hun kamers. Er wordt hier gelachen, een teken, dat men de ernst van de toestand niet beseft. Spr. vindt dit geen onderwerp om te lachen. Hij c.s. willen een voorstel indienen om de hier gevraagde gelden te besteden aan sanering van onze volksbuurten. Dit voorstel luidt als volgt: „Ondergetekenden stellen aan de raad voor te be sluiten 0111 de gelden, welke B. en W. willen uittrek ken voor de zogenaamde burgerlijke verdediging, te besteden aan het beter bewoonbaar maken van de door de gemeente beheerde krotwoningen." De heer Beuving moest op verzoek van de burge meester het woerd oorlogsmisdadigers terugnemen, maar spr. wil deze vraag stellen: is het gooien van bacteriën in Korea dan niet misdadig? Hij c.s. staan op het standpunt, dat een dergelijke oorlogvoering inderdaad misdadig is. Het is beter, dat de raad zich spiegelt aan hetgeen laatst in de Tweede Kamer door proi. Gerretson van de C.H.U. is gezegd, n.l. dat de agressieve propaganda tegen de Sovjet-Unie veroor deeld moet worden. Dat is andere taal. Wij commu nisten staan, aldus spr., niet alleen in de veroordeling van die propaganda. Er komt steeds meer oppositie tegen deze Amerikaanse inmenging in de binnenland se aangelegenheden van Nederland. Vandaar ook, dat spr. c.s. van de andere gemeenteraadsleden onder steuning van het door hen ingediende voorstel vragen. De Voorzitter doet voorlezing van het ingediende voorstel. Hij merkt op, dat liet eigenlijk volkomen vreemd aan de orde van de dag is. Het voorstel van B. en W. beoogt, een voorziening aan de manege tot stand te brengen, die een bepaald bedrag zal kosten. Een voorstel om een dergelijk bedrag te besteden aan een ander doel heeft met het voorstel van B. en W. ten slotte niets te maken. Spr. meent, dat dit voorstel niet mede onderwerp van de beraadslagingen kan uitmaken. Hij vraagt, of iemand van de raadsleden nog over het voorstel van B. en W. het woord verlangt. Dit blijkt niet het geval te zijn. De heer Geerts (weth.) gelooft, dat er, om te kun nen debatteren, in elk geval toch enige overeenstem ming moet bestaan. Dat is hier niet het geval. De inzichten staan zo lijnrecht tegenover elkaar, dat spr. moet veronderstellen, dat één der twee partijen: öf de heren Beuving en F. T. Dijkstra öf spr. met blind heid is geslagen. Hij zal zich dan ook tot het zakelijke gedeelte van deze zaak bepalen. De gemeente krijgt materialen en die moeten worden opgeborgen. Ze kunnen niet op de Nieuwestad worden neergelegd. Daarom is deze voorziening nodig. De Voorzitter komt nog even op de orde terug. Art. 28 van het Reglement van Orde van de raad bepaalt: Ieder lid heeft het recht voorstellen te doen. Voorstellen, vreemd aan de orde van de dag, moeten schriftelijk en ondertekend aan de Voorzitter worden ingeleverd; art. 29: De Voorzitter deelt die voorstellen aan de raad mede en geeft dadelijk, of later vóór de aanvang der beraadslaging, aan de voorsteller het woord om zijn voorstel toe te lichten. Indien de rand besluit het voorstel in overweging te nemen, wordt daarmee gehandeld zoals omtrent liet onderzoek van stukken in dit reglement is bepaald. De situatie is nu als volgt: Er is een voorstel van B. en W., dat op regelmatige wijze aan de raad is gedaan onder punt 18 van de agenda, en er is een voorstel van de heren F. T. Dijkstra en Beuving, d it vreemd is aan de orde van de dag, maar dat kan worden ingediend. Nu zal echter de raad moeten ba- sluiten, of hij bereid is dat voorstel al dan niet in overweging te nemen. Spr. zou dus de raad deze gang van zaken willen voorstellen, dat eerst punt 18 wordt afgedaan en dat de raad zich daarna uitspreekt over het voorstel van de heren F. T. Dijkstra en Beuving. De heer Van der Schaaf zegt, dat daar op tegen is, dat men na aanneming van het voorstel van B. en het geld niet meer op andere wijze uitgeven kan. De heer Beuving vindt, dat de wethouder wel kort geweest is met zijn antwoord van 5 a 10 woorden, Deze zeide, dat öf de heren Beuving en Dijkstra öf hijzelf met blindheid geslagen moesten zijn. Dit antwoord is niet alleen kort, maar ook klein, te meer, omdat het hier over een hoogst ernstige zaak gaat. Het doet er niet toe, of men politiek gelijk denkt; spr.'s partij staat op het standpunt, dat ieders over tuiging geëerbiedigd moet worden. Hier gaat het er echter om, of men voor oorlog is of voor vrede. De Voorzitter zegt: het voorstel-Dijkstr a/Beu ving heeft niets te maken met punt 18. In dezen verschilt spr. met de Voorzitter van mening. Het betreft hier dat zal niet kunnen worden bestreden een eerste uitgaaf voor de burgerlijke verdediging, die de ge meenten is opgedrongen door de regering. Het gaat nu om het inrichten van een gebouw voor het op bergen van materialen, maar in de toekomst zullen de raad zeer zeker veel meer van dergelijke voor stellen bereiken, bijv. tot het aanschaffen van mate rialen en tot het aanstellen van functionarissen voor verschillende groeperingen. Daarom blijft spr. bij zijn mening, dat het voorstel, behelzende een eerste uitgaaf voor de burgerlijke verdediging, in verband staat met de oorlogsvoorbe reiding. De lieer Van der Schaaf wil, 1111 liet debat dit verloop neemt, toch een enkele opmerking maken, ook aan het adres van de heren Beuving en F. T. Dijkstra. Spr. is het eens met de wethouder: er gaapt tussen deze heren en de overige raadsleden een zeer diepe kloof. Het feit, waar het hier 0111 gaat, is op zichzelf van zeer ernstige aard. Spr. heeft de heer Dijkstra lioren zeggen, dat in Korea bacteriologische oorlogsmidde len zijn gebruikt en hij neemt aan, dat de heer Dijkstra dat in gemoede meent. Spr. en de andere raadsleden 1111 geloven evenzeer in gemoede, dat daar niets, maar dan ook niets van waar is. Zo ziet men dus, dat hier inderdaad een zeer ernstige kloof gaapt, die, aldus spr., onze meningsvorming zeer sterk beïnvloedt. De heer Geerts heeft gezegd, dat de heren Beuving en Dijkstra met blindheid zijn geslagen; spr. heeft het in andere woorden gezegd, maar het feit als zo danig blijft er. (De heer Beuving: Het omgekeerde kan ik ook zeggen.) Spr. wil voorts ter verdediging van het voorstel van B. en W., dat de sympathie van hem c.s. heeft, het volgende opmerken. Deze kosten worden aange wend ter bescherming van de democratische rechts orde in Nederland, die naar hun heilige overtuiging bedreigd wordt. Mijne heren, aldus spr., dat moet l' aannemen! (De lieer Beuving: Argumenten!) Daar zit geen oorlogsophitsing bij. Daar zit niets bij. Het is niet zo maar aangenomen, maar het is, aldus spr., onze heilige overtuiging, dat onze rechts orde wordt bedreigd door machten uit het oosten en dat men zich daartegen moet wapenen. Dat is het motief, waarom spr. e.s. voor het voorstel van B. en W. zullen stemmen. Onze geestelijke vrijheid (voor spr. e.s. geldt in bijzondere mate de vrijheid 0111 hun christelijke religie uit te leven), onze democratie, onze beschaving, onze cultuur, vormende het huis, waarin wij wonen, staan op het spel; daarvoor willen wij, aldus spr., strijden; om dat alles te beschermen willen wij de gelden, hier bedoeld, uittrekken. De heer F. T. Dijkstra schermt met de nood van de bewoners van 111 slechte staat verkerende huizen en krotwoningen. Spr. wil hem zeggen, dat men daar voor ook aan de zijde van hem c.s. een open oog heeft, maar wanneer hun gevraagd wordt, welke belangen van hogere orde zijn: het behoud van de geestelijke vrijheid en de democratische rechtsorde of do woning- voorziening, dan zeggen zij onvoorwaardelijk: de eerstgenoemde. Spr. meende dit ter verdediging van het voorstel van B. en W. te mogen zeggen. Men kan om het feit, dat hier een diepe kloof tussen de meningen gaapt, lachen, maar men kan er ook in ernstige zin over spreken en dat heeft spr. willen doen. De heer F. T. Dijkstra zegt, dat men voor de be wering van bedreiging uit het oosten geen bewijzen aanvoert. Spr. is zelf een slachtoffer van de demo cratie en de vrijheid. Hij is al gedurende 13 ii 14 weken werkloos. Hij viel eerst in de overbruggings uitkeringsregeling en krijgt thans sociale bijstand. Moet dat alles verdedigd worden? Valt er ten slotte nog wat te verdedigen? De margarine zal weer 2 cent omhoog gaan. Toen de broodprijs verhoogd werd, werd de margarineprijs ter compensatie verlaagd en er werd verzekerd, dat deze nadien niet weer omhoog zou gaan. Spr. noemt dit volksbedrog. Verder zou spr. wel eens willen vragen, welke vrij heid men nu eigenlijk heeft. Men is niet eens vrij zich te organiseren, zoals men wil. Het is aan nict- communistische kant een kwestie van de kop in het zand steken t.a.v. het probleem, dat hier door spr. c.s. aan de orde is gesteld. Protesten over de agressieve politiek van Amerika zijn er in de wereld genoeg naar voren gekomen. Wie voert oorlog, wie heelt overal in de wereld steunpunten? Amerika. Als men hier zegt: wij worden bedreigd uit het oosten, dan is dat struisvogelpolitiek. De Voorzitter vraagt, of nog iemand het woord verlangt. De heer Beuving zegt in tweede instantie niet te hebben gesproken; hij heeft er over gedacht een motie in te dienen. De Voorzitter constateert, dat niemand verder het woord verlangt. Daar er ook geen stemming wordt gevraagd, is het voorstel van B. en W. aangenomen. De heer Beuving hoopt, dat de Voorzitter er reke ning mee houdt, dat zijn fractie tegen het voorstel is. De Voorzitter antwoordt, dat een aantekening daar omtrent in de notulen zal worden opgenomen. De Voorzitter stelt vervolgens aan de orde liet voorstel van de heren F. T. Dijkstra en Beuving. Daar de laatste dit reeds heeft toegelicht, vraagt spr., of nog iemand anders liet woerd hierover ver langt. De heer Van der Schaaf meent, dat hot voorstel- Dijkstra/Beuving vervallen is. Do Voorzitter meent cok, dat dit het geval is, daar het geld zojuist reeds door de raad voor de verbou wing van de manege bestemd is. Hij vraagt, of de heren Beuving en Dijkstra hun voorstel nog wensen te handhaven. Genoemde heren handhaven hun voorstel. De Voorzitter zegt, dat het aan de raad is, hierover een besluit te nemen. Of wat voorgesteld wordt kan of niet kan, iaat hij als Voorzitter in het midden. De heer W. C. Dijkstra meent, dat het niet meer mogelijk is dit voorstel in behandeling te nemen, omdat zojuist besloten is het geld, waarover het hier gaat, voor verbouwing van de manege aan te wenden. De Voorzitter zegt, dat een raadslid alles kan voor stellen, al was het om de zon te laten stil staan! (Gelach.) Het is aan de raad, te besluiten het al of niet aan te nemen. De heer Velleiiga zou er het volgende van willen zeggen. Hetgeen is opgemerkt over de bewoners van de Westerstraat is zeer juist en zal bij alle leden van de raad volledig instemming vinden. Daar is in bet verleden ook al veel over gezegd en waar schijnlijk zal in de komende begrotingszitting over huisvesting en krotwoningen in het bijzonder ge sproken worden. Dit behoeft niet te betekenen, dat de raad vanavond dit voorstel, dat nu niet aan de orde is, in bespreking zou moeten nemen. Het is te zeer politieke demagogie om het onderwerp huis vesting speciaal te koppelen aan de zaak, die de raad zojuist heeft behandeld. Spr. twijfelt aan de goede bedoelingen. Daarom lijkt het hem in het belang van de bewoners van de Westerstraat beter de kwestie van hun huisvesting hij een andere gelegenheid en na een betere voorbereiding te bespreken. De Voorzitter zegt, dat het alleen maar gaat om de vraag, of de raad bereid is het voorstel in over weging te nemen en hij vraagt, of iemand hierover liet woord verlangt. De heren Dijkstra en Beuving hebben al verklaard, dat zij hun voorstel handhaven. Spr. vraagt hun thans, of zij stemming verlangen over de vraag, oi' het voorstel al dan niet in over weging zal worden genomen. De heren F. T. Dijkstra en Beuving verlangen stemming. Met 31 tegen 2 stemmen (die van de heren F. T. Dijkstra en Beuving) wordt besloten het voorstel- F. T. Dijkstra/Beuving niet in overweging te nemen. De heer Beuving herinnert aan zijn vraag, of ei- gelegenheid was een motie in te dienen. Daarop heeft hij geen antwoord gekregen. De Voorzitter meent, dat do heer Beuving zijn motie dan al had moeten indienen, liet punt is nu afgehandeld. De heer Beuving gelooft, dat een motie ook buiten het betreffende punt kan worden ingediend. De Voorzitter zegt, dat de agenda dit niet toelaat. Het punt is 1111 afgehandeld. Wanneer de heer Beuving dus een voorstel wenst te doen of een motie in te dienen, zal hij daarvoor een andere gelegenheid moeten trachten te vinden. Spr. moet zich toch wer kelijk aan dc orde van de dag houden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1952 | | pagina 3