Provincie FRIESLAND. 2 gemeentebistjür wol deeglik reitsje, to mear, omdat in namme altyd oau in objekt forboun bliuwt. De wei, dêr't de brêge yn lcit, is sunt jier en tiid bikend as Oeriselske strjitwei en nou krijt men de namme Oer- iselske brêge der noch by. Spr. soe der in oare namme oan forboun hawwe wolle. Hy tinkt byg. oan de funksje fan de dyk, dy't der yn eardere dagen lein hat, doe't de middelsé der noch wie. Hy soe dêrom oan wolle op in namme lyk as de Aide Sédyksbrêge oi' de Aide Middelsébrêge. Dat leit de Friezen neijer as in namme, dy't al oan 'e wei, dêr't de brêge yn leit, forboun is. De Voorzitter kan de heer Santema antwoorden, dat B. en W. in deze naamgeving geen zeggenschap hebben gehad. De gang van zaken was, dat B. en W. aan Ged. Staten hebben verzocht, om aan deze pro vinciale brug een naam te geven. Aan dat verzoek hebben Ged. Staten voldaan, zonder dat zij het ge meentebestuur hebben verzocht, hen daarover van advies te dienen. B. en W. hebben op een bepaald ogenblik de brief ontvangen, die aan de raad ter in zage is gegeven. De beantwoording van de vraag, of deze naam al dan niet geslaagd is, is dus niet aan B. en W. en eigenlijk ook niet aan de raad. Zij kunnen hun mening daarover natuurlijk hebben, maar enige bevoegdheid te dien aanzien bezitten zij niet. Ged. Staten zijn in dezen bevoegd. De raad neemt vervolgens het schrijven van Ged. Staten voor kennisgeving aan. 3. een verzoek van de „Ried fan de Fryske Bi- weging" om op de borden, waarmede de ge meentegrenzen en de bebouwde kommen wor den aangeduid, de plaatsnamen in de Friese taal of naast de Nederlandse naam cok de Friese naam aan te brengen. Voorgesteld wordt het verzoek in handen van B. en W. te stellen ter aldoening. De hear A. Witteveen like! it hawwen fan Fryske plaknammen yn it algemien tige wichtich ta; liy mient, dat men de namme „Ljouwert" yn de takomst dan ek mear achtslaen en mear achtenearje moat as oan't nou ta. Mear as twa tred de fan de Fryske bi- folking neamt Ljouwert Ljouwert. It karakter fan Fryslan wurdt foar in part bipaeld troch it eigene fan de Fryske plaknammen en dêrom seach spr. graech, dat Ljouwert foargong yn dizze saek. Fan de nivellearring, moatte wy, sa seit spr., neat hawwe. It aide moatte wy hoedzje en noedzje en dus soe spr. in birop dwaen wolle op B. en W. om yn it prae- advys, dat hja ütbringe sille, rekken mei de rjochten fan de namme Ljouwert to halden. De hear Van der Meer wit wol, dat dit in oangc- legenheit is, dy't B. en W. regelje, mar dochs liket it him goed ta, dat hy him hjir by hwat de hear Witteveen sein hat, oanslüt. It karakter fan iu plak moat safolle mooglik biwarre bliuwe. Yn for ban mei it toerisme fynt hy it wol fan bilang, dat de plak- namme yn beide talen oanbrocht wurdt. Hwat Wurdum, Wytgaerd en Himpens oanbilanget, lit spr., mei deselde winsk fan syn kant, de saek ek graech oan it kolleezje oer. Mevr. Vondeling-van 't Hof zou n.a.v. het aan de stukken gehechte briefje een opmerking willen maken. Daarin staat, dat B. en W. zullen zorgen, dat de artikelen van de Wegenverkeerswet met de paragrafen van de bijlage daarvan in acht worden genomen. Spr. c.s. waarderen dit hogelijk, maar zij zouden B. en W. toch nog het volgende hierbij in overweging willen geven. Hoewel model en tekst voor de hier bedoelde borden vast staan, staat liet niet vast hoeveel borden er moeten komen. Niets belet liet college dus te besluiten een tweede bord met Fri *se tekst öf aan dezelfde paal of aan een afzonder like paal op enige afstand van de eerste te plaatsen. Het zou met het oog op het vreemdelingenverkeer een charmante bijdrage zijn tot de „couleur locale" van onze gemeente. Misschien zullen er stemmen opgaan tegen het feit, dat het Fries hier elan op de twe< de plaats komt. „Fryslan boppe" luidt het gezegde. Der gelijke lieden echter zijn scherpslijpers, „plus roya- listes que le roi", Frysksinniger dan de meest geheide Fries uit het Frysk Striidboun. „De Friezen zijn en uiteraard cultuurgevoelig en zeer vrij volk." Deze woorden hoorde spr. op een bijeenkomst, belegd door de Fryske Foriening foar in federael Europa, w ar zij een lid van het college van B. en W. achter de bestuurstafel zag zitten. Het bestuur was zo hoffe ijk en dus goed-Fries, dat het vanzelfsprekend gevonden werd, dat de gasten, leden van de Nederlandse Fede ralistische Beweging, de voorzitter voor het eerste deel van de avond leverden en dat de Friezen ge noegen namen met het voorzitterschap gedurende het tweede deel van de avond. Zo zou spr. liet ook t.a.v. deze borden willen stellen. Men verwelkomt zijn gasten bij de huisdeur, als het maar enigszins moge lijk is, in de taal, die hun het eigenst is. Op de kaart en. die de vreemdelingen gebruiken, staat nu eenmaal „Leeuwarden", omdat er nog geen Friese kaarten worden uitgegeven. Daarom wil spr. graag twee borden, op het ene de Nederlandse, op het andere de Friese naam, hetzij beide borden broederlijk aan één paal, hetzij afzonderlijk, dus aan twee palen. Een eventuele beslissing in deze zaak is niet alleen voor Leeuwarden van betekenis. Het zou van bel; lig zijn te weten wat de Fries sprekende gemeenten doen. Juist in dezen is uniformiteit wel van belang. Een initiatief van Leeuwarden zou niet onopgemerkt blijven en misschien wel lof verdienen. Zou het niet mogelijk zijn, dat, alvorens de borden worden ge plaatst, B. en W. overgaan tot een bespreking van deze aangelegenheid met hun collega's van de Fries sprekende gemeenten in deze provincie? De heer Van der Schaaf zegt, dat er, nadat drie sprekers over dit onderwerp het woord hebben ge voerd, niet veel nieuws meer over te vertellen is. En spr. zou zeker de hoffelijkheid niet betrachten, als hij mevr. Vondeling nog zou willen aanvullen. Hij wil alleen zijn stem laten horen om mede te delen, dat ook hem de door haar uitgesproken gedachte sympathiek is. Hij spreekt niet bepaald namens de fractie, maar hij meent, dat het zijn nut kan hebben, dat het B. en W. althans duidelijk is, dat een aan merkelijk aantal raadsleden het op prijs zou stellen, dat het college een oplossing zou zoeken in de rich ting, als hier is aangegeven. Spr. weet, dat de uit voering van de betreffende bepaling in handen ran B. en W. ligt, maar het zou hun misschien kunnen behagen, rekening te houden met hetgeen in de raad leeft. De Voorzitter zegt, dat het niet in de bedoelinj! ligt het is ook niet, zoals de heer Witteveen blijk baar meent, voorgesteld dit adres in handen van B. en W. te geven om prae-advies. Voorgesteld wordt het adres ter afdoening in handen van B. en W. te stellen, omdat de plaatsing van de borden, die de bebouwde kommen aanduiden, door de Wegenver keerswet wordt opgedragen aan het gemeentebestuur d.w.z. aan B. en W. De heer Van der Schaaf heel] dit trouwens ook al opgemerkt. Spr. gelooft, da! hu er daarom op dit ogenblik niet veel van kan en be hoeft (e zeggen. Bij het beraad, dat in het college zal plaats vinden, zal uiteraard ook datgene wat nu door verschillende raadsleden is opgemerkt, in de over weging worden betrokken, zoals alles wat in deze raad gesproken wordt natuurlijk ook onderwerp van overweging in het college behoort uit te maken. Spr. gelooft, dat hij hiermede kan volstaan. De heer Pols kan zich volledig aansluiten bij de raadsleden, die graag de aanduiding „Ljouwert" bij de naam „Leeuwarden", op de. borden willen hebben. Hij kan daar ook heel veekvoor gevoelen. Iiij zou echter ook op iets anders willen .attenderen, tlij geloolt niet, dat de Wegen wet .voorschrijft, dat 011 de achterkant van de officiële borden het aantal kilometers moet worden vernield van de afstand tot de eerstvolgende plaats, maar hij heeft dit op ver schillende plaatsen in het land wel gezien. Hij zou het college in overweging willen geven, dit ook in Leeuwarden te doen. De Voorzitter zegt, dat de vermelding van het aan tal kilometers tot de volgende plaats op de achterkant der bedoelde borden niet vérplicht is voorgeschreven, maar ze is volgens de bijlage bij de Wegenverkeerswet en volgens het Wegenverkeersreglement Wel moge lijk. Als er een dergelijke aanduiding op de borden komt; moet precies het model, dobr die bijlage aan gegeven, gevolgd worden. Ook deze opmerking van de heer Pols zal wordeïi onthouden. Besloten wordt overeenkomstig het voorgestelde. 4. bericht van ^verhindering- van mevrouw Heijmeijer-Croon. Voir kennisgeving aangenomen. Punten 2 t/m 9 (bijl. nos. 66, 61, 62/58, 59, 60, 57 en 64). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 10 (bijl. no. 68). De heer Pols vraagt, of de huizen, die voor het geld, dat van het Spoorwegpensioenfonds wordt geleend, worden gebouwd, ook aan de Spoorwegen worden toe gewezen. Daar wordt n.l. in de concept-overeenkomst in het geheel niet over gesproken. Spr. vraagt zich af, oi nu ook industrie, die op èeii gegeven moment geld ieent aan de gemeente, daardoor recht heeft op woningen. De heer Geerts (weth.) zegt, dat tegelijk niet de stukken betreffende dit punt het verslag van bouw en woningtoezicht aan de raadsleden bekend is ge maakt. Volgens dat verslag bedraagt het aantal woningen, dat Leeuwarden voor de jaren 1951 t/m 1953 is toegewezen, 1000 (dat is het voörnaamsté contin gent), verder nog eens 50 woningen voor een ander doel en 8 speciaal voor de Spoorwegen. Er was geen geld om te bouwen, toen. de toezegging voor laatst genoemde woningen afkwam. Nu is het pensioenfonds van de Spoorwegen zo bereidwillig geweest liet be drag te lenen. Het is echter niet zo, dat elke industrie maar tegen de gemeente kan zeggen: wij hebben zo veel geld om zoveel huizen te bouwen. Daar zullen B. en W. zeker niet op ingaan. Wel kan spr. zich voorstellen, dat B. en W., als er een bepaalde toe wijzing is, en de industrie gelden beschikbaar wil stel- 1 en, woningen voor de industrie willen doen bouwen. 1 hans zullen, ten gevolge van het aanbod van liet pensioenfonds der Spoorwegen, 10 gezinnen een woning kunnen krijgen. Z.mst. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. 3 Punt 11 (bijl. no. 63). De heer Leffcrtstra zegt, dat men, voordat men dit punt'kan bespreken, wel verplicht geweest is, zich te verdiepen in het voorstel van B. en W. van 4 Oc tober 1950 en het daaraan voorafgaande rapport van Mei 1950 van de commissie, die ter bestudering van het vraagstuk volkserediet op 5 Januari 1950 door B. en W. werd benoemd. Men mag aannemen, dat alle raadsleden deze materie bestudeerd hebben. Derhalve wil spr. volstaan met een paar punten aan te halen uit de samenvatting van dit rapport. Op blz. 13, onder 5, staat: „De stichting zal een zo eenvoudig mogelijk kantoor moeten inrichten". En bij punt 6: Bij de financiële opzet van de stichting zal zoveel mogelijk gestreefd moeten worden naar self-sup porting". O'p 11 October 1950 sprak de raad zijn grote waar dering uit over het gedegen rapport van de commissie en nam het voorstel van B. en W. aan om deel te nemen in het kapitaal van de opgerichte Stichting Volkserediet. Het lijkt spr. gewenst, nog even terug te komen op de bespreking over dit punt in de ge noemde raadsvergadering. De heer Van der Meer zeide toen, dat de gemeente slechts geld kan uitlenen tegen de rente, die ze zelf ook moet betalen. „Als zijzelf 3/4 moet betalen, kan ze niet uitlenen tegen 3 Wethouder Geerts wuifde deze bezwaren weg met de volgende woorden: „De gemeente zal dit moeten financieren met kasgeld; het jaarkasgeld doet een rente van 1% Zij kan ook financieren met geld, dat zij leent tegen een lagere rente dan 3 voor leningen met een kortere looptijd dan 10 jaar geldt een rentegamma tot 3 Zelfs voor leningen met een looptijd tot 20 jaar geldt nog een rente tot 3 De zaak was dus zeer veilig'. De woorden van de wethouder waren geruststellend, maar de tijd heeft geleerd, dat de bakens soms heel snel moeten worden verzet. Op 25 April 1951 nam de raad een voorstel van B. en W. aan om de Stichting Volkserediet een cre- diet in rekening-courant van ten hoogste f 150.000,— te verschaffen, tegen een rente, berekend naar een percentage per jaar, dat de gemeente zelf krachtens een met een bankinstelling gesloten rekening-courant overeenkomst voor debetsaldi moest vergoeden. Uit het voorstel van 27 Maart 1952, dat hedenavond in behandeling is, Aveet men, dat dit percentage 4/4 is geworden. Hieruit valt te leren, dat de opmerking van spr.'s geacht medelid de heer Van der Meer volkomen op haar plaats was en ook op dit ogenblik nog grote waarde heeft. De toelichting op dit voorstel lezende, kon spr. er zich lang mee verenigen, maar toen hij las, dat B. en W. met het voorstel van de financiële commissie om de maximum rente op 3 te bepalen, mee konden gaan, kon hij het college niet meer volgen; ook niet, waar liet verwacht, dat de gemiddelde rente over 1952 liet percentage van 3 niet zal overschrijden. Hoe de financiële commissie met dit voorstel is kunnen komen, terwijl het antwoord van de wethouder van F inanciën op 11 October 1950 door de bekende om standigheden is weggevaagd, ontgaat spr. ten enen male, tenzij volgens de financiële commissie, resp. het college van B. en W., coüte que coüte de rente, te betalen door de Stichting Volkserediet, niet meer mag bedragen dan 3 Is dat inderdaad het geval, dan wordt de raad voor een geheel nieuw feit ge plaatst. Er wordt dan van hem gevraagd om het tot nog toe ingenomen standpunt en de geldige opvat tingen overboord te gooien. Er wordt hem doodge woon gevraagd, het standpunt van de minderheid der commissie, die het door spr. genoemde rapport heeft.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1952 | | pagina 2