samengesteld, in te nemen. Op biz. 3 van dat rapport
wordt gezegd, dat enkele (spr. legt de nadruk op dit
woord) leden de stelling verdedigden, dat het volks
crediet een vorm van sociaal werk is en als zodanig,
evenals vele andere vormen van sociaal werk, zo
nodig, op de een of andere wijze in aanmerking zou
moeten komen voor subsidie. Met recht kan men
zich dus afvragen: zijn de doelstellingen van de
minderheid in de bedoelde commissie door de finan
ciële commissie, resp. het college van B. en W. over
genomen'? Het lijkt er heel veel op, ook al hebben
B. en W. bedoeld standpunt pas ingenomen na het
advies van de financiële commissie. Spr. betreurt dit
ten zeerste. Het is hem en zijn fractiegenoten, hoewel
zij de Stichting Volkscrediet goed gezind zijn, daar
door onmogelijk geworden medewerking aan dit voor
stel te verlenen. Nu zal men spr. misschien toevoegen,
dat verwacht wordt, dat het percentage niet boven
de 3 zal stijgen. Spr.'s antwoord daarop zou zijn
te verwijzen naar het geruststellende antwoord van
wethouder Geerts op 11 October 1950 aan de heer
Van der Meer. Als de raad het hem thans aangeboden
voorstel aanvaardt, dan is voor 100 het standpunt
van de commissie-als-geheel overboord gegooid. Thans
geldt nog, dat de gemeente ten hoogste f 150.000
leent in rekening-courant-erediet tegen een rente, die
de gemeente zelf zal moeten betalen. Het nieuwe
voorstel houdt z.i. in, dat de gemeente de Stichting
Volkscrediet ook nog gaat subsidiëren, n.l. zodra de
rente stijgt boven de 3
Spr. c.s. kunnen alleen met dit voorstel meegaan,
wanneer de woorden „en tot een maximum van 3
komen te vervallen.
Dan nog een enkele opmerking over de ter inzage
gelegde stukken. Er lag een voorlopige balans over
1951 met een exploitatierekening. Men ontdekt in deze
stukken een tekort van f 5277,72, in feite 1' 5777,72. Dat
is niet mis, als men bedenkt, dat dit over 5 maanden
is. Dat het bestuur van de stichting, waarin spr. a
priori gaarne vertrouwen zou stellen, er niet in ge
slaagd is, dit nadelig saldo lager te houden, valt te
betreuren. Misschien kunnen de raadsleden, die in
het bestuur der stichting zitting hebben, dit voorstel
nog nader toelichten. Spr. vraagt zich af, of het be
stuur wel ernstig rekening gehouden heeft met de
waarschuwende woorden, uitgesproken door de heer
Van der Veen in de raadsvergadering van 25 October
1951. Spr. heeft zich, mèt de commissie, die genoemd
rapport samenstelde, afgevraagd, of er werkelijk
direct een directeur nodig was. Op de begroting voor
1952 worden naast de directeur nog drie personeels
leden genoemd plus een maatschappelijk werkster.
Hiervoor bedragen de uitgaven 1' 11.831,93 (op de
totale exploitatiekosten van f 28.250,De commissie
had gerekend op f22.500,exploitatiekosten, onder
dezelfde omstandigheden. Spr. wil daar echter niet
te diep op ingaan. Dat het bestuur van de stichting
het verlies zal kunnen wegwerken met de door hem
genoemde voorstellen, is z.i. aan twijfel onderhevig.
Daar de gemeente uiteindelijk toch groot belang
heeft bij het zonder verlies werken der stichting, zou
spr. willen eindigen met het verzoek, er bij het bestuur
op aan te dringen de grootst mogelijke soberheid te
betrachten.
De heer Geerts (weth.) zegt, dat de Stichting Volks
crediet vanaf het begin gestreefd heeft naar self
supporting en op dit moment streeft zij er nog naar.
Zij heeft nog geen subsidie aan de gemeente gevraagd
en B. en W. zijn ook niet van plan geweest haar enig
subsidie te verstrekken. Het voorstel, zoals het thans
voor de raad ligt, houdt dit ook helemaal niet in.
Spr. gaat even na, hoe de gang van zaken is ge
weest. Verleden jaar moest de gemeente al haar kerf
geld lenen volgens een rekening-courant-overeen
komst met de Bank voor Nederlandsche Gemeenten
of via de Zuivelbank. Zij moest 4/<\ rente betalen;
uit de overeenkomst met de stichting blijkt, dat ook
zij deze rente moest betalen. De raad heelt zojuist
onder punt 9 een voorstel van B. en W. aangenomen,
waarin staat: „Gedurende een groot gedeelte van liet
dienstjaar 1951 moest de behoefte aan kasgeld worden
gedekt door het opnemen van kasmiddelen krachtens
de met de N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeen: en
gesloten rekening-courant-overeenkomsten. Sed rt
enkele maanden is de situatie op de geldmarkt a. n-
merkelijk verbeterd en is het sluiten van kasge d-
leningen tegen de van regeringswege vastgeste de
rentenormen wederom mogelijk." Dat betekent, at
de gemeente, zoals B. en W. ook in de raadsluid
vermeld hebben, geld kan lenen tegen 1% Het
jaar is nu drie maanden oud en de overeenkomsten,
die de gemeente gesloten heeft, lopen voor een half
jaar of voor 9 maanden; zij geven in elk geval /el
de zekerheid, dat dit jaar de gemiddelde rente i iet
boven de 3 uit zal komen. Ook de uitkomsten van
verleden jaar waren zodanig, dat de gemiddelde rente
ongeveer op 3 gekomen is. In plaats van dat de
gemeente dus een subsidie heeft verleend, heeft zij
een subsidie van de stichting gehad. Zij heeft en
voordeel van llA rente genoten. Het lijkt spr. dan
ook volledig verantwoord, gelet op de gegevens, lie
de gemeente op het ogenblik heeft, de Stichting Volks
crediet te lenen tegen een rente van 3 De clausule
in het raadsvoorstel van 19 April 1951, dat de stich
ting een rente zal moeten betalen, die de gemeente
zelf ook betalen moet, geeft de moeilijkheid, dat n en
niet van te voren de zekerheid heeft, dat de rente 5
is. Dat heeft tot gevolg, dat de geldleningsovereen-
komst aan het zegelrecht is onderworpen. Om daar
aan te ontkomen, is een rente van 3 voorgesteld,
terwijl B. en W. in hun hart ook de overtuiging
hebben, dat de gemiddelde rente, die B. en W. zullen
moeten betalen, daar niet boven uit zal komen.
De heer Leffertstra is voorts nog ingegaan op de
balans van 1951. Hij heeft verschillende opmerkingen
gemaakt, o.a. betreffende het beheer der stichting.
Het lijkt spr. niet juist, om hier op dit moment op
in te gaan. Hij heeft voor zich het raadsbesluit i.z.
de overeenkomst, die indertijd met de stichting is
gesloten en daarin staat onder punt 7: „De verlies-
en winstrekening over het afgelopen boekjaar en de
balans zullen, vergezeld van een controlerapport van
de sub 6 genoemde deskundige en een uitvoerig ver
slag van de in het afgelopen jaar door de stichting
verrichte werkzaamheden, vóór 1 Mei ter vaststelling
aan de gemeenteraad worden ingezonden;". Spr.
meent, dat men een rapport niet kan behandelen aan
de hand van een voorlopige balans; het geschikte
moment daarvoor is, als de balans, die nagezien is
door een deskundige, is overgelegd.
De heer Leffertstra zou nog gaarne even op enkele
opmerkingen van de wethouder willen ingaan. Deze
heeft gezegd, dat de gemiddelde rente, die de ge
meente in 1952 zal moeten betalen, de 3 niet zal
overschrijden. Misschien zal dat in de toekomst in
derdaad niet geschieden en misschien is het in liet
verleden ook niet gebeurd, maar dan vraagt spr. zich
af, waarom het er dan nu, als de wethouder er zo
van overtuigd is, dat dit percentage ook thans niet
zal worden overschreden, bijgezet moet worden. Na
kan men daar de Zegelwet bijhalen en over vrijstel
ling van zegelrecht spreken. Daar heeft spr. ook wel
degelijk bij stilgestaan en het verheugt hem, dat de
stichting, resp. de credietnemers, van die vrijstelling
kunnen profiteren, maar de toevoeging „en tot een
maximum van 3 wordt toch niet door de Zegelwet
geëist? Spr. heeft dan ook de conclusie getrokken,
dat daarvoor een andere reden zal zijn, die hem niet
bekend is. In 1950 is de rente van 13A of misschien
iets meer op 4gekomen. En wie zal in deze ver
warde tijd garanderen, dat er thans enige stabiliteit
is ingetreden? Het kan wel zijn, dat de rente nog
beduidend zal oplopen. Dat de gemeente de stichting
gaat subsidiëren door schenking van dat deel van de
rente, dat de gemeente zelf meer aan rente moet be
talen, is voor spr. het eardinale punt. Daar komt hij
tegen op. Hij c.s. zijn destijds geheel met het voorstel
van de Commissie ter bestudering van het vraagstuk
volkscrediet, resp. B. en W., meegegaan, omdat zij
op liet standpunt stonden, dat de gemeente hier moest
steunen docr voorlopig f 1.000,te storten, om de
stichting in de gelegenheid te stellen geld tegen een
schappelijke rente te lenen. Zij hebben dus de mede
werking van de gemeente toegejuicht, maar dan op
grond van het feit, dat de gemeente dezelfde rente
zou berekenen aan de stichting, die zij zelf ook moest
betalen. Om die reden hebben zij met genoegen voor
gestemd. Thans zijn zij alleen bereid voor te stem
men, wanneer de betrokken clausule geschrapt wordt.
Bij de overige woorden van de wethouder wil spr.
zich graag neerleggen. Hij heeft in geen enkel op
zicht de indruk willen wekken, dat hij de bestuurs
leden niet geschikt acht of geen vertrouwen in hen
heeft.
Hij heeft wel degelijk gelezen, dat de administratie
van de stichting door een deskundige zal worden
gecontroleerd, maar dit neemt niet weg, dat men er
even een beetje beduusd van staat, dat er reeds de
eerste vijf maanden van een zo groot verlies sprake
is. Het spijt spr., dat een der raadsleden, tevens be
stuursleden van de stichting, hem de zaak niet beter
heeft uitgelegd dan de wethouder kon doen. Deze
heelt eigenlijk het eardinale punt niet aangeroerd.
De Voorzitter doet mededeling van een voorstel, dat
bij hem is ingekomen, ondertekend door de heren
Lelfertstra,. Van der VegtofrPols en Van dei- Veen
en luidende aldus:
Ondergetekenden stellen de raad voor, om in het
voorstel van het college van B. en W. de woorden
„en tot een maximum van 3 te doen vervallen."
Dit voorstel kan dus mede onderwerp van beraad
slaging uitmaken.
De heer K. de Jong wil i.z. de opmerking van de
heer Leffertstra betreffende het maximum van 3
rente zeggen, dat er iets achter gezocht wordt wat
er niet achter zit. In wezen is het, zoals de wethouder
al gezegd heeft, n.l. dat over 1951 de gemeente eigen
lijk wat geprofiteerd heeft van de Stichting Volks
crediet. Om nu geen moeilijkheden in verband met de
Zegelwet te krijgen, die uiteindelijk toch een percen
tage van 3 voorschrijft, ligt het z.i., nu men ook wat
meer overzicht gekregen heeft, zeer voor de hand, dat
de gemeente de stichting wat speling geeft. Zou
volgend jaar blijken, dat liet rentepercentage, waar
tegen de gemeente moet lenen, omhoog gaat, wat zou
er dan tegen zijn, de gewraakte voorwaarde te her
zien en ook het rentepercentage voor de stichting
omhocg te brengen Als men de door de heer Leffert
stra bedoelde clausule zou weglaten (als er dus niet
zou staan: en tot een maximum van 3%), dan zou
waarschijnlijk vanwege de autoriteiten, die de Zegel
wet hanteren, gevraagd worden: Wat is nu eigenlijk
het percentage? Theoretisch immers is het mogelijk,
dat het boven de 3 zal stijgen. Spr. meent, dat het
voorstel van de fractie van de V.V.D. een onderge
schikt punt raakt; hierdoor wordt de zaak opge
blazen. Men vraagt zich hierbij af, of het sop de kool
wel waard is.
Wat de opmerking van de heer Leffertstra i.z. het
tekort betreft, spr. vindt liet logisch, dat de zaak er
zo voor staat als thans. De heer Leffertstra moet toch
bedenken, dat de bank pas een jaar „draait". Men is
begonnen met 20 eredieten en de maand daarop zijn
weer 20 gevolgd. Er gaat een jaar mee heen, voor de
zaak op toeren is en normaal loopt, d.w.z., dat er een
1000-tal eredieten uitstaat. In zo'n jaar zal er, bij
welke vorm van beheer ook, een behoorlijk tekort
zijn.
Soberheid wordt bij het beheer zeer stellig in acht
genomen. Spr. meent, dat de heer Leffertstra geen
enkele aanwijzing kan hebben in de richting van
geldverspilling.
De verwijzing van de heer Leffertstra naar het door
de heer Van der Veen op 25 April 1951 gesprokene
doet z.i. niet ter zake, omdat de lieer Van der Veen
toen iets opmerkte over de uitvoering van een zaak,
waarmede hij zelf reeds eerder accoord gegaan was.
Bij het verzoek van de stichting om een crediet van
i' 150.000,— toe te staan, was destijds een zeer duide
lijke begroting gevoegd. Wat het bestuur gedaan
had was dus niets anders dan uitvoeren van datgene,
waarvoor het van de raad machtiging gekregen had.
Spr. meent dan ook, dat de opmerking van de heer
Van der Veen op 25 April 1951 weinig hout sneed.
Een bewijsvoering, die daaruit is geput, lijkt hem
dus wel een beetje al te zwak.
Spr. meent, dat men met een oordeel in dezen moet
wachten, totdat de cijfers van 1952 bekend zijn.
De hear Van der Meer liket it ta, dat it ütstel fan
de fraksje fan de V.V.D. net oannommen wurde kin,
omdat dan fan it ütstel fan B. en W. eigentlik neat
oerbliuwt. It giet der hjir foaral om, foar de kredyt-
nimmers de segelkosten to bisparjen.
Spr. bliuwt by hwat hy yn in eardere bisprekking
fan dizze saek sein hat. n.l., dat de stifting himsels
bidrippe moat. Hy hat lezen, dat it, sa as nou de
papieren lizze, wol kin. Dêrom is de hiele c.h.fraksje
it wol mei it ütstel fan B. en W. iens. Nou is it wol
sa, dat men net witte kin, hoe't it oer in bipaelde tiid
wêze sil. Stel ris foar, dat de gemeente net mear foar
3 liene kin. Wurdt dit bislüt dan foroare? O'f is
dat net mooglik? Hwat is de bidoeling fan it kol-
leezje? De wethalder hat sein, dat de gemeente nou
eigentlik hwat fan de stifting profitearre hat. Hja
hoecht lykwols fan de stifting ek gjin subsydzje. Spr.
soe der dan ek, as de gemeente byg. 1 profitearre
hat, gjin biswier yn sjen as de gemeente dat foardiel
der earst wer by ynskeat, mar dêrnei soe men de
saek n e ij er bis jen moatte.
Het moet de heer Tiekstra, alhoewel hij na het be
toog van de heren De Jong en Van der Meer het
zwijgen er toe had kunnen doen, toch van het hart,
dat het soms blijkbaar heel moeilijk is doodeenvoudige
dingen te begrijpen.
De gemiddelde rente wordt na het verstrijken van
het jaar uitgerekend en dan wordt dus pas duidelijk,
oi de 3 is overschreden of niet. De zegelrechten
moeten echter worden betaald bij het aangaan van de
overeenkomst. Aanneming van het voorstel van de
heer Leffertstra c.s. zou tot gevolg hebben, dat de
vraag, ol vrijstelling van zegelrecht wordt genoten,
m de lucht komt te hangen.
Verder moet nog rekening worden gehouden met
het feit, dat de gemeente in het afgelopen jaar een
zeker rente-voordeel heeft genoten. Zij heeft dus
eigenlijk een subsidie van de stichting ontvangen.