1 •■---« Punt 1. De notulen worden onveranderd vastgesteld. Punt 2. De Voorzitter deelt mede: A. dat Gedeputeerde Staten van Friesland hebben goedgekeurd 1. de raadsbesluiten van 24 September 1952 tot: a. wijziging van de gemeentebegroting voor het dienstjaar 1952; b. wijziging van de begroting voor liet ge meentel ijk grondbedrijf voor het dienst jaar 1952; 2. de raadsbesluiten van 15 October 1952 tot: a. het verpachten van weilanden en een perceel bouwland aan J. A. Schuurman, F. Bergsma, J. Kuperus en D. en C. Stienstra, allen alhier; b. het bekrachtigen van de aankoop van de percelen Houtstraat nos. 76 en 82; 3. de raadsbesluiten van 5 November 1952 tot: a. het aangaan van een geldlening, groot f 380.000,met de N.V. Bank voor Ne derlandse Gemeenten, te Den Haag; b. het aangaan van een geldlening, groot f 300.000,met de N.V. Bank voor Ne derlandse Gemeenten, te Den Haag; B. dat zijn ingekomen: 1. een rapport omtrent de controle van de leges- administratie aan de afdeling bevolking en militaire zaken der secretarie; 2. rapporten omtrent de controle van kas en boeken van: a. de gemeente-ontvanger; b. het bedrijf der gemeentewerken; c. de gemeente lichtbedrijven; d. het bedrijf der gemeentereiniging; e. het gemeentelijk grondbedrijf; Bovengenoemde mededelingen worden voor kennis geving aangenomen. 3. een verzoek van het hoofdbestuur van de Bond van Nederlands Overheidspersoneel (B.N.O.P.) om aan het gemeentepersoneel een uitkering te verstrekken, gelijk aan 2 van het jaarsalaris; Voorgesteld wordt het verzoek voer kennisgeving aan te nemen. Dienovereenkomstig wordt besloten. 4. een verzoek van de N.V. C. Jainin, te Rotter dam, om voor de chocolateriebedrijven toe stemming te verlenen op Zondagmiddagen hun winkels gedurende 4 uren geopend te houden. Voorgesteld wordt het verzoek in handen van B. en W. te stellen om prae-advies. Aldus wordt besloten. 5. bericht van verhindering van mevr. Heij- meijer-Croon wegens uitstedigheid en van de heer Wiersma wegens ziekte; Voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter zegt, dat het het college spijt, dat het niet gelukt is om de begroting gereed te krijgen op die tijd, waarop zij zich dat hadden voorgenomen haar aan de raad aan te bieden. Zij kunnen daarvoor de begroting niet tijdig genoeg van de drukker terug krijgen. De data van de sectievergaderingen, die i>r. in de vorige raadsvergadering voorlopig heeft o; ge geven, zullen verschoven moeten worden. B. en W. zullen nu in staat zijn om de raad de begroting voor het dienstjaar 1953 op Zaterdag 13 December aan te bieden. Dit brengt mee: a. dat de sectievergaderingen zullen kunnen wor den gehouden op: Dinsdag, 6 Januari 1953 (le sectie); Donderdag, 8 Januari 1953 (2e sectie); Vrijdag, 9 Januari 1953 (3e sectie); b. dat de sectierapporten uiterlijk op Zaterdag, 17 Januari 1953, worden ingewacht; c. dat de memorie van antwoord van het college van B. en W. zal verschijnen op Vrijdag, 30 Ja nuari 1953, en d. dat de begrotingsvergadering zal worden uitge schreven tegen Woensdag, 11 Februari 1953. Voor kennisgeving aangenomen. Punt 3. De aanbevelingen van de commissie luiden als volgt: a. vacature mevr. C. Leopold-Postma: 1. mevr. C. Leopold-Postma, Spanjaards laan 115; 2. mevr. M. H. Dorhout-Suyling, Mr. J Troelstraweg 98; 3. mej. Da. H. E. Dusseldorp, Spanjaardsiaau 117; b. vacature Dr. R. Kuperus: 1. Dr. R. Kuperus, Dronrijperstraat 23; 2. J. W. Koopmans, Bilderdijkstraat 42; 3. Dr. R. van der Hoek, Westersingel 14. Benoemd worden de eerst-aanbevolenen met alg. stemmen. Punt 4 (bijl. no. 244). De voordrachten van B. en W. luiden als volgt: a. voor onderwijzer aan gemeenteschool no. (g.l.o.) 1. G. Hof, te Nij-Beets; 2. S. Muizelaar, te Harlingen; 1). voor onderwijzeres aan gemeenteschool no. (g.l.o.): mej. E. Kiestra, te Zwaagwesteinde; e. voor onderwijzeres aan gemeenteschool no. 1" (g.l.o.): mej. I. Postliuma, te Dantumawoude; d. voor onderwijzeres aan gemeenteschool no. 1-1 (g.l.o.): mej. M. Kuurstra, te St. Jacobi-Paroehie. De Voorzitter deelt mede, dat de benoeming van de sub 1 voorgedragene voorlopig dient te worden aan gehouden, omdat de betrokken candidaat nog nid gekeurd kon worden. B. en W. zullen er later op. terug komen. Benoemd worden de voorgedragen en sub b en c, met alg. stemmen en de voorgedragene sub d niet 28 stemmen (1 bilj. blanco). De heren W. M. de Jong en Vellenga vormden M stembureau. Punten 5, 6 en 7 (bijl. nos. 243, 234 en 233). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstelen van B. en W. Provincie FRIESLAND. Punt 8 (bijl. no. 235). De heer Pols is het opgevallen, dat de gunst, die de Spoorwegen hier van de gemeente vragen, de ge meente geld zal kosten. Zij neemt verschillende din gen, zoals het afgraven van de opritten, voor haar rekening. Spr. heeft alle respect voor de N.S., maar hij vindt het veel beter, dat zij deze kosten zelf betaleu. Mis schien ziet hij het echter verkeerd. Indertijd, in 1900, is aan de N.S. vergunning verleend de spoorlijn te leggen, onder voorwaarde, dat er een overweg moest komen. Spr. meent, dat de N.S. dan thans ook de kosten van het opruimen van de overweg moeten betalen. De heer J. K. Dijkstra (weth.) begint zijn antwoord met een mate van zekerheid, die aanzienlijk geringer is dan voorheen zijn deel wel eens was. Dat bekent hij bij de behandeling van dit punt graag. Het lijkt hem, dat de Spoorwegen niet het minste belang heb ben bij behoud van de overritten. Spr. heeft zich niet zozeer in deze kwestie verdiept. Wanneer de gemeente niet aan de gestelde voor waarden zou voldoen, kan het de Spoorwegen koud laten, of de opritten er blijven. In elk geval heelt de gemeente bij de spoorwegovergang niet het minste belang meer; de landerijen ter weerszijden aan de ene kant zullen ze worden ingericht tot begraaf plaats kunnen tot haar natuurlijke staat, dus zon der opritten, worden teruggebracht. Het lijkt spr. in elk geval logisch, dat de opritten moeten ver dwijnen. Als die voorwaarde door de N S. niet was gesteld, zou de gemeente er toch zelf prijs op stellen, dat dit gebeurt. Spr. kan tot zijn spijt hieromtrent niet meer mede delen. De Voorzitter zou ter aanvulling van hetgeen de wethouder heeft gezegd nog het volgende willen op merken. In de bijlage wordt gesproken van „verzoek" van de Spoorwegen. Dit moet eigenlijk zijn „voor stel". De gemeente heeft toch wel belang bij deze zaak. Wanneer de begraafplaats wordt uitgebreid, zullen de sloten, met het oog op de afwatering en beveiliging van de begraatplaats, moeten worden doorgetrokken. Er is dus alle reden 0111 de aanwezige opritten te laten al graven. Spr. hoopt, dat de wethouder het hem niet ten kwade zal duiden, dat hij deze aanvulling nog even heeft gegeven. De heer J. K. Dijkstra (weth.) vindt dit uitstekend; de Voorzitter toch heeft de voorgeschiedenis van meer nabij meegemaakt dan spr. De heer Pols meent, dat, als de gemeente de kosten moet betalen, het voorstel anders had moeten luiden. Het betreft hier een verzoek, waartegen de gemeente in het geheel geen bedenkingen heeft. Daarom had spr. de kosten liever op rekening van de N.S. gezien, maar hij vindt het nu zo ook best. De heer Van der Schaaf zegt, dat de Voorzitter de wethouder heelt verzocht het hem niet kwalijk te nemen, dat hij diens woerden aanvulde; spr. verzoekt nu op zijn beurt de Voorzitter het hem niet kwalijk te nemen, als hij zal proberen diens opmerkingen aan te vullen. Het betreft hier een kwestie van bur gerlijk recht en in het burgerlijk recht heeft men bij een erfdienstbaarheid een lijdend en een heersend erihet lijdend erf moet iets dulden. De gemeente is eigenaresse van het lijdend erf en moet dus de zaak 3 weer in de toestand brengen, zoals deze tevoren was; simple comme bonjour. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 9 (bijl. no. 231). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Puilt 10 (bijl. no. 236). De heer W. M. de Jong vermoedt, dat de raad dit voorstel zonder bezwaar zal aannemen. Uit de over gelegde staten blijkt, naar spr. meent, dat deze per celen, stuk voor stuk, in een zo slechte toestand ver keren, dat er voor onbewoonbaarverklaring alle reden bestaat. Toch brengt dit voorstel hem er toe, enkele opmerkingen te maken. Bij ieder besluit tot onbe woonbaarverklaring van woningen dringt zich im mers in deze tijd heel sterk de gedachte op, dat die maatregel op zichzelf toch nog maar weinig be tekent. Hoezeer deze onbewoonbaarverklaringen ook rechtstreeks voortvloeien uit de bepalingen van de Woningwet, op zichzelf komt men er niet verder mee. Het gaat er maar om: kunnen de mensen, die hier nog wonen, nu ook beter gehuisvest worden1? Hoe staat het met de ontruimingen van onbewoonbaar verklaarde woningen? Op die laatste vraag geeft het verslag van bouw- en woningtoezicht over 1951 een duidelijk antwoord. Het aantal ontruimingen is de laatste jaren n.l. ongeveer even groot als het aantal onbewoonbaarverklaringen. Maar de achterstand wordt niet ingehaald. Het aantal nog bewoonde on bewoonbaar verklaarde woningen lag aan het eind van de jaren 1949, 1950 en 1951 constant tussen de 160 en 170. Uit het verslag citeert spr.: „Van de 87 in 1947 onbewoonbaar verklaarde woningen zijn er thans nog 37 bewoond. Voer 1948 bedragen deze ge tallen 120 en 67. Voor de helft van deze oude en drin gende gevallen is dus nog geen oplossing gevonden." Uit dit verslag blijkt dus, dat deze zaak er toen reeds niet al te best voorstond. En spr. vreest, dat de toestand sindsdien zeker niet beter is geworden. Voor de in de laatste tijd gebouwde woningen gelden n.l. huurprijzen, die voor verscheidene bewoners van de te ontruimen woningen moeilijk zijn te betalen. Dat dit de zaak weer lastiger maakt, is duidelijk. Is er dus tegen dit voorstel geen bezwaar, de keerzijde van deze medaille vraagt hoe langer hoe meer de aan dacht. Het gemeentebestuur heeft hier een onafwijs bare taak, omdat verreweg de meeste van de in de laatste jaren gebouwde woningwetwoningen van de gemeente zelf zijn; tot 1951 zeker pl.m. twee derde. Dit bezit legt het gemeentebestuur, naar spr. meent, grote verplichtingen op. Wanneer nu voor de helft van de oude en dringende gevallen nog geen oplos sing is gevonden, dan is dat voor de gemeente toch wel een klemmend geval geworden. Een onaangename bijkomstigheid op dit terrein is nog en deze is niet van de laatste tijd dat sommige van deze slecht gehuisveste gezinnen tot de sociaal niet volledig aan gepaste behoren en door allerlei oorzaken nog niet staan op het peil van bewoningsbeschaving, waarop onze bevolking, ook de arbeidersbevolking, zich be vindt. Zou dit mede een belemmering vormen voor het verstrekken van een woningwetwoning, dan komt men tot de conclusie, dat deze gezinnen voornamelijk zijn aangewezen op particuliere woningen. Dit zou op de eigenaren van deze woningen dan een oneven redig zware druk leggen. Welke onaangenaamheden en grote bezwaren daaruit voortvloeien, wil spr. nu niet nader aangeven. Het is trouwens in het geheel

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1952 | | pagina 2