Balije, 1
derlandse Christelijke Aannemersbond zich gericht
tot het gemeentebestuur om een onderhoud, dat op
23 October heeft plaats gehad en waar het geschil
is opgelost. Spr. zou liet college van 15. en W. onrecht
aandoen, wanneer hij hier niet meedeelde, dat zij
tijdens de conferentie op 23 October de grootst moge
lijke medewerking hebben verleend, ten einde het
geschil op te lossen.
Het doet hem genoegen, dat het geschil i.s opgelost,
maar hij betreurt liet, dat in liet prae-advies met
geen enkel woord over de inschrijvers wordt geschre
ven, waaruit blijkt, dat zij geen enkele daad willens
en wetens hebben verricht, die de insinuerende woor
den, op de persconferentie gebruikt, kouden recht
vaardigen.
Spr. c.s. zullen het buitengewoon op prijs stellen,
wanneer liet. college alsnog een verklaring wil af
leggen, welker inhoud de aannemers-inschrijvers vol
komen rehabiliteert.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) verbaast het een
beetje, dat de heer Leffertstra behoefte heeft gevoeld
om oude koeien uit de sloot te halen. Het was voor de
hele zaak veel beter geweest, dat die beestjes maar in
de sloot waren gebleven. De heer Leffertstra spreekt
beweringen uit met een geladenheid, die voor iemand
van zijn jaren, zacht gezegd, een beetje ongewoon is.
Het college wil de heer Leffertstra op deze weg niet
volgen; spr. zal met zelfbeheersing het zijne er van
zeggen.
De heer Leffertstra critiseert de koppen in de kran
ten, maar vergeet, dat hij met die critiek bij de kran
ten moet zijn en niet bij het college, dat in zijn ogen
schuldig staat aan een heleboel duistere dingen; de
koppen in de kranten zijn er in gekomen zonder
voorkennis van het college. Spr. hoopt, dat de heer
Leffertstra dat wil geloven!
De heer Leffertstra kondigde aan, dat hij de leiten
eerlijk en objectief wilde bekijken. Hij heelt dat dan
echter wel met een erg beslagen bril gedaan, want
hij gaat de aannemers door dik en dun verdedigen en
heeft voor de positie, waarin 13. en W. door toedoen
van anderen gedrongen waren, niet het minste be
grip. Spr. verklaart, dat hij graag, zij het soms
plichtmatig, luistert naar wat een raadslid aan het
adres van het college zegt, maar hij heeft dat nu wer
kelijk met grote tegenzin gedaan. De heer Leffertstra
heeft zich gedragen als ware hij een der aannemers,
maar dan plus royaliste que le roi. (De heer
Leffertstra kan hem ongetwijfeld wel volgen.) Hier
beleven wij het merkwaardige schouwspel, dat een
raadslid optreedt als pleitbezorger van lieden, die de
gemeente dwars zaten, hier de woningbouw hebben
doen stagneren en grote onrust onder de burgerij
hebben gebracht. Hij herhaalt de oude argumenten
met vuur en verve, maar de heren aannemers hebben
zelf op de conferentie, die ze met 13. en W. hebben
gehad, toegegeven hun hoofdbestuurders hebben
er n.l. namens hen gesproken dat de gemeente niet
anders kon aanbesteden dan ze heeft gedaan. Do
hoofdbesturen hebben daar erkend, dat de aannemers
inlichtingen hadden moeten vragen, vóór ze gingen
handelen zoals ze hebben gedaan, en ze hebben er
kend, dat de gemeente in de gegeven omstandigheden
niet gunnen kon. Na deze erkenning hebben B. en W.,
om geen brokken te maken, de gelegenheid gegeven
om opnieuw in te schrijven. Toen de aannemers vroe
gen, of drie hunner dit wel mochten doen, hebben
B. en W. heel royaal gezegd: liet mogen er wel zes
zijn, en op de vraag, of ze drie dagen mochten hebben
om dit karwei op te knappen, hebben B. en W. ge
zegd: 1" kunt wel zes dagen krijgen. Dat is geschied.
En met gezichten, die blonken van tevredenheid, zijn
de heren het bordes van het stadhuis afgedaald, at
is het allerlaatste wat B. en W. zich van dit griezi .ge
geval herinneren, zodat zij niet kunnen begrijpen lat
de heer Leffertstra op deze wijze tegen het co! ige
te keer gaat.
De heer Leffertstra zet dat is de mening an
B. en W. de zaak van het college volledig o de
kop en het spijt spr. voor diens reputatie als raat! lid.
dat hij gesproken heelt zoals hij deed.
De heer Leffertstra vraagt het woord.
De Voorzitter vraagt, of de heer Leffertstra hel
liever niet laten zou. Hij kan het er niet anders dan
slechter mee maken.
De heer Leffertstra is zich er niet van bewust dat
hij iets gezegd heeft, dat krenkend voor het co egc
kan zijn. Hij heeft duidelijk uiteengezet, dat 13. ei IV
wat de wethouder ook heeft gezegd, niet anders ton
den doen dan aanbesteden op de wijze, zoals ze he- ben
gedaan. Hij is het volkomen met de wethouder ens.
Zeer terecht zijn E. en W. begonnen met te zeggen;
wij moeten voor a, b en c afzonderlijke prijsop ave
hebben, want 54 woningen zijn woningwetwoni gen
en 12 woningen zijn woningen met premierege itig.
Dit is tot zover geheel in orde. De moeilijkheden
beginnen bij 29 Augustus en op deze datum 1) gint
hij van mening te verschillen met 13. en V.
Toen hebben de aannemers de briefjes ingel erd
en daarbij is opgegeven de prijs in n assa.
Waarom hebben de aannemers dat gedaan? Spr.
heeft uiteengezet, dat dit fout was; dat is een
vergissing geweest, maar dat zegt niets. De aan
nemers hebben zich onwetend vergist. Bij een parti
culiere aanbesteding gebeurt zoiets ook wel, naar
dan wordt direct daarna gezegd: Hoe is dit gebeurd!
Het ging hier om woningwetbouw èn om premie) omt.
Als de aannemers dit hadden geweten, hadden n
niet gedaan, zoals ze deden. En nu spreekt hel tocli
vanzelf dat heeft spr. duidelijk naar vore ge
bracht dat alles gedaan had moeten worden i in de
partijen direct bij elkaar te brengen, de vergissing te
bespreken en opnieuw gelegenheid te geven n Ie
schrijven, zoals nu gedaan is. Dan was de zaak i een
minimum van tijd opgelost geweest. Maar nu is re
op de lange baan geschoven. Spr. moet eerlij] vm
tellen, dat hij er verbaasd over is, dat B. en 3 ge
krenkt zijn door wat hij gezegd heeft. Hij zou B. en 3b
niet graag willen krenken. Spr. heeft slechts de ganf
van zaken uiteengezet en hij meent, dat dit zijn gee
recht is; dat is geen belediging van B. en W. I .i.
het nalatigheid van B. en W. geweest, dat zij re
direct contact met de aannemers hebben gezocht-
Dezen hebben niet verkeerd ingeschreven. be
hoeven niet in te schrijven overeenkomstig de voor
waarden. B. en W. behoeven dan echter niet te g|:l-
nen. Maar wanneer blijkt, dat er sprake is van eM
vergissing en wanneer het nodig is, dat er huizen
gebouwd worden, dan moet men de zaak niet abrupt
afbreken; wat bezwaar is er tegen het contact wee'
op te nemen? Hier is niet met moedwil zonder reden
in massa ingeschreven. Dat zou te gek zijn om los 'J
lopen. Spr. persisteert hij wat hij gezegd heelt. Hl)
kan het niet anders zien. Het spijt hem, dat B. en it
er aanstoot aan namen. Hij heeft de feiten eerlijk w
objectief bekeken. Hij heeft precies gezegd, hoe o'
aannemers hebben gehandeld en hoe het college heel'
gereageerd. Spr. kan niet inzien, dat er een pc'J
conferentie moest worden belegd, waarop over dt
aannemers gesproken moest worden, zoals dat is
Provincie FRIESLAND.
daan. Dat is een erge belediging voor deze mensen
geweest.
De Voorzitter vraagt, of stemming over het voor
stel wordt verlangd.
De heer Leffertstra verlangt stemming.
Het voorstel van B. en W. wordt aangenomen met
28 tegen 1 stem (die van de heer Leffertstra).
Punt 22.
De heer Kamstra rapporteert namens de commissie,
9
belast- geweest met het onderzoek van de geloofsbrief
van de heer J. A. Ras en bestaande uit de heren
Mr. van der Schaaf, De Vries en Kamstra, dat de
commissie de geloofsbrief en de daarbij overgelegde
stukken heeft gezien en in orde bevonden, weshalve
zij de raad adviseert de heer Ras als lid van de raad
toe te laten.
Z.h.st. wordt dienovereenkomstig besloten.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.