y"
3
2. een schrijven van de Kamer van Koophandel en Fa
brieken voor Friesland, alhier, betreffende de veemarkt.
Voorgesteld wordt dit schrijven te voegen bij de ove
rige stukken betreffende de veemarkt.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
3. berichten van verhindering van de heren F. T. Dijk
stra en Heijstra.
Voor kennisgeving aangenomen.
Punt 3.
Benoemd wordt de heer J. de Jong, met 30 stemmen
(1 bilj. blanco).
Punt 4.
Benoemd wordt de heer J. de Jong, met 26 stemmen
(mevr. Vondeling-van 't Hof en de heer Vellenga elk 1
stem en 3 bilj. blanco).
Punt 5.
Benoemd wordt de heer W. C. Dijkstra, met 26 stem
men (de heer Witteveen 3 stemmen, de heer Mr. Van
der Schaaf 1 stem en 1 bilj. blanco).
Punt 6 (bijl. no. 139).
De voordrachten van B. en W. luiden als volgt:
a. vacature gem.school no. 6:
1. Mej. H. Tolman, te Nij-Beets;
2. Mej. J. S. Kramer, te Apeldoorn;
3. Mej. D. Ritman, te Bolsward;
b. vacature gem.school no. 10:
1. Mej. A. van der Meulen, te Britswerd;
2. Mej. H. Bottema, te Metslawier;
3. Mej. D. Ritman, te Bolsward.
Benoemd worden de dames Tolman en Van der Meu
len, elk met alg. stemmen.
De heren Ras en Vellenga vormden het stembureau.
Punten 7 t.e.m. 12 (bijl. nos. 117, 123, 131, 138, 120 en
135).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 13 (bijl. no. 119).
De heer W. M. de Jong gaat met het voorstel om aan
de heer Mulder vergoeding te verlenen graag accoord,
maar het voorstel om aan de heer Veenstra geen ver
goeding te geven, roept bij hem wel enkele vragen op.
Bij de stukken was een rapport van Sociale Zaken,
waaruit bleek, welk inkomen deze adressant heeft. Het
nominale inkomen is, in guldens uitgedrukt, vrij be
hoorlijk. Maar toch ligt de zaak wat moeilijk. Deze
adressant is ten slotte niet meer dan boerenarbeider;
hij verkeert volledig in de sociaal-economische positie
van zo iemand. Dat het nominale bedrag van zijn ge
zinsinkomen nogal opgelopen is, komt uitsluitend, door
dat deze man 8 kinderen heeft en een behoorlijke kinder
bijslag ontvangt, terwijl zijn basisloon door het niet
betalen van loonbelasting bij 8 kinderen wat hoger
ligt dan dat van een collega met minder kinderen. Het
derde element is het verdienen van twee kinderen, n.l.
van een jongen van 14 jaar en van een meisje van
15 jaar, die samen een behoorlijk bedrag tot de gezins
inkomsten bijdragen. Nu komt het spr. voor, dat iemand
in het algemeen door de kinderbijslag niet beter wordt,
maar dat deze hem verleend wordt als tegemoetkoming
in de meerdere kosten van het grote gezin. Spr. zou
in gevallen als deze alleen naar het basisloon willen
zien. Als de inkomsten van de genoemde twee kinderen
afgetrokken worden, blijft er, als men aanneemt, dat
die kinderen, wat hen zelf betreft, hun ouders ontlasten
(wat ze, naar spr. vermoedt, niet volledig doen) het
inkomen voor 6 personen over. En dan komt spr. tot
deze stelling, dat het hier betreft een gewoon geval
van een boerenarbeider met extra inkomen, als men
het gezin als een gezin met 8 kinderen beschouwt of
van een boerenarbeider met geen extra inkomen, als
men het ziet als een gezin met 6 kinderen.
Als de raad dit verzoek afwijst spr. meent echter,
dat men het als grensgeval kan bekijken heeft hij
het precedent geschapen, dat aan iemand van een der
gelijke sociale positie in deze gevallen geen vergoeding
wordt gegeven. Nu is er echter in dergelijke gevallen
geen keuze voor de betrokkenen. Zulk een kind moet
naar de desbetreffende school. Die f 52,komt er al
tijd, maar men kan er niet lichtvaardig over denken;
het doet er niet toe, of het nu een Joekes-gulden of iets
anders is. Er wordt tamelijk gemillimeterd t.a.v. het
huishoudboekje e.d. Als men denkt aan de moeilijk
heden met de huurverhoging, dan moet men ook deze
f 52,betrekkelijk zwaar laten wegen. Gaat het niet
iets te ver, om in zo'n geval een dergelijke aanvrage
finaal af te wijzen? Zit men niet een beetje met de
consequentie t.a.v. mensen in dezelfde sociale positie
en is de gemeente niet een beetje te weinig royaal?
Die vragen zijn bij spr. gerezen.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) zegt, dat de heer
W. M. de Jong het inkomen, dat hier in het geding is,
heeft ontleed en een beschouwing heeft gegeven over
de strekking en de besteding van de kinderbijslag, maar
hij besluit zijn betoog toch met te zeggen, dat hij dit
geval ook ziet als een grensgeval. Dat is het in zekere
zin voor B. en W. ook geweest, maar ten slotte heeft
het college gezegd: als de inkomsten van een gezin
f 110,per week netto zijn, dan gaat het toch niet
aan, dat de gemeente met een bedrag van f 1,per
week steunende en helpende optreedt. Anders gezegd:
spr. kan zich voorstellen, dat andere hoofden van ge
zinnen, hoe deze gezinnen dan ook zijn samengesteld,
met een inkomen van f 110,bij een kwestie van f 1,
per week er niet aan zouden hebben gedacht bijstand
van de gemeente in te roepen. De heer De Jong zegt
dat hiermede een precedent wordt geschapen. Dat is
inderdaad zo. Dit geval wordt gelegd bij de gevallen,
die B. en W. in de loop der jaren zo achtereenvolgens
hebben bekeken. En wanneer de heer De Jong deze
lijst, die waarschijnlijk ook bij de stukken heeft gelegen
(De heer W. M. de Jong: Neen) en die B. en W. heb
ben moeten raadplegen, had bekeken, dan had hij be
speurd, dat met een afwijzende beslissing hier niet van
de algemene lijn, die ook in de vorige gevallen is ge
volgd, is afgeweken. De heer De Jong zou op de afd.
Onderwijs even kunnen aanlopen om zich van de juist
heid daarvan te overtuigen. Consequenties van deze
beslissing vreest spr. niet, want als een eerstvolgende
beslissing i.z. art. 13 der L.O.-wet, genomen in de geest
van het onderhavige voorstel, gevoegd wordt bij de
vorige, zal ze stellig evenmin uit de toon vallen. Dit
is de reden, waarom spr. uit het betoog van de heer
De Jong, ofschoon hij dat wel heeft kunnen volgen, niet
dezelfde conclusies kan trekken, die de heer De Jong
heeft getrokken.
De heer W. M. de Jong zegt, dat de geachte heer wet
houder en hij eigenlijk beiden wel tot de conclusie ko
men, dat het hier een grensgeval betreft, zodat zij elk
met gelijke vrijmoedigheid een andere kant uit kunnen
redeneren. Spr. wil trachten niet helemaal een andere
kant uit te gaan, dan de wethouder, maar hij wil wel
zeggen, dat men zich gemakkelijk verkijkt op het no
minale bedrag van een week- of maandloon en daarom
heeft het spr. wel een beetje gefrappeerd, dat de wet
houder het min of meer zo heeft gesteld, dat aan een
gezin, hoe dan ook samengesteld, bij dit loon geen
vergoeding behoeft te worden verleend. Spr. zou het
principieel zo niet willen stellen. Hij meent, dat men
dit geval niet anders moet beschouwen dan bijv. dat
van een landarbeider, die wel wat loonbelasting betaalt
en die voor twee kinderen toeslag krijgt. Hij denkt, dat
deze adressant er financieel slechter voorstaat dan een
dergelijke arbeider, ondanks het grote bedrag aan gul
dens van zijn inkomen. Deze overweging heeft bij spr
een rol gespeeld. Als men het denkbeeldige huishoud
boekje van deze man voor zich neemt, dan komt men
anders tegenover dit geval te staan. Het kan best
zijn, dat in een bepaald gezin zo'n gulden, als hier moet
worden betaald, er toch nog wel vlot komt, maar spr.
gelooft niet, dat de raad de vrijheid heeft om dit te
beoordelen. Er zijn nu plannen in de maak, waarbij dit
alles minutieus wordt „uitgeknobbeld", dus ook, of een
adressant als deze of wie dan ook zo'n gulden betalen
kan.
Spr. kan ten slotte met dit voorstel wel accoord gaan,
maar dat wil niet zeggen, dat hij zich voor al dergelijke
gevallen wil binden. Hij hoopt, dat het college volgende
grensgevallen opnieuw zal willen onderzoeken en dan
is het z.i. toch ook wel mogelijk een iets royalere hou
ding aan te nemen.
Spr. heeft de door de wethouder genoemde lijst op
de afd. Onderwijs gezien, maar niet bij de stukken. (De
heer J. It. Dijkstra (weth.): Wat ik zei was juist, niet-
waa r Bij vergelijking van de door spr. gevonden ge
vallen bleek hem, dat er geen geval precies gelijk was
aan het andere. Men kan uit die lijst min of meer een
bepaalde gedragslijn bespeuren en hij gelooft niet, dat
dit voorstel in flagrante strijd is met in het verleden
genomen beslissingen. Zo heeft hij het ook niet gesteld.
Maar de grootte van het gezin heeft hij misschien iets
zwaarder laten wegen dan het college dat deed. Hij
gelooft, dat het zo ongeveer ligt.
De heer J. K. Dijkstra (weth.) meent, dat de heer
De Jong zo juist heeft gezegd te hopen, dat B. en W.
in het vervolg een geval als dit met grote ernst zullen
willen bekijken. Als dat juist is, moet spr. opkomen te
gen de gevolgtrekking, als zouden zij het nu niet met
grote ernst hebben gedaan. (De heer W. M. de Jong:
Dat heb ik niet gezegd). Spr. heeft de woorden „met
grote ernst" genoteerd en de heer De Jong heeft er
aan toegevoegd, dat hij hoopte, dat B. en W. dan een
royalere houding zouden aannemen. Het gaat hier
echter niet om royaliteit of zuinigheid. Het is wets
toepassing en niet anders. Daarover kan verschil van
mening bestaan, maar de vraag, of de gemeente royaal
of niet royaal moet zijn, is hier niet in het geding.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Tunten 14 en 15 (bijl. nos. 134 en 124).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Bunt 16 (bijl. no. 132).
De hear Santema is it oer de strekking fan dit ütstel
wol mei B. en W. iens. Lykwols soe hy wol antwurd
hawwe wolle op de fraech, dy't by bistudearring by him
opkommen is. Der sil aensens in diel fan 25 m lingte
fan de 51de Boerefeart tichtsmiten wurde. Oan de iene
kant fan dit diel van de feart stiet in rige huzen, dy't
dèrtroch wer minder wetter fuort by honk krije. En
yn dizze tiid is it faek sa, dat der to min wetter ticht
by hüs is, foaral by bran. Spr. soe freegje wolle: sil
dit biswier nou aensens, as it plan ütfierd is, ek bi-
stean? Miskien is it net it gefal, mar spr. soe der ek
yn it algemien it omtinken foar freegje wolle.
Spr. konstatearret mei blidens, dat dizze forbette-
ng hwant dat is it foar Himpens ek meibringe
sil, dat de dyk, dy't op it eagenblik abominabel min is,
forbettere wurde sil.
De hear J. K. Dijkstra (weth.) liket it biswier, dat
de hear Santema neamd hat, net sa great ta, as hy
mient, dat it is, hwant de Wergeaster feart bliuwt yn
elts gefal tichteby en boppedat is Himpens oansletten
op 'e wetterlieding. Spr. mient to witten, dat de rie
al ris in kear in bislüt nommen hat op it stik fan de
wetterlieding yn Himpens, mar it kin wêze, dat it
foar de hear Santema syn tiid wie. By dy beide om-
stannichheden: dat de Wergeasterfeart fuort by hüs
i en dat Himpens wetterlieding bat, komt ek noch de
öiwettering fan de polder; it wetterskip leit fuort by
hüs. Dy trije dingen lykje spr. foldwaende om gjin
plak to jaen oan üngerêstens op dit stik.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 17, 18 en 19 (bijl. nos. 129, 127 en 125).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 20 (bijl. no. 126).
De heer VV. M. de Jong zegt, dat de raad in Januari
een voorschot heeft verleend voor de bouw van wo
ningwetwoningen aan een tweetal woningbouwcorpo
raties. Het was bijlage no. 20, waarin die voorstellen
werden toegelicht. Die bijlage vangt op deze wijze aan:
„Uit het aan onze gemeente voor de jaren 1951 tot en
met 1953 toegewezen bouwvolume kunnen op het ogen
blik nog ongeveer 340 woningen worden gebouwd. In
dit getal zijn begrepen 54 étagewoningen en de 12
onder- en bovenwoningen, die U op 7 Juni 1952 besloot
te bouwen in het westen van de stad". Spr. zou zich
zelf hier even willen onderbreken om te zeggen, dat
van die 340 woningen (verminderd met 54 plus 12 is
66 woningen) nog 274 overbleven.
De bijlage vervolgt dan: „Ten einde het nog reste
rende deel van het toegewezen bouwvolume voor 1953
te realiseren, hebben de woningstichting(Er
wordt een 4-tal woningstichtingen genoemd, die plan
nen hebben, waardoor de realisatie van de rest (274
woningen) kan plaatsvinden).
Er werd voorts in die bijlage opgemerkt, dat twee
woningverenigingen haar plannen niet geheel klaar
hadden en twee andere wel. Aan die twee laatste wer
den in de raadsvergadering van 28 Januari voorschot
ten toegekend. Het was zo, dat van die 274 woningen
voor Patrimonium 72, voor Beter Wonen 79, voor St.
Joseph 26 en voor de Vereniging voor Volkshuisvesting
60 woningen plus 2 winkels bestemd waren. Dit is sa
men (de winkels ook voor woningen gerekend) 239,
zodat er nog een kleine rest van ruim 30 over was.
Dat alles was dus de realisatie van het nog resterende
deel (274 woningen) van het bouwvolume voor 1953.
Nu vangt bijlage no. 126 aldus aan: „Ter verdere
realisering van het bouwvolume voor 1953 hebben wij
van gemeentewege plannen doen ontwerpen", enz. Het
is natuurlijk niet mogelijk, dat een bouwvolume twee
maal gerealiseerd wordt. Spr. heeft wel verondersteld,
dat er iets moet zijn geweest met de plannen, die
destijds in bijlage no. 20 werden genoemd. Er zullen
een paar woningverenigingen zijn uitgevallen of niet
op tijd klaar gekomen of iets dergelijks, maar het was
prettiger geweest, wanneer even aan de raad was
medegedeeld, hoe de kaarten lagen. Als het is, zoals
spr. veronderstelt, dan is net bouwvolume, dat des
tijds voor woningbouw was bestemd, niet tijdig gerea
liseerd kunnen worden. Uit bijlage no. 125 blijkt echter,
dat Patrimonium bijv. nog verdergaande plannen had.
Bijlage no. 20 gaf aan, dat die plannen destijds nog niet
uitgevoerd konden worden en ook uit bijlage no. 125
blijkt, dat ze thans nog niet volledig gerealiseerd kunnen
worden. Misschien was Patrimonium om de een of an
dere reden nog niet aan de beurt, maar er ligt nu nog
een geheel goedgekeurd project van een andere wo
ningstichting klaar voor, naar spr.'s besef, woningen
van een prettige bouw en een huur van gemiddeld 7
gulden en een paar centen per week. Nu is zijn vraag
deze: Was het, toen het een bepaalde woningstichting
niet gelukte om te bouwen, niet mogelijk geweest om
in eerste instantie een andere woningstichting de ge
legenheid daartoe te geven Men had aanvankelijk deze
239 woningen toch ook voor de woningstichtingen be
stemd.
Hoe het zij, spr. zou, voordat hij zijn uiteindelijk
standpunt i.z. dit voorstel goed kan bepalen, graag wil
len weten, hoe dit alles nu is gelopen en speciaal had
hij graag antwoord op de vraag: is het noodzakelijk,
dat de gemeente nu dit resterende bouwvolume zelf
gaat realiseren? Het is toch een vrij algemeen bekend
standpunt tegenwoordig, dat, als het mogelijk is, eerst
de woningverenigingen zullen bouwen. Dit is ook het
standpunt van de volksvertegenwoordiging en van de
tegenwoordige minister en, zo meent hij, ook van de
woningraad. En eigenlijk is het het standpunt van vrij
wel iedereen. Spr. ziet het niet zo, dat de gemeente,
ook al heeft zij, wat de gemeentelijke woningbouw be
treft, een grote voorsprong gekregen, niet zou mogen
bouwen, alvorens die voorsprong volledig zou zijn weg
gewerkt. Zo dogmatisch staat hij er niet tegenover,
maar als er plannen liggen bij de woningverenigingen,
waaruit blijkt, dat zij goedkoop kunnen bouwen, omdat
in de omgeving reeds wordt gebouwd, en de gemeente
moet nog plannen maken, dan meent spr., dat aan
bouw door de woningverenigingen de voorkeur moet