9 de ingestelde commissie, kan spr. wel namens de meeste leden van zijn fractie zeggen, dat ze voor verplaatsing van de veemarkt gevoelen. Het is hun natuurlijk even min ontgaan, dat dit voor de neringdoenden en café houders in zekere zin een schadepost kan betekenen en ook uit de kringen van spr. c.s. zijn hier en daar al steekproeven genomen om eens te kijken, hoe deze zaak precies ligt. Nu is hij het gedeeltelijk wel met de heer Kamstra eens, die zegt: Er is een wijziging in de koop gewoonte gekomen. Hij heeft onder meer de Woensdag middag genoemd en spr. gelooft, dat deze wijziging van koopgewoonte wel een rol speelt, maar hij meent ook, dat bij de uitbreiding van de verkeersintensiteit zowel in de stad als rondom de stad, de afstand tussen de veemarkt waar dan ook ergens aan de grens van de stad of daarbuiten tot het centrum veel kleiner zal worden. In de raadsbrief zegt het college ook wel, dat het rekening houden wil met de bezwaren; het loopt daar niet overheen en zal, wat het onderzoeken daarvan betreft, wel mensen, die hierbij nauw betrokken zijn, inschakelen. Voorts wordt van de raad gevraagd accoord te gaan met het voorstel om de veemarkt over te brengen naar een bepaald terrein; genoemd wodt een terrein tussen de geprojecteerde rondweg, de Harlingertrekvaart en de oude spoorlijn naar Stiens. Nu is dit een principe- voorstel, maar de vrees bestaat bij sommige leden van spr.'s fractie, dat men er dus ook al van te voren mee accoord gaat, dat de rondweg dit terrein doorsnijdt met alle gevolgen en eventuele gevaren van dien, niet al leen voor haastige kooplui, maar misschien ook wel voor andere mensen. Is het nu zo, dat, wanneer men met het principe-voorstel accoord gaat, daarmee dan ook de grenzen van het gehele geval zijn aangegeven en dat men zich dan ook vastlegt wat het tracé van de rondweg betreft, met al de consequenties daarvan? De heer Van der Meer heeft een paar opmerkingen gemaakt over de financiering van het geheel. Spr. c.s. zijn zeer erkentelijk voor het aspect van de werkgele genheid, dat aan dit voorstel verbonden is en zij kun nen dus ook wel te dien opzichte met het voorgestelde accoord gaan. Hij gelooft, dat bestuurders van gemeen ten in bepaalde omstandigheden belangrijke beslissingen moeten nemen, zonder zich daarbij te laten leiden door een zuinigheid, die de wijsheid kan bedriegen. Wanneer men er van overtuigd is, dat verplaatsing van de vee markt wijs is met het oog op de toekomst en als men oog heeft voor de belangrijke functie van deze markt voor Leeuwarden, voor Friesland en voor Nederland, dan gelooft spr. niet, dat men zijn bezwaren zo naar voren mag brengen, als de heer Van der Meer het heeft gedaan. Ook spr. c.s. menen, dat het mogelijk wel gewenst is, aan de bestaande veemarkt zekere voorzieningen aan te brengen. Wanneer het college het noodzakelijk acht, zal het wel met bepaalde voorstellen komen. Spr. kan niet toezeggen, dat de P.v.d.A.-fractie, die na September zal optreden, met dit alles accoord zal gaan. Die fractie zal een eigen verantwoordelijkheid hebben en die is een andere dan de erantwoordelijkheid van de thans bestaande fractie. B. en W. hebben dus wel begrepen, dat, afgezien van het ene bezwaar (eventuele vastlegging van de be grenzing van het geheel en het tracé van de rondweg), spr.'s fractie accoord kan gaan én met de verplaatsing én met het nieuwe terrein en wat daarmee annex is. De heer Pols zegt, dat de vorige sprekers het hem vrij gemakkelijk hebben gemaakt, want heel veel van hetgeen gezegd is, had ook hij graag onder de aandacht van B. en W. willen brengen. Spr.'s fractie is ook van mening, dat het een zeer belangrijk vraagstuk is waar de raad vanavond over spreekt en dat het voor de raadsleden heel moeilijk is om op al de vragen, die bij hen opkomen, een antwoord te vinden. In de verschil lende commissies zijn de hier gebruikte argumenten over en weer reeds ter tafel gebracht en ook bestond er eigenlijk al een zekere huivering om goedkeuring aan het plan te hechten, terwijl men gewoonlijk een stemmig zijn fiat geeft. In de raadsbrief staat: „En kele leden van deze commissies wensten zich hun stem voor te behouden". Spr. vindt dat een beetje simpel gesteld. Als hij zich goed herinnert er waren ook twee wethouders aanwezig meent hij, dat het onge veer fifty-fifty was. Hij c.s. waren niet tegen het voor stel, maar wilden zich hun stem voorbehouden. Hij zou er bij kunnen vertellen, dat allen, die zich hun stem wensten voor te behouden, rechtstreeks bij het zaken leven betrokken zijn. Twee van de belangrijkste vragen zijn: Hoe komt het met de bedrijven in de omgeving van de bestaande veemarkt en hoe zullen de verbindingen van de nieuwe veemarkt met de stad zijn? Nu valt hierop moeilijk antwoord te geven. Het is opmerkelijk dat 80 jaar geleden precies dezelfde argumenten naar voren werden gebracht. En spr. gelooft wel te kunnen voorspellen, dat, als deze zaak over 100 jaar nog eens zou spelen, weer dezelfde argumenten gehoord zouden worden. Toch wil hij toegeven, dat deze vandaag de dag voor het zakendrijvend deel der stad wel zwaarder wegen dan vroeger. Ook spr. c.s. willen in principe hun steun geven aan het voorstel, dat beoogt het maken van een studie i.z. de toekomstige veemarkt. Hij wil wel zeggen, dat hij er eerst in beginsel ook niet voor was. Hij is deze week nog eens weer op het beoogde terrein geweest en hij vindt, dat men over heel veel fantasie moet beschikken om zich daar een veemarkt te kunnen voorstellen, al waren er wel koeien en enkele dingen, die zijn fantasie te hulp konden komen. Het terrein ligt een heel eind van de stad. Spr. vindt het dan ook van heel groot belang, dat zo spoedig mogelijk verbinding verkregen wordt met het station en met het autobusstation, eigen lijk dus met de oude omgeving van de veemarkt. Er is vanavond al meer gesproken over de zakenmensen rond de veemarkt. Spr. zou wel degelijk belangstelling voor dit vraagstuk willen wekken. Hij is toen de commissies dit probleem hebben behandeld, ter vergadering al enigszins gerustgesteld door de wethouder en het blijkt ook uit de raadsstukken, dat B. en W. zoveel mogelijk rekening zullen houden met hetgeen deze mensen boven het hoofd hangt. De tekeningen wil spr. beschouwen als schetsplan- nen, waarop eigenlijk nog niets vaststaat. Hij is het met de vorige sprekers eens, dat het niet zou bevre digen, als de rondweg dwars door dit complex zou lo pen, maar wellicht kan dit nog veranderd worden. Mis schien is het mogelijk een hoge brug te maken, zodat men het marktcomplex hieronder door kan bereiken Spr. zal hier niet verder op ingaan. Dit is nog toe komstmuziek. Hij zou thans nog even de aandacht willen vragen voor de bestaande markt. Hij gelooft niet, dat het zo ver moet komen, dat er borden geplaatst moeten wor den met: „Zeer gevaarlijke veemarkt". Zijn fractie gaat heel graag accoord met dit voor stel. Ook zij ziet, dat het zo langzamerhand een onhoud bare toestand is geworden. De raadsleden hebben er een excursie gemaakt en gezien, dat hier een eigenlijk on oplosbaar verkeersprobleem bestaat. Spr. heeft een moment het idee gekregen, dat de voorgestelde voor lopige verbetering wel aardig lijkt, maar hij heeft een en ander nog eens onderzocht en geconstateerd, dat het grote verkeersprobleem, waarmee Leeuwarden hier zit. eigenlijk niet anders opgelost kan worden dan door het in de toekomst zodanig te bestuderen, als hier thans wordt voorgesteld. Mét de heer Van der Meer zou spr. de aandacht wil len vragen voor het financiële probleem. De heer Vel- lenga heeft hier iets over gezegd, waarmee spr. het niet eens is. Hij meent, dat men als raadslid wel dege lijk even een moment mag stilstaan bij de verantwoor ding van deze millioenen. Uiteindelijk zullen ze betaald moeten worden. Spr. gelooft ook niet, dat de komende fractie van de partij van de heer Vellenga de verant woording voor alles wat uit de besluiten van deze raad voortkomt op zich zal nemen en dat zij zal zeggen men heeft toen dingen gedaan, die met juist waren De heer Santema seit, dat 81 jier lyn boargemaster Bieruma Oosting mei syn 21 riedsleden foar in lyk- soartich probleem siet as dat, hwêr't dizze rie hjoed- de-dei mei sit. It gong doe by einbislüt om in plan, dat gjin 12% miljoen koste, mar net mear as sa'n 78.000 goune. Der waerd doe in kommisje bineamd, dy't feit- liks mar üt trije leden bistie; dat wienen de ryksfé- dokter Prakken en fortsjintwurdigers fan de earste óf- dieling fan de Friesche Maatschappij van Landbouw en fan de Kamer van Koophandel. Yn it rapport, dat de hearen ütbrochten, stie, dat ryksfédokter Prakken tsjin forpleatsing wie, mar, soe der al in nije fémerk komrne (op it plak dêr't dy hjoed-de-dei is), dan soe er hielen dal mei glês oerdutsen wurde moatte. De earste öfdie- ling fan de Friesche Maatschappij en ek de Kamer van Koophandel wienen foar forpleatsing. De motivearring fan de Kamer van Koophandel wie dizze: „De Friesche veestapel zal eene nog hoogere vlucht nemen, dan thans reeds het geval is." (Yn gedachten sjocht spr. dy stea- pel al de loft lans fleanen!) B. en W. bringe ek in rapport üt. Dat is in mearderheits- en in minderheits- rapport. B. en W. fiele yn mearderheit foar it plan ta forpleatsing, dat foaral hiel sterk fordigene wurdt fan Mr. Bieruma Oosting, de boargemaster, dy't seit, dat it foar Ljouwert in kwesje is fan bistean of net bistean; hy sjocht yndied wol de bilangen, dy't hjirmei muoid binne. Der kaem foaral yn dy tiid in sterke tsjinstan fan de nearingdwaenden, binammen fan harren, dy't oan de rjochterkant fan it Saeilan wennen. Dat wienen de kaféhalders, in stik as 17. Hja seagen forpleatsing as in great gefaer, mar de mearderheit fan B. en W. biskóge it dochs sa, dat it bilang fan de partikuliere saek wike moat foar it algemien bilang. De minderheit van B. en W. wie bang foar it „belangrijke nadeel voor de neringdoenden in deze gemeente door den verderen afstand van de markt, welke haars inziens zou te weeg brengen, dat de marktbezoekers minder aanleiding zou den vinden om hunne aankoopen in het centrum der stad te doen." Men forwünderet jin, dat sokke redenen yn dy tiid oanfierd wurde koenen, hwant oer it algemien koenen de minsken doe better rinne as hjoed-de-dei; dat sterk is dat argumint net. It is gjin wünder, dat it ütstel fan de mearderheit fan B. en W. der op it lést flot trochgyng. As men de notulen lést, sjocht men, dat der earst wol inkelde tsjinstanners wienen, mar dat foaral ek it riedslid de hear Hommes in enthousiaste rede halden hat foar forpleatsing. It hat yndied fan geweldich greate wearde west, dat hy it bilang fan Ljouwert net sjocht as suver pleatslik, mar as in bi lang fan in greatere en folie mear omfiemjende romte. Nou stiet men 81 jier letter wer foar forpleatsing fan de fémerk. Yn 1947 binne B. en W. al bigoun oan dit probleem sa stadichwei oandacht to bisteegjen. Doe is dei bislist, in kommisje to bineamen, bisteande üt fortsjintwurdigers fan de Kamer van Koophandel, it E.T.I.F., de Bond van Veehandelaren, de Vakgroep Goederenvervoer en fierders de ekonomyske konsulent fan de Friesche Maatschappij van Landbouw en de direkteur fan Gemeentewurken, de direkteur fan de Merk- en Haventsjinst, de direkteur fan it Abattoir en de Kommissaris fan Polysje. De riedsleden hawwe by de stikken twa stel notulen oantroffen, fan dit jier al teast, sadat men oer it léste bisprek fan dizze kom misje ynljochte wurde koe. De Friesche Maatschappij wie fortsjintwurdige yn de persoan fan Drs. G. de Groot en nou hat spr. him óffrege: fortsjintwurdige dizze persoan nou allinnich de Friesche Maatschappij of ek noch oare lanbougroepen Men moat hast wol opmeitsje üt de notulen fan 20 Febrewaris 1953, dat de hear De Groot de oare groepen ek wol polske hat. Hy seit nammentlik, dat hy kontakt opnommen hat mei de organisearre lanbou. „In die kringen (mear- fald dus) kan men in grote lijnen wel accoord gaan met verplaatsing van de veemarkt." Om it planüt to sizzen: men krijt it idé, dat ek de konfessionele organi- saesjes fan 'e lanbou yn elts gefal heard wurden binne. As it net sa is, soe spr. fan B. en W. wol graech witte wolle, oft hy him forsint. Spr. hat ek yn 'e biskriu- wingsbrief mist, dat yn de kommisje in permanint lid fan it gemeentebistjür opnommen is. Dat muoit him eigentlik wol. Fierders soe hy yn de kommisje ek in fortsjintwurdiger fan de kaféhalders opnommen haw we wolle, hwant is it net sa: as de rie joun de bislissing ta forpleatsing nimt, dan binne har saken moarnier sa- folle minder wurdich As it nou sa stiet, dat hja by for pleatsing fan de fémerk aensens har bistean ris misse moasten en mei in pand sitten bleauwen, dat folie min der wurdich is, dan biseft men dochs wol, dat men hjir foar in hiel swier probleem stiet, dat men net samar oan 'e kant dwaen kin mei in opmerking, lyk as dy't makke is op de 24 July 1872, doe't ek praet waerd oer de „gekrenkte belangen" fan de nearingdwaenden en planüt sein is: „Hier moet wijken het belang van de enkele persoon voor het algemeen belang." Spr. mei dus ek, yn oansluting oan hwat hjir opmurken is, der tige op oanstean, dat B. en W. yn it bisünder dizze léste kwesje wol hiel goed bisjen wolle en nei ryp oertinken in bislissing nimme. It is bikend, dat spr. yn 'e kommisje hiel sterk pro- testearre hat tsjin de koartens fan it rapport fan de kommisje foar de bistudearring fan it fémerkfraechstik; it is eins oars net as in konklüzje. Al is men gjin lid fan de kommisje foar it merk- en havenwêzen, al wie men der hielendal net op klear, dan hie it noch moog- lik wêze moatten in neijere ütspraek to dwaen. Ek B. en W. spyt it, dat it rapport net wiidweidiger is. Yn dit rapport dan wurdt alderearst konstatearre, dat der nou noch genóch romte is op de bisteande fémerk en dat stimme B. en W. ek mei, mar hja meitsje ek in restriksje, hwant iendiels is dy dochs noch to lyts. Hja sizze, dat troch it oerdutsende diel, dat yn 1928 makke is, de skieppemerk apart fan de oare merk rekke is. Spr. mient lykwols, dat fan dy apartens yn sa'n lyts bistek net praet wurde kin. Allinnich de tagongen binne in bytsje minder wiid iepensteld. It rapport komt fierders mei in massa biswieren: greate forkearsbihindering; gjin foarkarringsterrein, swierrichheden troch de oanfier fan lytsfé, paden to smel, gjin sintrael merkgebou, gjin oerdutsen hal foar stam- boekfé, gjin eksposysjeterrein mei tribunes, gjin los- en laedperrons, gjin parkearterrein foar fé-auto's ticht by de merk. Dy biswieren meitsje it oan de iene kant tige oannimlik en gaedlik om to sizzen: yn dizze tastan kinne wy net birêste, foaral as men bi tinkt, dat der gjin foarkarringsterrein is en dat de paden, hwer't de oan fier fan lytsfé lans giet, to smel binne; dit léste is ek oarsaek fan in probleem, dêr't dizze beslissing to'n nau- sten mei gearhinget, nammentlik it probleem, dat men aensens net mear wit, hwer't men mei it forkear hinne moat. Der kin yndied oer dy forkearskwesje noch in hiele bulte sein wurde; it is it earste probleem, dêr't men hjir mei sit. De frijkommende romte soe binutte wurde kinne. It foardiel fan forpleatsing soe dan ek wêze, dat men hjir in oplossing krijt foar it parkearfraechstik yn 'e binnenstêd. Der kin in great parkearterrein oanlein wurde en dêrneist is de mooglikheit om it to brüken foar boadeterrein en dêrmei hat men fansels wer in oplossing foun foar de sanearring fan de Büterhoeke by de Aldehou. Dy sil sa njonkenlytsen ek fan bistim- ming foroarje; yn de rie is de earste bislissing dêroer al fallen. In oar foardiel soe noch wêze, dat byg. it autobusstasjon ütwreide wurde koe. It liket spr. dan ek winsklik ta, dat men op it nije terrein oanhaldt. Mar foardat de rie de bislissing nimme sil, is it miskien wol goed, in eagenblik to tinken oan de bitsjutting fan de fémerk. Spr. lést yn it riedsbrief, dat de bitsjutting fier boppe it lokale ütgiet en dat is ek sa. It is dan ek in libbensbilang foar Ljouwert. B. en W. skriuwe: „De veemarkt is op het ogenblik van gewestelijke, men kan zelfs zeggen van nationale betekenis." Spr. ünder- skriuwt dizze wurden al hielendal yn dy sin, dat hy graech seach, dat foar „gewestelijke" lézen wurde soe „Fries-nationale betekenis". It is de long, hv/ertroch Ljouwert sykhellet. Dat binne allegearre sterke üt- drukkings, mar ien en oar soe spr. illustrearje wolle mei sifers üt in artikel, dat stiet yn in boek dat ütjown is by it jubileum fan de fémerk yn 1949. Spr. hat üt de stikken en ek üt it niisneamde wurk inkelde sifers nei foaren helle, hwerüt it bliken docht, hoe great de heechste oanfier is op ien dei; yn 1927, in topjier it hat nea heger west, foar safier spr. de statistiken neigean koe 10.011 en de totale oanfier wie yn dat jier 302.367. It is eigenaerdich, dat it ek flak foar de oarloch nea wer sa heech west hat. It docht bliken, dat dy oanfier stadichwei sakket, mar nei de oarloch rint it ek stadichwei wer omheech. Fan 1948 oant 1952 binne dizze sifers foar de totale oanfier 165.951, 183.322, 220.176 en 237.654, wylst de oanfier oer 1952, ek wol mei foroarsake troch de tongsiikte, wer sakke ta 220.064. As men nou de sifers neist elkoar nimt fan de fé-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1953 | | pagina 42