2 3 De hear Van der Meer freget, eft de Foarsitter ek ütlizze kin, hwerom it biswierlik is, dat der gjin han- tekening ünder dit stik stiet. Skriuwt de wet in han- tekening foar, of is dat allinnich mar in gebrük? Yn it adres kin men léze, dat dit boun al fan 534 gemeenten subsidiearre wurdt en ek fan alle provinsiale bistjüren. Mooglik hat der ünder de forsiken oan dy ynstansjes wol in hantekening stien of miskien nimme dy bistjüren it sa krekt net. As men lykwols oannimt, dat dit stik net doocht, dan is dêrmei foar joun dit punt ófdien. Oer it twadde argumint, dat B. en W. oanfiere, wol spr. dochs wol hwat sizze. Fan 1919 6f is eltse kear it subsydzje wegere, mar nou't der wer in nije rie is, is dat op himsels in reden om sa'n forsiik wer to bisjen; de rie kin him der dan op 'e nij oer ütsprekke. Soe de ütslach deselde wêze as de foarige kear, dan wie it, foar hwat spr. bitreft, foar dizze sittingsperioade wer üt. Het lijkt de Voorzitter gewenst, dat hij zelf even antwoordt op de eerste vraag. De kwestie van de handtekening is deze: Inderdaad is het niet uitdrukke lijk voorgeschreven, dat een adres aan de gemeente raad van de originele handtekening van de adressant moet zijn voorzien, maar het is hier vast gebruik die eis te stellen, om er zeker van te zijn, dat een stuk, dat de raad bereikt, werkelijk ook afkomstig is van de adressant, die in het stuk wordt genoemd. Wanneer er geen handtekening op een bepaald adres voorkomt, is het mogelijk, dat iemand anders dan adressant een adres uit diens naam aan de raad stuurt. Het is dus een eenvoudige waarborg, dat de raad voor adressen van de werkelijke afzenders komt te staan. Voor de beantwoording van de tweede vraag gelooft spr. het beste het woord te kunnen verlenen aan de wethouder, tot wiens portefeuille deze zaak behoort, n.l. de wethouder van Financiën. De heer Tiekstra (weth.) vindt het feit, dat er thans een nieuwe raad is, niet een voldoende motief, om dit adres hier ter sprake te brengen. Hij meent, dat een raadsbesluit, dat eenmaal genomen is, gehandhaafd blijft. Men zou alleen een wijziging kunnen verwachten, wanneer de raad zodanig was samengesteld, dat het aantal van degenen, die het voorstel toenmaals hebben afgewezen, kleiner zou zijn geworden. Dan zou een andere stemmingsuitslag verkregen worden. Maar die mogelijkheid lijkt spr. hier zeer zeker niet aanwezig te zijn. De hear Van der Meer wol allinnich noch sizze, dat hy it net iens is mei de wethalder. Men kin jin leden foarstelle, dy't der foarhinne ek wiene en dy't der nou oars oer tinke. Men kin yn dy tuskentiid fan oardiel foroare wêze. Men moat de gelegenheit hawwe, om wer syn miening to uterjen. De Voorzitter neemt aan, dat de raad accoord gaat met het voorstel van B. en W. om dit verzoek, als zijnde ongetekend, ter zijde te leggen. Dienovereenkomstig wordt besloten. Punt 3 (bijl. no. 195). Benoemd worden de heren Drentje met 28 stemmen en W. M. de Jong, met 24 stemmen (mevr. Dr. Blank- sma-Kok 3 stemmen en de heren Beeksma en Mr. van der Veen elk 1 stem; 7 stemmen voor de afzonderlijke vacatures blanco). Punt 4 (bijl. no. 188). De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt: 1. P. J. Mani, Pieter Langendijkstraat 22, alhier; 2. W. Veendorp, Midlumerstraat 8, alhier. Benoemd wordt de heer Mani, met 25 stemmen (de heer Veendorp 1 stem; 4 bilj. van onwaarde en 2 bilj. blanco). Punt 5 (bijl. no. 181). De hear Van der Meer soe graech mei in fraech bi- gjinne wolle en miskien is dy, krekt nommen, wol in lyts bytsje büten de oarder, mar hy hopet, dat de Foarsitter it him dochs net kwea óf nimme sil. De Voorzitter: Dat zal van „de mate, waarin" af hangen. De hear Van der Meer tocht al, dat it wol goed komme soe. It giet hjir om de kommisje ex art. 8 Woonruimte- wet, dy't yn 'e wanneling de biröpskommisje hjit. Ut dy namme folget, dat der earst in oare kommisje wêze moat; dy hjit dan tawizingskommisje. Nou fortelt de ien, dat dy tawizingskommisje opheve wurden is, mar in oar hat dêr gjin wissichheit fan. Spr. soe graech witte wolle, hoe't dit sit, hwant dêr hinget dit punt min ofto mear mei gear. En dan woe spr. dit noch sizze: Yn dizze kommisje wie de hear Santema forfanger en nou spyt it spr. syn fraksje tige, mar hy kin dat net mear waernimme; ek de hear Stobbe en spr. kinne gjin gelegenheit fine om dizze funksje to forfoljen. Hja binne dêrom bliid, dat de hear Wiersma him ré forklearre hat dy funksje oan to nimmen, sadat spr. c.s. him as kandidaet stelle. Het antwoord van de heer Tiekstra (weth.) kan heel kort zijn. Het gaat, precies zoals het voorstel van B. en W. zegt, om de benoeming van leden en plaats vervangende leden van de commissie, ingesteld krachtens artikel 8 van de Woonruimtewet. Dat is dus de com missie, die het college dient te adviseren over de vraag, of vordering van bepaalde woonruimte noodzakelijk is. Er is geen andere commissie, die daarin kan voorzien. Hier wordt dus bedoeld de vorderingscommissie. De heer Van der Veen kan niet zeggen, dat het ant woord van de wethouder op de vraag van de heer Van der Meer uitblinkt door duidelijkheid van infor matie. De bedoeling van de heer Van der Meer is wel gebleken en de vraag, die hij gesteld heeft, gaat ook spr. zeer ter harte. Spr. heeft bij vorige benoemingen ter zake al meer het woord gevoerd. Hij meent, dat het wel duidelijk is, dat deze commissie anders moet zijn samengesteld dan de z.g. toewijzingscommissie, die, als hij zich niet vergist, gebaseerd is op een gemeentelijke verordening. Dat is een commissie, die met de Woon ruimtewet niets te maken heeft. Hij is wel nieuws gierig, of de toewijzingscommissie, die de meeste ac tiviteit moet betrachten (zij behandelt alle zaken en de vorderingscommissie alleen de zaken, waaruit vordering kan voortvloeien), inderdaad gaat verdwijnen. Het maakt voor hem wel degelijk verschil, of de candidaten, die voor plaatsing in de vorderingscommissie worden aanbevolen, al dan niet zitting hebben in de toewij zingscommissie. Hij zou gaarne op dit punt enige hel derheid willen hebben. Spr. zou de vorderingscommissie anders willen zien samengesteld dan voorheen. Er zijn bepaalde richtlijnen door de minister gegeven. O.m. moet één lid represen tatief worden geacht voor de huiseigenaren en één voor de hypotheekhouders, terwijl één technisch des kundig moet zijn. De heer Tiekstra (weth.) herinnert er aan, dat de heer Van der Meer begonnen is met te zeggen, dat hij enigermate buiten de orde was. Als deze daarmede heeft bedoeld, dat hier op het ogenblik de oorspronke lijke toewijzingscommissie ter sprake is, dan is dat zeer stellig buiten de orde. De heer Van der Veen zei de, dat dit een commissie is, die bestaat op grond van een gemeentelijke verordening. Deze gemeentelijke veror dening bestaat echter niet meer. Bij het in werking treden van de Woonruimtewet 1947 ging zij ter ziele. De wijze van samenstelling van de vorderingscom missie, zoals de heer Van der Veen die heeft aangege ven en die ook in de richtlijnen tot uitdrukking komt, heeft de raad herhaalde malen zolang deze commissie bestaat niet gevolgd. Die richtlijnen golden n.l. ook al voor de jaren 1950, 1951 en 1952. Door de benoe mingen, die thans voorgesteld worden, verandert de samenstelling van de commissie in het geheel niet. Maar bij verschil van mening vraagt men zich natuur lijk af: hoe moet de commissie zijn samengesteld? De heer Van der Veen kan een poging doen om haar vol gens de richtlijnen samengesteld te krijgen; ten slotte maakt de raad zelf uit, hoe de samenstelling van de commissie zal zijn. De Voorzitter meent, dat hij, ter vermijding van mis verstand, goed doet, een enkele aanvulling te geven. Er hebben inderdaad vroeger twee commissies bestaan. De ene commissie adviseerde i.z. de toewijzing en de andere is de commissie, waarover dit agendapunt han delt. De eerstgenoemde commissie had, zoals de wet houder reeds zeide, haar grondslag in een verordening, die sinds lange tijd niet meer bestaat en dus ten slotte geen grondslag meer vormt. Deze commissie werd naar de opvatting van B. en W. en ook naar die van de commissie zelf hoe langer hoe meer overbodig door verandering in de wijze van werkzaamheid in deze kwesties. Daarom is een tijd geleden het besluit geno men, om die z.g. adviescommissie op te heffen. Er bestaat dus op het ogenblik alleen de commissie ex artikel 8 Woonruimtewet, waarvoor nu deze benoe mingen moeten plaats hebben. Spr. krijgt nog de opmerking om aan de raad mede te delen, dat de heer Heitink niet ambtshalve zitting heeft in deze commissie, iets wat men misschien uit de redactie van het raadsvoorstel zou kunnen opmaken, hoewel het niet zo bedoeld is. Wanneer men dus ook de heer Heitink wenst te benoemen, zal men diens naam eveneens op de stembriefjes dienen te vermelden. Er zijn dus 5 leden en 5 plaatsvervangende leden. Be noemd worden: tot leden: de heer W. C. Dijkstra en mevr. Heijmeijer- Croon, met 27 stemmen, mevr. Ringenaldus-Van der Wal, met 25 stemmen en de heren W. M. de Jong en Ir. Heitink, met 26 stemmen (mevr. Dr. Blanksma- Kok 2 stemmen en de heer Wiersma 1 stem), 3 bilj. van onwaarde, 2 bilj. blanco en 1 bilj. voor 1 vacature blanco; tot plaatsvervangende leden: de heren Beeksma, met 27 stemmen, Ir. Van Balen Walter, met 30 stemmen, Wiersma, met 26 stemmen, K. de Jong, met 27 stem men en Ir. v. d. Vlis, met 26 stemmen (de heer Lef- fertstra 2 stemmen, mevr. Boersma-Hemminga en de heren W. M. de Jong en Mani elk 1 stem)2 bilj. blanco en II bilj. voor afzonderlijke vacatures blanco. Punt 6 (bijl. no. 190). De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt: 1. vacatures Middelbare School en H.B.S. voor Meisjes: a. leraar in de Natuurkunde: H. C. van den Bos; b. leraar in de Handelswetenschappen: J. Jansma; c. lerares in de Scheikunde: mej. M. Brugman; 2. vacatures gemeentelijke H.B.S.-A: a. leraar in het Nederlands: A. C. Bosch; b. leraar in de Handelswetenschappen: J. Jansma; c. leraar in de Wiskunde: P. Kwist; d. leraar in de Lichamelijke Oefening: L. Mol Lous; e. lerares in het Nederlands: mej. S. Smeding; f. leraar in de Scheikunde: J. J. L. van Wessem; g. leraar in het Frans: H. A. Brouwer. Benoemd worden de aanbevolenen, met alg. stemmen. Punt 7 (bijl. no. 191). De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt: a. leraren in het Nederlands: R. van der Noord en J. van der Wal; b. leraar in het Nederlands en in de Handelsweten schappen J. Kooistra; c. leraren in het Engels: D. Bergstra, P. Bilstra en J. Graafsma; d. leraren in het Duits: N. J. Tops en H. Smedes; e. leraren in de Handelswetenschappen: A. de Boer, A. van Engen, J. H. de Jager, P. van Kuik, J. Oostra en R. H. Woldring. Benoemd worden de aanbevolenen, met alg. stemmen. Punt 8. De aanbeveling van het college van curatoren luidt als volgt: Jkvr. F. L. W. M. Buisman, geb. de Savornin Lohman, alhier. Benoemd wordt de aanbevolene, met alg. stemmen. De heren W. C. Dijkstra en Slaterus vormden het stembureau. Punten 9 en 10 (bijl. nos. 180 en 196). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 11 (bijl. no. 200). De heer W. M. de Jong zegt, dat het met het oog op het verkeer ter plaatse een gelukkige omstandigheid is, dat binnenkort de coöperatieve groenteveiling van dit terrein naar een ander zal kunnen worden overge plaatst. Nu is het van groot belang, dat het voordeel, dat het verplaatsen van de veiling oplevert, zoveel mogelijk aan het verkeer ten goede komt. Toen spr. dan ook uit de toelichting vernam, dat de verhuur voor 10 jaar zou geschieden, heeft hij dat aanvan kelijk een bezwaar gevonden. Maar uit de bepalingen van het huurcontract blijkt, dat beide partijen het recht hebben om na 3 jaar op te zeggen. De defini tieve oplossing van het overwegvraagstuk behoeft dus hierdoor niet in het gedrang te komen. De intensiteit van het verkeer bij deze fabriek is ook niet van dien aard, dat niet tot verhuur zou kunnen worden over gegaan, doch spr. zou wel willen, dat de gemeente zich, wat het verdere benutten van het terrein be treft, zoveel mogelijk zal beperken, omdat ten slotte iedere uit- en ingang daar opstopping te weeg brengt, speciaal wanneer de moeilijkheden al groot zijn, dus onmiddellijk na opening van de spoorbomen. Spr. wil graag meegaan met dit voorstel, waardoor dit is een bijkomstig voordeel ruimte vrijkomt voor het Friesch Natuurhistorisch Museum. Daarbij spreekt hij nogmaals de wens uit, dat het verkeer bij de overweg zoveel mogelijk wordt vrijgehouden. De heer Tiekstra (weth.) kan daar heel eenvoudig op antwoorden, dat het college precies dezelfde mening is toegedaan als de heer De Jong. Het zal n.l. het nuttig gebruik van die gebouwen, wanneer ze ter plaatse kunnen worden gehandhaafd, bevorderen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 12 (bijl. no. 199). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 13 (bijl. no. 182). De heer Bootsma vraagt met enige schroom het woord, niet zozeer om het punt als zodanig, maar wel omdat het de eerste keer is, dat hij in deze vergade ring spreekt. Hij heeft, in de korte periode, dat hij raadslid is, wel begrepen, dat er niet zo heel veel voor nodig is om buiten de orde te geraken. Die uitdrukking heeft spr. al enkele malen horen bezigen en dat geeft hem dan ook aanleiding tot enige schroom. Nu wordt iedere Nederlander wel geacht de wet te kennen en zo zal ook ieder raadslid geacht worden het reglement van orde te kennen, maar dat regiement is tot nog toe in het geheel niet onder spr.'s ogen geweest. Toch meent hij, dat hij over de verhuur van het terrein bij de voor malige groenteloods aan Dufour ten behoeve van de opslag van oud ijzer en afvalmateriaal wel een paar woorden moet zeggen en voornamelijk omdat z.i. die plaats niet geëigend is voor dit doel. De grond ligt veel te dicht tegen de woningen van de Smidsbuurt aan, die daar toch al niet zo riant gelegen zijn. Ze vormen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1953 | | pagina 53