2
3
De hear Van der Meer freget, eft de Foarsitter ek
ütlizze kin, hwerom it biswierlik is, dat der gjin han-
tekening ünder dit stik stiet. Skriuwt de wet in han-
tekening foar, of is dat allinnich mar in gebrük? Yn it
adres kin men léze, dat dit boun al fan 534 gemeenten
subsidiearre wurdt en ek fan alle provinsiale bistjüren.
Mooglik hat der ünder de forsiken oan dy ynstansjes
wol in hantekening stien of miskien nimme dy bistjüren
it sa krekt net. As men lykwols oannimt, dat dit stik
net doocht, dan is dêrmei foar joun dit punt ófdien.
Oer it twadde argumint, dat B. en W. oanfiere, wol
spr. dochs wol hwat sizze. Fan 1919 6f is eltse kear it
subsydzje wegere, mar nou't der wer in nije rie is, is
dat op himsels in reden om sa'n forsiik wer to bisjen;
de rie kin him der dan op 'e nij oer ütsprekke. Soe de
ütslach deselde wêze as de foarige kear, dan wie it,
foar hwat spr. bitreft, foar dizze sittingsperioade wer üt.
Het lijkt de Voorzitter gewenst, dat hij zelf even
antwoordt op de eerste vraag. De kwestie van de
handtekening is deze: Inderdaad is het niet uitdrukke
lijk voorgeschreven, dat een adres aan de gemeente
raad van de originele handtekening van de adressant
moet zijn voorzien, maar het is hier vast gebruik die
eis te stellen, om er zeker van te zijn, dat een stuk, dat
de raad bereikt, werkelijk ook afkomstig is van de
adressant, die in het stuk wordt genoemd. Wanneer
er geen handtekening op een bepaald adres voorkomt,
is het mogelijk, dat iemand anders dan adressant een
adres uit diens naam aan de raad stuurt. Het is dus
een eenvoudige waarborg, dat de raad voor adressen
van de werkelijke afzenders komt te staan.
Voor de beantwoording van de tweede vraag gelooft
spr. het beste het woord te kunnen verlenen aan de
wethouder, tot wiens portefeuille deze zaak behoort, n.l.
de wethouder van Financiën.
De heer Tiekstra (weth.) vindt het feit, dat er thans
een nieuwe raad is, niet een voldoende motief, om dit
adres hier ter sprake te brengen. Hij meent, dat een
raadsbesluit, dat eenmaal genomen is, gehandhaafd
blijft. Men zou alleen een wijziging kunnen verwachten,
wanneer de raad zodanig was samengesteld, dat het
aantal van degenen, die het voorstel toenmaals hebben
afgewezen, kleiner zou zijn geworden. Dan zou een
andere stemmingsuitslag verkregen worden. Maar die
mogelijkheid lijkt spr. hier zeer zeker niet aanwezig
te zijn.
De hear Van der Meer wol allinnich noch sizze, dat
hy it net iens is mei de wethalder. Men kin jin leden
foarstelle, dy't der foarhinne ek wiene en dy't der nou
oars oer tinke. Men kin yn dy tuskentiid fan oardiel
foroare wêze. Men moat de gelegenheit hawwe, om
wer syn miening to uterjen.
De Voorzitter neemt aan, dat de raad accoord gaat
met het voorstel van B. en W. om dit verzoek, als
zijnde ongetekend, ter zijde te leggen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Punt 3 (bijl. no. 195).
Benoemd worden de heren Drentje met 28 stemmen
en W. M. de Jong, met 24 stemmen (mevr. Dr. Blank-
sma-Kok 3 stemmen en de heren Beeksma en Mr. van
der Veen elk 1 stem; 7 stemmen voor de afzonderlijke
vacatures blanco).
Punt 4 (bijl. no. 188).
De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt:
1. P. J. Mani, Pieter Langendijkstraat 22, alhier;
2. W. Veendorp, Midlumerstraat 8, alhier.
Benoemd wordt de heer Mani, met 25 stemmen (de
heer Veendorp 1 stem; 4 bilj. van onwaarde en 2
bilj. blanco).
Punt 5 (bijl. no. 181).
De hear Van der Meer soe graech mei in fraech bi-
gjinne wolle en miskien is dy, krekt nommen, wol in
lyts bytsje büten de oarder, mar hy hopet, dat de
Foarsitter it him dochs net kwea óf nimme sil.
De Voorzitter: Dat zal van „de mate, waarin" af
hangen.
De hear Van der Meer tocht al, dat it wol goed komme
soe. It giet hjir om de kommisje ex art. 8 Woonruimte-
wet, dy't yn 'e wanneling de biröpskommisje hjit. Ut
dy namme folget, dat der earst in oare kommisje wêze
moat; dy hjit dan tawizingskommisje. Nou fortelt de
ien, dat dy tawizingskommisje opheve wurden is,
mar in oar hat dêr gjin wissichheit fan. Spr. soe graech
witte wolle, hoe't dit sit, hwant dêr hinget dit punt
min ofto mear mei gear.
En dan woe spr. dit noch sizze: Yn dizze kommisje
wie de hear Santema forfanger en nou spyt it spr. syn
fraksje tige, mar hy kin dat net mear waernimme;
ek de hear Stobbe en spr. kinne gjin gelegenheit fine
om dizze funksje to forfoljen. Hja binne dêrom bliid,
dat de hear Wiersma him ré forklearre hat dy funksje
oan to nimmen, sadat spr. c.s. him as kandidaet stelle.
Het antwoord van de heer Tiekstra (weth.) kan heel
kort zijn. Het gaat, precies zoals het voorstel van
B. en W. zegt, om de benoeming van leden en plaats
vervangende leden van de commissie, ingesteld krachtens
artikel 8 van de Woonruimtewet. Dat is dus de com
missie, die het college dient te adviseren over de vraag,
of vordering van bepaalde woonruimte noodzakelijk is.
Er is geen andere commissie, die daarin kan voorzien.
Hier wordt dus bedoeld de vorderingscommissie.
De heer Van der Veen kan niet zeggen, dat het ant
woord van de wethouder op de vraag van de heer
Van der Meer uitblinkt door duidelijkheid van infor
matie. De bedoeling van de heer Van der Meer is wel
gebleken en de vraag, die hij gesteld heeft, gaat ook
spr. zeer ter harte. Spr. heeft bij vorige benoemingen
ter zake al meer het woord gevoerd. Hij meent, dat het
wel duidelijk is, dat deze commissie anders moet zijn
samengesteld dan de z.g. toewijzingscommissie, die, als
hij zich niet vergist, gebaseerd is op een gemeentelijke
verordening. Dat is een commissie, die met de Woon
ruimtewet niets te maken heeft. Hij is wel nieuws
gierig, of de toewijzingscommissie, die de meeste ac
tiviteit moet betrachten (zij behandelt alle zaken en de
vorderingscommissie alleen de zaken, waaruit vordering
kan voortvloeien), inderdaad gaat verdwijnen. Het
maakt voor hem wel degelijk verschil, of de candidaten,
die voor plaatsing in de vorderingscommissie worden
aanbevolen, al dan niet zitting hebben in de toewij
zingscommissie. Hij zou gaarne op dit punt enige hel
derheid willen hebben.
Spr. zou de vorderingscommissie anders willen zien
samengesteld dan voorheen. Er zijn bepaalde richtlijnen
door de minister gegeven. O.m. moet één lid represen
tatief worden geacht voor de huiseigenaren en één
voor de hypotheekhouders, terwijl één technisch des
kundig moet zijn.
De heer Tiekstra (weth.) herinnert er aan, dat de
heer Van der Meer begonnen is met te zeggen, dat hij
enigermate buiten de orde was. Als deze daarmede
heeft bedoeld, dat hier op het ogenblik de oorspronke
lijke toewijzingscommissie ter sprake is, dan is dat
zeer stellig buiten de orde. De heer Van der Veen zei de,
dat dit een commissie is, die bestaat op grond van een
gemeentelijke verordening. Deze gemeentelijke veror
dening bestaat echter niet meer. Bij het in werking
treden van de Woonruimtewet 1947 ging zij ter ziele.
De wijze van samenstelling van de vorderingscom
missie, zoals de heer Van der Veen die heeft aangege
ven en die ook in de richtlijnen tot uitdrukking komt,
heeft de raad herhaalde malen zolang deze commissie
bestaat niet gevolgd. Die richtlijnen golden n.l. ook
al voor de jaren 1950, 1951 en 1952. Door de benoe
mingen, die thans voorgesteld worden, verandert de
samenstelling van de commissie in het geheel niet.
Maar bij verschil van mening vraagt men zich natuur
lijk af: hoe moet de commissie zijn samengesteld? De
heer Van der Veen kan een poging doen om haar vol
gens de richtlijnen samengesteld te krijgen; ten slotte
maakt de raad zelf uit, hoe de samenstelling van de
commissie zal zijn.
De Voorzitter meent, dat hij, ter vermijding van mis
verstand, goed doet, een enkele aanvulling te geven.
Er hebben inderdaad vroeger twee commissies bestaan.
De ene commissie adviseerde i.z. de toewijzing en de
andere is de commissie, waarover dit agendapunt han
delt. De eerstgenoemde commissie had, zoals de wet
houder reeds zeide, haar grondslag in een verordening,
die sinds lange tijd niet meer bestaat en dus ten slotte
geen grondslag meer vormt. Deze commissie werd naar
de opvatting van B. en W. en ook naar die van de
commissie zelf hoe langer hoe meer overbodig door
verandering in de wijze van werkzaamheid in deze
kwesties. Daarom is een tijd geleden het besluit geno
men, om die z.g. adviescommissie op te heffen. Er
bestaat dus op het ogenblik alleen de commissie ex
artikel 8 Woonruimtewet, waarvoor nu deze benoe
mingen moeten plaats hebben.
Spr. krijgt nog de opmerking om aan de raad mede
te delen, dat de heer Heitink niet ambtshalve zitting
heeft in deze commissie, iets wat men misschien uit
de redactie van het raadsvoorstel zou kunnen opmaken,
hoewel het niet zo bedoeld is. Wanneer men dus ook
de heer Heitink wenst te benoemen, zal men diens
naam eveneens op de stembriefjes dienen te vermelden.
Er zijn dus 5 leden en 5 plaatsvervangende leden. Be
noemd worden:
tot leden: de heer W. C. Dijkstra en mevr. Heijmeijer-
Croon, met 27 stemmen, mevr. Ringenaldus-Van der
Wal, met 25 stemmen en de heren W. M. de Jong en
Ir. Heitink, met 26 stemmen (mevr. Dr. Blanksma-
Kok 2 stemmen en de heer Wiersma 1 stem), 3 bilj.
van onwaarde, 2 bilj. blanco en 1 bilj. voor 1 vacature
blanco;
tot plaatsvervangende leden: de heren Beeksma, met
27 stemmen, Ir. Van Balen Walter, met 30 stemmen,
Wiersma, met 26 stemmen, K. de Jong, met 27 stem
men en Ir. v. d. Vlis, met 26 stemmen (de heer Lef-
fertstra 2 stemmen, mevr. Boersma-Hemminga en de
heren W. M. de Jong en Mani elk 1 stem)2 bilj.
blanco en II bilj. voor afzonderlijke vacatures blanco.
Punt 6 (bijl. no. 190).
De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt:
1. vacatures Middelbare School en H.B.S. voor Meisjes:
a. leraar in de Natuurkunde:
H. C. van den Bos;
b. leraar in de Handelswetenschappen:
J. Jansma;
c. lerares in de Scheikunde:
mej. M. Brugman;
2. vacatures gemeentelijke H.B.S.-A:
a. leraar in het Nederlands:
A. C. Bosch;
b. leraar in de Handelswetenschappen:
J. Jansma;
c. leraar in de Wiskunde:
P. Kwist;
d. leraar in de Lichamelijke Oefening:
L. Mol Lous;
e. lerares in het Nederlands:
mej. S. Smeding;
f. leraar in de Scheikunde:
J. J. L. van Wessem;
g. leraar in het Frans:
H. A. Brouwer.
Benoemd worden de aanbevolenen, met alg. stemmen.
Punt 7 (bijl. no. 191).
De aanbevelingen van B. en W. luiden als volgt:
a. leraren in het Nederlands:
R. van der Noord en J. van der Wal;
b. leraar in het Nederlands en in de Handelsweten
schappen
J. Kooistra;
c. leraren in het Engels:
D. Bergstra, P. Bilstra en J. Graafsma;
d. leraren in het Duits:
N. J. Tops en H. Smedes;
e. leraren in de Handelswetenschappen:
A. de Boer, A. van Engen, J. H. de Jager, P. van
Kuik, J. Oostra en R. H. Woldring.
Benoemd worden de aanbevolenen, met alg. stemmen.
Punt 8.
De aanbeveling van het college van curatoren luidt
als volgt:
Jkvr. F. L. W. M. Buisman, geb. de Savornin Lohman,
alhier.
Benoemd wordt de aanbevolene, met alg. stemmen.
De heren W. C. Dijkstra en Slaterus vormden het
stembureau.
Punten 9 en 10 (bijl. nos. 180 en 196).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 11 (bijl. no. 200).
De heer W. M. de Jong zegt, dat het met het oog op
het verkeer ter plaatse een gelukkige omstandigheid
is, dat binnenkort de coöperatieve groenteveiling van
dit terrein naar een ander zal kunnen worden overge
plaatst. Nu is het van groot belang, dat het voordeel,
dat het verplaatsen van de veiling oplevert, zoveel
mogelijk aan het verkeer ten goede komt. Toen spr.
dan ook uit de toelichting vernam, dat de verhuur
voor 10 jaar zou geschieden, heeft hij dat aanvan
kelijk een bezwaar gevonden. Maar uit de bepalingen
van het huurcontract blijkt, dat beide partijen het
recht hebben om na 3 jaar op te zeggen. De defini
tieve oplossing van het overwegvraagstuk behoeft dus
hierdoor niet in het gedrang te komen. De intensiteit
van het verkeer bij deze fabriek is ook niet van dien
aard, dat niet tot verhuur zou kunnen worden over
gegaan, doch spr. zou wel willen, dat de gemeente
zich, wat het verdere benutten van het terrein be
treft, zoveel mogelijk zal beperken, omdat ten slotte
iedere uit- en ingang daar opstopping te weeg brengt,
speciaal wanneer de moeilijkheden al groot zijn, dus
onmiddellijk na opening van de spoorbomen. Spr. wil
graag meegaan met dit voorstel, waardoor dit is
een bijkomstig voordeel ruimte vrijkomt voor het
Friesch Natuurhistorisch Museum. Daarbij spreekt hij
nogmaals de wens uit, dat het verkeer bij de overweg
zoveel mogelijk wordt vrijgehouden.
De heer Tiekstra (weth.) kan daar heel eenvoudig
op antwoorden, dat het college precies dezelfde mening
is toegedaan als de heer De Jong. Het zal n.l. het
nuttig gebruik van die gebouwen, wanneer ze ter
plaatse kunnen worden gehandhaafd, bevorderen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 12 (bijl. no. 199).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 13 (bijl. no. 182).
De heer Bootsma vraagt met enige schroom het
woord, niet zozeer om het punt als zodanig, maar wel
omdat het de eerste keer is, dat hij in deze vergade
ring spreekt. Hij heeft, in de korte periode, dat hij
raadslid is, wel begrepen, dat er niet zo heel veel voor
nodig is om buiten de orde te geraken. Die uitdrukking
heeft spr. al enkele malen horen bezigen en dat geeft
hem dan ook aanleiding tot enige schroom. Nu wordt
iedere Nederlander wel geacht de wet te kennen en zo
zal ook ieder raadslid geacht worden het reglement
van orde te kennen, maar dat regiement is tot nog toe
in het geheel niet onder spr.'s ogen geweest. Toch meent
hij, dat hij over de verhuur van het terrein bij de voor
malige groenteloods aan Dufour ten behoeve van de
opslag van oud ijzer en afvalmateriaal wel een paar
woorden moet zeggen en voornamelijk omdat z.i. die
plaats niet geëigend is voor dit doel. De grond ligt veel
te dicht tegen de woningen van de Smidsbuurt aan,
die daar toch al niet zo riant gelegen zijn. Ze vormen