7
Een verandering in onderdelen aanbrengen of een motie
daarover aannemen zou in wezen een slag in de lucht
zijn. Per slot is deze regeling eigenlijk een overgangs
maatregel, die misschien een aantal jaren zal bestaan,
maar op den duur vervangen zal worden door het
systeem van taakwaardering en werkclassificatie, waar
op de heer Wijkstra ook al heeft gewezen. Daarom
meent spr., dat men in dit geval hier ook moet doen
wat men altijd heeft gedaan, n.l. aansluiten op de rijks
regeling. Dat de heer Wijkstra zich daarmee zij het
met minder overtuiging dan spr. het op het ogenblik
doet accoord kan verklaren, verheugt spr.
Ten slotte heeft de heer F. T. Dijkstra zijn licht
over deze zaak laten schijnen. Het kan aan spr. liggen,
maar hij kon de strekking van diens betoog niet be
grijpen. Hij heeft echter wel begrepen, dat de heer
Dijkstra niet tegen het voorstel zal stemmen en dat
is iets, dat op zichzelf al tot verheugenis stemt.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 22 (bijl. no. 193).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 23 (bijl. no. 189).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
De heer Wiersma wordt geacht niet aan de stem
ming te hebben medegewerkt.
Punt 24 (bijl. no. 194).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
De heer Beeksma wordt geacht niet aan de stem
ming te hebben medegewerkt.
Punt 25 (bijl. no. 201).
De heer Pols zou een opmerking willen maken over
het onderdeel Gemeentereiniging. In de financiële com
missie reeds heeft hij bezwaar gemaakt tegen de 8%
afschrijving. Dit voorstel bewijst eigenlijk al, dat dit
percentage niet juist is; als een gebruikte wagen, die
enkele jaren in bedrijf is, wordt verkocht, wordt er
stellig op verloren, Hij meent, dat het, om tot een juiste
exploitatie te komen, aanbe\eling verdient dit percen
tage op 15 te stellen. Dan kan men de werkelijke waarde
bepalen naar de afschrijving. Een percentage van 8
is te laag.
Spr.'s volgende opmerking betreft de volgnos. 275
en 494 der gemeentebegroting: ontwikkeling en ont
spanning van werklozen. Aan het slot van deze raads-
brief wordt gezegd, dat een der leden van de financiële
commissie zich zijn stem heeft voorbehouden en dan is
er altijd een kans, dat de raadsleden denken: welk lid
zou dat nu eigenlijk zijn? En omdat het zo vaak ge
beurt in de wereld, dat de verkeerde de schuld krijgt,
wil spr. eerlijk bekennen, dat hij dat lid is geweest.
(Vrolijkheid.) Het lijkt hem dan ook goed, zijn stand
punt even toe te lichten. Hij gelooft, dat over dit punt
heel veel te zeggen zou zijn. Men zou zich kunnen af
vragen: hoever dient men met dit sociale werk te gaan;
hier of daar zal het punt moeten zijn, dat men, om het
economisch evenwicht te bewaren, zal moeten zeggen:
tot hiertoe kan worden gegaan, maar niet verder. Spr.
zal hier niet nader op ingaan, hoewel het hem wel
een interessant onderwerp lijkt.
De tweede oorzaak, dat spr. zich zijn stem heeft
voorbehouden is, dat hij in het voorstel eigenlijk een
onbillijkheid ziet. Hij noemt dit voorbeeld: Een gezin,
dat f 100,inkomsten per week had, zou uit de werk-
loosheidskas 80 of f 80,ontvangende huisvrouw
van zo'n gezin zou dus gratis de bedoelde cursussen
kunnen volgen, terwijl de huisvrouw van een gezin,
waar met werken slechts f 40,of f 50,dus haast
de helft minder, verdiend wordt, niet op dit voordeel
kan rekenen. Spr. zou daarom het college willen vra
gen: is het niet mogelijk, dat hier een maximum ge
steld wordt, zodat men slechts als men met zijn in
komen daar beneden blijft, gratis aan zo'n cursus kan
deelnemen? Is men daarboven, dan vindt spr. het niet
nodig. Hij heeft dit voorstel ook in de financiële com
missie gedaan. Daar is hij een beetje onder de indruk
gekomen van het argument van de wethouder, dat de
gemeente niet anders kan, omdat het Rijk 50% zal
vergoeden. Nu weet spr. ook wel, dat het dan moeilijk
is, een verandering aan te brengen, maar uit de stuk
ken blijkt, dat men hier te doen heeft met een initiatief
uit Leeuwarden, dat door de landelijke autoriteiten
wordt gesteund. De staatssecretaris zegt n.l., dat hij
met belangstelling van dit initiatief heeft kennis ge
nomen.
Het lijkt spr. dus niet helemaal juist, dat de wet
houder zegt, dat er niets aan te doen is. Is het niet
mogelijk, zo herhaalt spr., hier een plafond aan te
brengen
De heer W. C. Dijkstra wil het voorkomen, dat het
probleem, waar het hier om gaat, op het ogenblik te
zeer van de materiële kant wordt bezien. Het gaat, zo
meent spr., niet aan, dat men vraagt: Wat was het
aanvankelijk inkomen van het gezin en wat is het nog
na het intreden van de werkloosheid? Zo redenerend,
zou men volledig voorbijgaan aan de gevolgen van de
werkloosheid in geestelijk en moreel opzicht. Spr.'s be
zwaar tegen het betoog van de heer Pols is, dat aan
deze kant van het probleem niet voldoende aandacht
wordt geschonken.
Er is opgemerkt, dat de staatssecretaris zou hebben
gezegd, dat hij met belangstelling van dit nieuwe initia
tief heeft kennis genomen. Het is echter slechts tot
op zekere hoogte nieuw. Er dient in positief opzicht iets
tegenover de werkloosheid te worden gesteld en dat
deed men hier tot dusver alleen voor mannen, om de
geestelijke gevolgen van het werkloos worden in het
gezin zoveel mogelijk te reduceren. In het kader van
die gedachtengang past het thans voorgestelde uit
stekend. Bovendien gelooft spr., dat men deze zaak in
een iets groter verband moet zien. Er is een sociale
wetgeving, die ten doel heeft bepaalde voorzieningen
te treffen t.a.v. de groep, maar nu heeft de ervaring
dc laatste jaren geleerd, dat bij dergelijke voorzieningen
aan de top, dus in casu op liet regeringsniveau, altijd
ook nog een individuele zorg nodig is, als het ware als
een correctief op de collectieve voorzieningen. O.a. is
gebleken, dat in de laatste tijd de revalidatiegedachte
zeer levendig wordt. Met deze aanduiding wordt bedoeld
een door ongeval of ziekte getroffene zich zodanig aan
zijn situatie te doen aanpassen, dat hij zo vlug en zo
goed mogelijk op een bevredigende plaats in de maat
schappij terugkeert. Men zag bijv. wel eens, dat, als
iemand een ongeval had gehad, waardoor een been
moest word geamputeerd, in het ziekenhuis alleen aan
dacht aan die amputatie werd besteed. Thans echter
wordt ook aan het feit, dat deze man zich straks niet
meer volwaardig zal gevoelen, aandacht geschonken.
Dit is ook een aanpak van en een belangstelling voor
een zaak, die in vroegere jaren alleen van de materiële
kant werd bezien.
Al met al is spr. van mening, dat het zeer toe te
juichen valt, dat hier met deze cursussen begonnen
wordt. De geachte afgevaardigde uit de V.V.D., die
zich zijn stem had voorbehouden, ziet deze zaak uit
sluitend in het teken van de gulden. In de dertiger
jaren kwam een groot leed ten gevolge van de werk
loosheid over het Nederlandse volk, zodat men zich
met verbazing afvraagt, hoe het mogelijk is, dat een
vraagstuk, als het hier aan de orde zijnde, nog in deze
vorm wordt gezien. Het ware te wensen, dat de V.V.D.
zich tot die hoogte zou kunnen opwerken, dat zij er
ook nog een andere kant aan zou ontdekken.
De heer K. de Jong kan zich bij de woorden van de
heer Pols i.z. de vrachtauto der Gemeentereiniging aan
sluiten, maar hij zou afschrijvingen als deze niet af
zonderlijk willen bekijken. Hij zou er de voorkeur aan
geven, het gehele complex van afschrijvingen in één
keer te bezien en in een beheersverordening vast te
leggen. Op deze wijze krijgt men een volstrekte uni
forme wijze van werken.
Spr. gelooft, dat de heer W. C. Dijkstra toch wel wat
te veel de nadruk legde op de morele kant van de
zaak. Hij meent, dat de heer Pols ook wel oog heeft
gehad voor de morele kant, maar dat deze, hoewel hij
de door werkloosheid getroffen gezinnen dit voordeel
wel zou gunnen, hier toch een ernstige onbillijkheid
ziet. Het zou kunnen zijn, dat gezinnen van hen, die
vallen onder de Wachtgeld- en werkloosheidsverzeke
ring een hogere uitkering krijgen dan het inkomen be
draagt van gezinnen van hen, die normaal werken. De
eerstgenoemde gezinnen zouden dan bevoorrecht wor
den t.o.v. de laatstgenoemde, die er veel minder aan
toe zijn. Spr. heeft dit wel aangevoeld, toen deze zaak
in de financiële commissie aan de orde kwam. Wel
gelooft hij, dat dit eigenlijk meer theorie is; dat het
in de practijk niet zoveel verschil zal maken. Is het
ook mogelijk, om, wanneer deze zaak eenmaal draait
en na een half jaar zou blijken, dat een groot per
centage cursisten afkomstig is uit de door de heer
Pols bedoelde groep, hier dan een bepaalde rem aan
te leggen Spr. voor zich heeft geen behoefte aan die
proef. Hij zou zich kunnen voorstellen, dat er misschien
één geval uit de bedoelde groep tussen zit, maar juist
op grond van het feit, dat voornamelijk diegenen, die
het het meest nodig hebben, van de cursussen gebruik
zullen maken, zal men dit voorstel stellig moeten aan
vaarden.
De heer Van der Veen weet niet, of hij buiten de orde
zal zijn, want hij vindt deze bundeling van voorstellen
een beetje merkwaardig. Hij is er nog steeds niet ach
ter, wanneer een voorstel als voorstel bij de raad
komt of in de vorm van een begrotingswijzi-
ging. Thans, komen op één stuit verschillende vraag
stukken aan de orde en wordt er door elkaar heen over
verschillende punten gesproken. Is dat ook enigszins
anders te doen?
Spr. heeft behoefte even in te gaan op wat de heer
W. C. Dijkstra, naar wiens woorden hij altijd met veel
belangstelling luistert, heeft gezegd aan het adres van
de V.V.D.-fractie. Spr. kan de gedachte, die deze thans
ontvouwde, voor het grootste gedeelte wel volgen. Hij
zou zelfs de heer Wijkstra willen aanraden de door
hem besproken zaak ook eens vanuit die gedachten-
gang te bekijken, want bij andere vraagstukken is het
precies hetzelfde. Spr. vraagt zich alleen af, of de heer
W. C. Dijkstra er goed aan doet om, wanneer iemand
van de V.V.D.-fractie iets zegt, deze alleen materiële
oogmerken in de schoenen te schuiven, terwijl hijzelf
eigenlijk de moraliteit in pacht wil hebben.
Spr. vraagt zich af, of men, wanneer men overheids
geld, dat ten slotte door de belastingbetalers wordt
opgebracht, cadeau doet, zich op de borst kan slaan
en zeggen: Wij zien de morele kant en jullie zijn mate
rialisten. Doet men aan de individualiteit van degenen,
die het als puntje bij paaltje komt, niet beslist nodig
hebben en die zichzelf nog steeds kunnen redden, niet te
kort, als men hen onmiddellijk in de hoek van: „Je
bent niet meer volwaardig" drukt? Dan kweekt men
bij die mensen een gevoel, dat eigenlijk niet juist is.
Spr. zegt dat niet, omdat hij het coüte que coüte anders
wil zien dan de heer Dijkstra hij kan zich, zoals hij
zeide, in diens gedachtengang tot op zekere hoogte
wel verplaatsen -, maar omdat hij meent, dat de heer
Dijkstra eenzijdig redeneert. Hij moet bij spr. c.s. niet
dadelijk het verkeerde zoeken, maar zich afvragen,
of voor de door hen belichte kant ook niet iets zou
zijn te voelen.
De heer Beeksma is een klein beetje debet aan dit
voorstel en daardoor misschien ook wat ingewijd. Het
gaat met alle vraagstukken zo: men moet er met de
neus op gedrukt worden en er dagelijks mee in aanra
king komen, alvorens men een juiste indruk krijgt. Zo
gaat het bijv. ook met de autobusondernemers. Spr.
vraagt zich wel eens af (omdat hij er geen verstand
van heeft)waarom zijn er vijf verschillende onderne
mingen in Friesland; waarom zou men niet met één
toe kunnen? Dat gaf, zo meent spr., een goede econo
mische besparing (Vrolijkheid). De heer Pols ziet hier
een directe steun; hij haalt hier n.l. een voorbeeld aan,
dat niet als zodanig kan gelden. Mensen, die tijdelijk
werkloos zijn en dan 80% van hun loon uitgekeerd
krijgen, zullen deze cursussen niet volgen. Dat is ook
niet de opzet. De bedoeling heeft voorgezeten die
mensen te helpen, die langdurig werkloos zijn, die om
de een of andere reden uit het productieproces zijn
gestoten en van wie men wel kan aannemen, dat ze er
voorlopig ook niet weer in terecht komen. Het gaat
hier dus om de mensen, die zijn uitgetrokken uit de werk
loosheidsregeling en die vallen onder de sociale voorzie
ningsregeling. Werkloos zijn ze dus wel. Dat alles staat
niet met zoveel woorden in het voorstel, maar zo is het
wel bedoeld. Men kan voor deze mensen moreel zeer
goed werk verrichten door ze zelf iets te laten maken,
waaraan ze behoefte hebben. Die ondervinding heeft
men gehad met een andere categorie; deze mensen
hadden bijv. geen matrassen en men moest de gezich
ten van de vrouwen eens zien. toen ze met haar zelf
gemaakte matrassen naar huis gingen! Van welke
grote betekenis iets dergelijks is, kan men eerst be
oordelen, wanneer men deze dingen zelf heeft meege
maakt. De heer Pols zegt, dat de sociale voorzieningen
bij een bepaald punt moeten ophouden, maar er zit ook
een andere kant aan deze zaak. Wanneer men het mi
nimum inkomen van deze mensen gaat verhogen, heeft
men ook direct een koopkracht-vermeerdering, waardoor
de middenstand weer meer kan afzetten en waardoor
dus ook de werkloosheid wordt bestreden. Spr. weet wel,
dat dit een beetje theoretisch klinkt, maar in feite is
het waar. Men heeft vooral voor de kleine inkomens
te zorgen. Dit is een nationaal belang. Ook deze so
ciale voorzieningen moet men groot zien. Het is be
halve in het belang van de betrokkenen ook van al
gemeen nationaal belang, dat deze mensen op een peil
gebracht worden, waarop ze zich niet meer de uitgesto
tenen gevoelen. Men moet niet meer aan hen kunnen
zien, dat ze werkloos zijn.
Zo behoort het te zijn, wanneer mensen buiten hun
eigen schuld uit het productieproces worden gestoten.
De heer Wijkstra heeft uit het betoog van de heer
Van der Veen menen te moeten afleiden, dat deze min
of meer wil suggereren, dat spr. het op dit punt niet
eens zou zijn met zijn fractiegenoot, de heer W. C.
Dijkstra en eigenlijk bij punt 21 zuiver materieel zou
hebben geredeneerd. Ter geruststelling kan hij zeggen,
dat hij het wel degelijk eens is met zijn fractiegenoot,
maar als er sprake is van morele factoren en van
ideële vraagstukken, dan moet men onderscheid ma
ken tussen werklozen en middelbare en hogere amb
tenaren, over wie spr. het zojuist had. Hij moge hier
aan toevoegen, dat hij persoonlijk, wanneer hij de zaak
louter materieel beziet, geen bezwaar zou hebben te
gen de salarisherziening voor ambtenaren, omdat hij
zelf tot de middengroepen behoort.
De heer Tiekstra (weth.) lijkt het nuttig bij de be
antwoording eerst het „kleingoed" op te ruimen.
De heer Pols heeft gesproken over de afschrijvings
percentages bij de Gemeentereiniging. Spr. weet niet
precies hoe lang deze bestaan, maar elk jaar opnieuw
zou het zeker mogelijk zijn, als er daartoe aanleiding
zou bestaan, ze te veranderen. Het is de raad, die dit
moet uitmaken. Het betreft hier dus ook een percen
tage, dat de raad heeft vastgesteld. Wat de heer K. de
Jong zeide, is juist: het gaat om een complex van af
schrijvingen en daar kan men niet één uitlichten, om
die te veranderen.
De heer Van der Veen heeft gezegd als spr. het
goed begrepen heeft dat hij er niet van gediend is,
dat bij begrotingswijziging meer voorstellen tegelijk
uit de lucht komen vallen. Het gebeurt echter veel
vaker, dat voorstellen op deze wijze aan de orde ko
men; een bestaande post moet dan verhoogd worden.
Spr. mag toch aannemen, dat iemand, die een reeks
van jaren raadslid is, precies weet wat een begrotings
wijziging is en dus ook wat daarin verborgen kan zijn.
De heer Vellenga (weth.) wil beginnen met de heren
W. C. Dijkstra, Beeksma en K. de Jong dank te zeggen
voor de steun, die ze aan dit voorstel hebben willen
geven.
De heer Pols heeft een sluier opgelicht, denkende,
dat de raadsleden zich in spanning zouden afvragen:
wie zou dat lid zijn, dat zich zijn stem heeft voorbe
houden Spr. herinnert zich, dat er vóór de begrotings
vergadering ook een geheimzinnige figuur was, die in
eerste instantie niet met vacantie-ontspanning op had.
Later bleek het de heer Pols te zijn, die zich desniet-