8 9 temin toch accoord heeft verklaard en misschien gaat het vanavond weer zo. De heer Pols heeft gevraagd; waar liggen de gren zen van de sociale zorg? Men zou hierover een acade misch betoog kunnen opzetten, maar spr. zal dit niet doen. Het zal van de tijd en de omstandigheden af hangen. De liberale voorgangers van de heer Pols, die in de vorige eeuw leefden, zagen die dingen veel minder ruim dan hij op dit ogenblik. De voorgestelde cursussen liggen in het verlengde van het cultureel-sociale werk voor werkloze mannen, waaraan de raad destijds wel van harte heeft meegewerkt. Spr. gelooft, dat men het in de eerste plaats moet zien in de sfeer, die de heer W. C. Dijkstra heeft geschetst. De vrouwen van werklozen lijden vaak het meest onder de werkloosheid; wanneer men haar uit die sfeer kan halen en daar heeft met name de staatssecretaris ook op gereageerd en haar tussen andere vrouwen bezig kan doen zijn, dan is dat op zichzelf reeds een winstpunt. Inderdaad zouden door steunverlening aan werk lozen t.o.v. de in de vrije sector werkenden onbillijk heden kunnen ontstaan. Maar het ligt naar spr.'s me ning niet op de weg van de raad om daarop in te gaan. Misschien zou er een initiatief van de V.V.D. kunnen uitgaan om de grens van de sociale zorg te verleggen ook tot de categorie, die de heer Pols bedoelt. Mogelijk kunnen de cursussen dan gratis worden gegeven! Het is thans zo, dat 1/3 van de materiaalkosten of f 15,voor rekening van de deelneemsters komt. Spr. neemt aan, dat de heer Pols niet louter denkend in guldens over deze zaak heeft gesproken. Hij heeft hier alleen bepaalde vraagtekens gezet en is uitgegaan van een standpunt, dat hij zojuist heeft trachten te formuleren. Spr. denkt wel, dat de heer Pols met dit voorstel accoord zal gaan. Er zijn op het ogenblik 40 deelneemsters, maar daar bij zijn er, die zich voor meer dan één cursus hebben opgegeven. Het slaat dus wel in. De heer K. de Jong is zijdelings ingegaan op het bezwaar, dat de heer Pols heeft genoemd. De zaak ligt inderdaad wel wat moeilijk. Ze is nog niet te overzien en bekeken moet worden, of er bepaalde veranderingen moeten worden aangebracht. Dat is, zo gelooft spr., het enige wat hij er van kan zeggen. Hij zal zich maar niet wagen in de driehoeksverhouding W. C. Dijkstra- Van der Veen-Wijkstra. De heer Pols zou willen beginnen met hartelijk dank te zeggen voor het constateren van het feit, dat zelfs in zijn partij, vergeleken bij vroeger, iets groeiende is. Hij is daar zeer gevoelig voor. Hij zal van deze zaak niet al te veel meer zeggen. Hij gelooft, dat de heer W. C. Dijkstra hem niet helemaal heeft begrepen. Spr. heeft zich niet direct tegen dit voorstel verklaard, doch hier en daar een vraagteken geplaatst. Als men daar iets aan zou kunnen doen, zou het hem persoonlijk even beter bevredigen. Er zit een kleine onbillijkheid in. Hij hoort van de wethouder, dat er zich op het ogenblik 40 vrouwen hebben aangemeld. Bij de mannen echter was het niet een groot succes. Als het hem dus alleen maar om het geld ging, had hij zich helemaal niet on gerust gemaakt. Zoveel kost het niet. Spr. heeft in eerste instantie gezegd, dat hij de deel name aan de cursussen zou willen laten afhangen van de omstandigheden, waarin een gezin verkeert en ook de wethouder meent, dat de grenzen van de sociale zorg zullen moeten afhangen van de omstandigheden. Spr. zeide echter reeds hierover niet te willen debat teren. Hij heeft slechts dit bedoeld te zeggen: Op het ogenblik heeft het productieve deel van het Neder landse volk een zeer zware last op de schouders. Men bedenke dus bij alle voorzieningen, dat ze ook moeten worden betaald. Leeuwarden heeft een begroting met een dik tekort en spr. kan wel eens huiveren bij de vraag: Waar gaat dit zo langzamerhand naar toe? Hij zou tegen het betoog van de heer Wijkstra kun nen aanvoeren, dat waar vroeger 100 gegadigden voor ambtenaarsfuncties waren, er nu nog slechts 5 zijn. Zeer velen willen het in de particuliere sector proberen om niet te verdrinken in het grote staatsbedrijf. Spr. is blij, dat de Voorzitter hem dit heeft willen laten zeggen; persoonlijk heeft hij wel het gevoel, dat hij hiermee buiten de orde was. De heer VV. C. Dijkstra heeft inderdaad wel gedacht, dat de heer Pols hier een gevoelen vertolkte, dat in diens fractie leeft. Voor zover dat niet het geval is geweest en aangenomen moet worden, dat hij voor zichzelf sprak, wil spr. daar acte van nemen en die in druk zijnerzijds uitwissen. Intussen was die indruk op zeker punt versterkt geworden, zelfs door het betoog van de heer Van der Veen. Spr. wil graag aannemen, dat deze met genoegen heeft geluisterd, maar hij staat naast de heer Pols, als hij zegt: „Er kan een moment komen, waarop men zich moet afvragen: Kan voor dit doeleinde in de sfeer van de sociale zorg nog wel geld worden gevoteerd?" Dan trekt men de zaak toch wel weer naar het materiële. Spr.'s bezwaar is juist en dat grondt hij op zijn ervaring in menig opzicht dat het sociale werk vaak wordt gemaakt tot een sluitpost van een begroting. Symptomen in deze richting roepen spr. dus heel spoedig in het ge weer. Hij blijft van mening, dat men een zaak als deze van de morele kant van de werkloosheid moet bezien en dat dus het accent vooral niet gelegd moet worden op het materiële. Daarbij denkt hij aan het volgende. Van een gezin, dat tot op zekere dag f 100,per week had te verteren, en dat tijdens werkloosheid terugvalt tot f 80,kan men heel goed zeggen, dat het van die f 80,nog wel leven kan en dat er zich geen span ningen behoeven voor te doen, maar dan vergeet men twee elementenle. de relatieve verlaging van f 20, op de f 100,f 20,die niet kan worden besteed, ver eist aanpassing; 2e. de angstige vraag, of wel weer werk zal worden gevonden. Vooral het laatste maakt maatregelen, als <joor het college voorgesteld, belang rijk. En waar de heer Pols begint met te zeggen, dat aan het onderhavige geval weinig financiële conse quenties zullen zijn verbonden, had spr. gewild, dat hij op dit moment zijn bezwaren niet had geuit. De heer Van der Veen wil, nu men toch bezig is aller lei misverstanden op te ruimen, graag ook even op merken, dat de heer Pols niet namens zijn fractie heeft gesproken. Dat heeft de heer W. C. Dijkstra inderdaad niet goed begrepen. Spr. heeft daarentegen heel goed begrepen wat de heer Dijkstra heeft bedoeld. Spr. heeft bij zijn weten niet gezegd, dat men ergens een halt dient toe te roepen aan bepaalde maatregelen. Dat punt is niet in zijn betoog aan de orde geweest. Hij heeft de mening onderschreven, dat men dit probleem moet zien van de morele kant. Spr. zou zich zelfs niet willen beperken tot de werklozen en nog verder willen gaan. Dit is de quintessens van zijn betoog geweest. Het lijkt hem niet per se noodzakelijk, dat men, de zaak van de morele kant beschouwende, tot dezelfde conclusie moet komen als de heer W. C. Dijkstra. Er is ruimte voor een andere slotsom, zonder dat de heer Dijkstra kan zeggen: „Jij bent een materialist en ik niet." De heer Vellenga (weth.) heeft, doordat hij door gaans zegt wat hij bedoelt te zeggen, in tweede instan tie niets meer op te merken. (Vrolijkheid.) Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 26 (bijl. no. 202). De heer Van Kalen Walter heeft uit de stukken ge lezen, dat B. en W. voorstellen het verzoek van de Leeuwarder Middenstandsraad om ontheffing van de verplichte winkelsluiting op Dinsdagavond 6 October 1953 in te willigen, maar dat zij tevens voorstellen het verzoek van dezelfde instantie om ontheffing van de verplichte winkelsluiting voor bepaalde bedrijven op Woensdagmiddag 7 October 1953 af te wijzen. Nu meent spr., dat hier op de betreffende Woensdagmiddag zeer veel tijdelijke gasten zullen komen; de eerste Woensdag in October is voor agrarisch Friesland een buitengewoon belangrijke dag. Deze mensen zullen juist speciale behoefte hebben om te kopen in die win kels, die door de Woensdagmiddag sluiting worden ge troffen. Spr. heeft gelezen, dat B. en W. voorstellen het verzoek af te wijzen op grond van het feit, dat de Bedrijfsunie van samenwerkende handels- en kantoor bedienden de voorwaarde stelt, dat bij ontheffing van de winkelsluiting op Woensdagmiddag het personeel een andere vrije halve dag in de week van 410 Oc tober daarvoor in de plaats krijgt. Deze verschuiving is volgens B. en W. wettelijk niet mogelijk. Spr. heeft zich afgevraagd, of dit een voldoende motivering is. Er zijn ten slotte twee instanties bij dit verzoek be trokken. B. en W. hebben zich beroepen op het advies van de Bedrijfsunie, maar spr. heeft de indruk, dat, wanneer B. en W. en de raad het verzoek van de Leeu warder Middenstandsraad zouden inwilligen, er toch nog wel een middel zou zijn om tegemoet te komen aan de wensen van het winkelpersoneel, zodat het zijn vrije middag op een of andere manier toch zou kunnen krijgen. Spr. gelooft, dat men aan de andere kant het belang van de Leeuwarder middenstand en speciaal van de middenstand die zeer sterk bij dit tijdelijke bezoek betrokken is, meteen zal kunnen dienen. De fractie van de V.V.D. zal het op prijs stellen, dat het verzoek van de Leeuwarder Middenstandsraad volledig zal wor den ingewilligd. De hear Van der Meer seit, dat itjinge de hear Van Balen Walter opmurken hat op itselde delkomt as hwat hy sizze woe. Spr. mient bigrepen to hawwen, dat de Bedrijfsunie de frije Woansdeimiddei forfange wol troch in oare middei, hwerop alle hjir bidoelde winkels tage- lyk ticht wêze moatte. Mar soe it wier net sa kinne, dat de winkels yn dy wike hiel gewoan iepen binne en dat de winkellju mei har personeel oerlizze, hwan- near elkenien frij hawwe sil? Spr. is it der oars wol mei iens, dat de winkels op 7 Oktober iepen wêze moat te. mar hy mient, dat it personeel net to koart komme moat. Mar hwat kin it foar ien kear lette, dat al it personeel net tagelyk op deselde middei frij is? Voor de heer K. de Jong persoonlijk is het een te leurstelling, dat aan het verzoek niet in alle delen kan worden voldaan, te meer, omdat bij vorige gelegenheden gebleken is, dat de middenstand zich eigenlijk onvol doende diligent betoond heeft. Er is toen practisch niets gedaan om de mensen te trekken, zodat van de cen trumfunctie van Leeuwarden weinig terecht kwam. Men heeft zich nu afgevraagd: wat kunnen wij doen? En als gevolg daarvan is het verzoek in kwestie aan B. en W. gericht. Volgens hen nu kan aan het verzoek om van de winkelsluiting op Woensdagmiddag een middag, die bijzonder geschikt is voor verschillende feesten dispensatie te verkrijgen niet worden vol daan. Voor zover spr. heeft begrepen, berust dat op een advies van de Bedrijfsunie. Zijn vraag is nu: Is het mogelijk daar nog op terug te komen? Hij vindt liet erg jammer, dat op het eerste verzoek van de midden stand op dit gebied afwijzend zou moeten worden be schikt. Hij zou graag van het college vernemen, met duidelijke motivering, of inderdaad het laatste woord over deze zaak is gezegd. Laat de Arbeidswet of de Winkelsluitingswet geen ontheffing toe De heer Mani weet niet, of het juist is, dat de Be drijfsunie gezegd heeft: wij willen slechts dan aan de ontheffing van de winkelsluiting op deze Woensdag middag meewerken, als er een vrije halve dag voor teruggegeven wordt en dan in de vorm van winkel sluiting. Het lijkt spr. echter mogelijk om via het Winkel werktijdenbesluit iets te doen. Het is noodzakelijk, dat zij, die in deze winkelbedrijven werkzaam zijn, voor hun vrije avond en middag compensatie krijgen. Maar dit behoeft niet in te houden, dat de middag van winkel sluiting verlegd wordt naar een andere dag in dezelfde week. Spr. is bang, dat hier sprake is van een misver stand. Dat kan misschien opgelost worden. Hij is zeer benieuwd naar het antwoord van B. en W. Hij weet niet, of over deze aangelegenheid besprekingen zijn gevoerd of dat ze slechts schriftelijk is afgehandeld. Misschien zal hij er in tweede instantie nog even op terugkomen. De Voorzitter zal trachten de verschillende vragen, die gesteld zijn, te beantwoorden. De voorgeschiedenis van dit raadsvoorstel is geweest, dat spr. Maandagmorgen 21 September j.l. een dele gatie van de Leeuwarder Middenstandsraad bij zich heeft gehad. De heren deden het verzoek te willen be werken, dat Dinsdagavond 6 October 1953 zou worden vrijgegeven als koopavond dat wil dus zeggen, dat er tot 10 uur geen verplichte winkelsluiting zal zijn en dat zo mogelijk de winkels, waarvoor Woensdag middagsluiting geldt, op 7 October open zouden zijn. Zij hebben er direct bij gezegd, dat naar hun mening de vrijstelling van winkelsluiting op de Dins dagavond verreweg het belangrijkste was. Ze legden in veel mindere mate de nadruk op de Woensdagmid dag. Zij deelden zelfs mede, dat h.i. zo ongeveer na 3 uur het meeste publiek van buiten toch wel de terug reis zou aanvaarden, zodat die middag als koopmiddag voor het publiek dat bij de veekeuring betrokken is, niet in die mate belangrijk is. Op welke wijze kon nu aan de wensen van de Middenstandsraad worden tege moetgekomen Dit kon uiteraard slechts geschieden door een raadsbesluit, dat alleen nog maar in deze vergadering, als zijnde de laatste voor de 7e October, genomen zou worden. Spr. heeft dus tegen de heren gezegd, dat ze er goed aan zouden doen zo spoedig mo gelijk een verzoek in te dienen met een strekking, als tussen hen en spr. was besproken en ook, dat ze ver standig zouden doen, met het oog op de bevordering van het succes van dat verzoek, zich zo snel mogelijk met de Bedrijfsunie te verstaan, omdat, wanneer de unie zich met deze verlangens kon verenigen, dit uit de aard van de zaak voor de middenstandsraad van belang zou zijn. Het resultaat van het gesprek tussen de Midden standsraad en de Bedrijfsunie heeft de raad, als spr. zich niet vergist, bij de stukken kunnen vinden; alleen weet hij niet, of alle raadsleden in de gelegenheid zijn geweest om de stukken bij dit nagekomen voorstel in te zien. Hoe dit ook zij, dat resultaat is vastgelegd in een brief van de Bedrijfsunie en de secretaris van de Middenstandsraad; daarin staat, dat de Bedrijfsunie geen bezwaar heeft tegen openstelling der winkels op Dinsdag 6 October tot 10 uur, indien dit door een vrije halve dag wordt gecompenseerd. Zij verwacht dan ook, dat er van de zijde van de Middenstandsraad een mededeling zal uitgaan aan de winkeliers, waarin het bovenstaande ais een zeer dringend advies zal zijn op genomen. Mocht zij tot de conclusie moeten komen, dat deze regeling niet loyaal wordt nagekomen, dan zal zij onder geen beding een volgende keer haar mede werking kunnen geven aan een verzoek tot het ge meentebestuur betreffende ontheffing van één of meer bepalingen van de verordening inzake de winkelsluiting. Deze ontheffing is dus onder te brengen, zoals ook in het voorstel staat, bij de 21 dagen, die de Winkelsluitingswet noemt. De raad kan bij ge woon besluit, dat niet door de Kroon behoeft te worden goedgekeurd, bepalen, dat de sluiting voor ten hoogste 21 dagen kan worden opgeheven. Dit ligt dus, wat de Dinsdagavond betreft, wel duide lijk. De werkgevers en werknemers zijn het over de Dinsdagavond dan ook wel eens en B. en W. hebben er mét deze organisaties een belang in gezien, dat voor deze gelegenheid de winkels tot 10 uur open zijn. Van daar dan ook hun voorstel aan de raad. Wanneer de raad dit voorstel volgt, dan kan deze zaak zonder meer, dus zonder goedkeuring van enige hogere in stantie, worden uitgevoerd. Wat de Woensdagmiddag betreft, ligt het geval moei lijker. Er zijn twee mogelijkheden. Men zou dezelfde procedure kunnen volgen als t.a.v. de Dinsdagavond en dan zou het geval ook wel eenvoudig zijn. Men zou ook een weg kunnen trachten te vinden door de gederfde vrije middag te verschuiven van de Woensdag naar een andere middag of morgen in diezelfde week. Nu is de eerste weg, naar de mening van B. en W., niet goed mogelijk, tenminste op dit moment niet, want de Bedrijfsunie heeft zich daartoe niet bereid verklaard en B. en W. vinden het toch wel overwegend moeilijk om op het verzoek van één van de beide groepen dat is de werkgeversgroep zonder medewerking van de werknemersgroep aan de raad een voorstel ter zake te doen, te meer, waar, naar de mening van B. en W., het openstellen van een aantal winkels want het gaat slechts om een beperkt aantal, n.l. kruideniers- en siga renwinkels niet van zo groot belang is, dat zij bij af wezigheid van medewerking van de Bedrijfsunie daar toe aan de raad een voorstel menen te kunnen doen. In haar brief verklaart de Bedrijfsunie zich wel bereid tot medewerking aan verschuiving van de betreffende

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1953 | | pagina 56