2 3 verstrekte cijfers kan worden vastgesteld, dat rond 1900 ingeschreven woningzoekenden geen hogere huur dan f 6,kunnen betalen, hetgeen betekent, dat al deze mensen zonder meer niet in aanmerking komen voor het huren van nieuwbouwwoningen. Gemeentelijk is hiervoor geen oplossing te vinden, maar ook spr. c.s. hebben het volste vertrouwen, dat B. en W. overal waar het dienstig is hun stem zullen laten klinken om op verbetering van deze onhoudbare toestand aan te dringen. Zij vinden het een zeer gelukkige gedachte, die het college er toe heeft gebracht om aan de raadsleden en aan anderen het rapport ..Massajeugd Leeuwarden" toe te zenden, dat dezer dagen in het „Bronnenboek" werd opgenomen. Dit heeft in brede lagen der bevol king nogal wat deining veroorzaakt. Het is te hopen, dat door bestudering van dit rapport van onder op suggesties zullen worden gedaan en activiteiten ont plooid om dit zo belangrijke vraagstuk zo mogelijk tot oplossing te brengen. Over het aardgasvraagstuk zou waarschijnlijk ook in deze raad wel een en ander te zeggen zijn. Spr. wil er zich nu toe bepalen, te vragen, of het college kennis heeft genomen van wat de Voorzitter van de Kamer van Koophandel over deze kwestie heeft geschreven. Misschien geeft dit B. en W. aanleiding hierover in de loop van de dag van hun kant iets te zeggen. Spr. wil thans besluiten met de hoop uit te spreken, dat B. en W. op dezelfde energieke wijze als tot nu toe de gemeentebelangen zullen blijven behartigen. De heer K. de Jong zou zijn algemene beschouwing met een verwijzing naar de uitslag der gemeenteraads verkiezingen willen openen. Deze uitslag heeft o.a. het verschijnsel laten zien, dat de invloed van het commu nisme in de gemeente Leeuwarden verder is ingekrom pen. Dat te mogen constateren èn de wetenschap te mogen leven in een vrij land, waar een vrije menings uiting en een democratische wilsvorming bestaan, mo gen wel als een verheugend verschijnsel worden aan gemerkt. In de aanbiedingsbrief komt een algemene beschou wing betreffende de financiële positie van onze gemeen te voor. Deze positie hangt ten nauwste samen met die van de Rijksoverheid. Vandaar, dat de aanbiedings brief ook begint met een beschouwing over het wets ontwerp, regelende de financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten. Opvallend is, naar de mening van spr. c.s., het optimisme, dat wordt uitgesproken t.a.v. de, ter dekking van de defensie-uitgaven verhoogde, belas tingen, die na 1954 zullen zijn beëindigd. Deze be lastingheffing zou na 1954 niet meer nodig zijn en in verband daarmee zou het eigen belastinggebied der gemeente iets groter kunnen worden. Volgens spr. c.s. is voor dit optimisme weinig grond aan te voeren, wan neer men let op de onzekere toestand, waarin ons land zich nog bevindt als gevolg van de nog steeds bestaande oorlogsdreiging. Het lijkt hun dan ook juist dit opti misme met een behoorlijke mate van reserve te be oordelen. Vergroting van het eigen belastinggebied ware wellicht beter na te streven los van dit optimisme en op betere gronden. Overigens is het verheugend, dat de mem. v. toelichting op bedoeld wetsontwerp zich heeft uitgesproken voor overgang van een noodregeling naar een meer duurzame regeling. In art. 4, 3e lid, van het wetsontwerp, regelende de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten, wordt de mogelijkheid geopend tot een incidentele verhoging van het basis bedrag per inwoner, wanneer verwacht mag worden, dat zich in een gemeente bijzondere omstandigheden zullen voordoen, welke doen verwachten, dat de uit kering te kort zal schieten in de behoeften dier ge meente aan algemene inkomsten. Het gaat hierbij, zo vervolgt het ontwerp, niet om het dekken van acute begrotingstekorten, maar niettemin zou naar de mening van spr. c.s. juist deze mogelijkheid tot het toepassen van correcties onbillijkheden kunnen scheppen. Gemeen ten, die bijv. steeds een zeer zuinig beheer voerden, kunnen straks wel eens tot de ontdekking komen, dat deze zuinigheid de wijsheid bedroog. In hoeverre wordt hier de objectieve maatstaf vervangen door een sub jectief inzicht en in hoeverre is dus de mogelijkheid aanwezig, dat het tussen de gemeenten een soort touw trekkerij wordt om althans een zo groot mogelijk deel van deze correctieve uitkering te ontvangen. Het feit, dat meer jaren worden aangenomen als grondslag van beoordeling, moge sympathiek schijnen, toch zal men de beleidsfactor nooit kunnen uitschakelen. Wat Leeu warden betreft, denkt men aan de krappe bedragen, welke de laatste jaren voor onderhoud van straten en pleinen, wegen en andere openbare werken etc. worden uitgetrokken, zulks om het tekort op de begroting zo klein mogelijk te doen zijn. Men raakt hier aan een beleidskwestie, die in de beoordeling t.a.v. het al of niet toekennen van de correctieve uitkering enerzijds niet verwaarloosd mag worden, terwijl anderzijds om principiële redenen tegen dit beleid onvoorwaardelijk bezwaren zijn aan te voeren. Naast deze moeilijkheden i.z. de juiste verdeling van beschikbaar te stellen fondsen bestaan er uiteraard nog de moeilijkheden om dit fonds op de juiste wijze en in voldoende mate van middelen te voorzien. Het feit, dat op de aan de raad voorgelegde begroting een tekort van f 800,000,voorkomt en dat het oor spronkelijk tekort over 1953 wel is teruggebracht, maar toch nog f 700.000,bedraagt, baart naar de mening van spr. c.s. ernstige zorg. Dit klemt te meer, nu van de zijde van de Rijksoverheid tegen het z.g. voor financieren van investeringen met kort crediet bezwaar wordt gemaakt. Op zichzelf is dit bezwaar alleszins gegrond en juist, maar een en ander brengt de gemeente zo langzamerhand in een positie, waarin zij enerzijds als het ware gedwongen wordt tot nog verdere bezuini ging van op zichzelf toch wel noodzakelijke uitgaven, terwijl zij anderzijds voor de financiering met kort cre diet niet de nodige middelen kan krijgen. Bovendien blijven de tekorten groot. Deze situatie is allesbehalve bevredigend. De gemeentelijke financiële zelfstandig heid is een zaak van eerste orde en juist deze dreigt danig in de knel te geraken. Daarom doen spr. c.s. een klemmend beroep op B. en W. om elke maatregel, die herstel van deze zelfstandigheid beoogt, doelbewust en met kracht na te streven. Wat de begroting zelf betreft, is spr. gebleken, dat de raming van het vorige jaar nogal beduidend afweek van de werkelijk uitgegeven bedragen. Spr. c.s. zouden net op prijs stellen, wanneer zo scherp en zo nauw keurig mogelijk wordt geraamd. Bij de behandeling van vorige begrotingen werd aan gedrongen op uitvoeriger beantwoording in de mem. v. a. Spr. c.s. willen dit verzoek thans gaarne herhalen. De vragen zijn h.i. wel zeer beknopt beantwoord; een bre dere omschrijving zou de duidelijkheid zeer ten goede komen. In de vorige begrotingszitting werd met voldoening geconstateerd, dat het college in de vorm van het in stalleren van de Commissie voor de productieve werk gelegenheid het contact met het bedrijfsleven periodiek zou onderhouden. Dezerzijds wordt in overweging ge geven een min of meer regelmatig contact met het georganiseerde kleinbedrijf te onderhouden en zo mo gelijk de contacten nog iets meer uit te werken tot bevordering van de bloei van de gemeente Leeuwarden. Met voldoening hebben spr. c.s. kennis genomen van de inmiddels plaats gehad hebbende oprichting van de stichting „Leeuwarder Industriegebouwen". Het komt hun voor, dat het industriële klimaat van de gemeente ongetwijfeld wordt verbeterd, wanneer bij uitgave van industrieterrein in voorkomende gevallen niet reeds bij voorbaat wordt uitgegaan van het principe, dat deze terreinen in geen geval beneden kostprijswaarde moe ten worden beschikbaar gesteld. Wanneer de financiën er zich niet al te zeer tegen verzetten, zou het hunner zijds op prijs worden gesteld, indien ter zake de nodige soepelheid wordt betracht. Dit zou zeer zeker aanbe veling verdienen. Het moge bekend zijn, dat binnenkort de nieuwe Zondagswet in werking zal treden. De gemeente zal hierbij een taak te vervullen hebben. Naar spr. c.s. menen, zal de gemeentelijke overheid met alle haar ten dienste staande middelen de publieke Zondagsrust heb ben te handhaven. Verplaatsing van de sportbeoefening en demonstraties van de Zondag naar de Zaterdag verdient aanmoediging en steun van de gemeentelijke overheid. In verband met de nieuwe Zondagswet en tevens in verband met de samenstelling van de nieuwe raad ware beëindiging van de kermis op Zaterdag te overwegen. De wethouderswisseling, met name aan Openbare Werken, en de vacature, die in deze laatste functie enige tijd bestond, werkten een vlotte afdoening van zaken niet in de hand. Van harte hopen spr. c.s., dat voorshands enige meerdere continuïteit t.a.v. de be zetting mag bestaan. Zij wensen het college voor het komende jaar Gods onmisbare zegen toe, want daar aan is ten slotte alles gelegen. De heer Van der Veen moet, hoewel het college van B. en W. anders is samengesteld dan zijn fractie graag had gezien, erkennen, dat het beleid van B. en W. over het algemeen zakelijk en verantwoord is. Er is niet veel reden om uitvoerige algemene beschouwingen te houden, omdat de problemen, die in de eerste plaats de aandacht vragen, oud zijn, meermalen zijn bespro ken en eigenlijk meer op het terrein van het Rijk dan op dat van de gemeente liggen. Het probleem, dat allereerst de aandacht van de raad bezighoudt, is ook door de vorige sprekers al aan geroerd, n.l. het probleem van de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten. Dit en het vrij aan zienlijke tekort op de gemeentebegroting zijn proble men, die nu eenmaal niet door de gemeente kunnen worden opgelost. Een ander probleem, dat de aandacht vraagt, is het woningtekort in deze gemeente en ook ten aanzien hiervan heeft de gemeente maar zeer beperkte moge lijkheden. Toch gelooft spr., dat het goed is, om beide vraag stukken hier te noemen en nogmaals de nadruk er op te leggen, dat bij een systeem, zoals het op dit ogenblik bestaat, de gemeente, wat haar inkomsten betreft, eigenlijk totaal in het onzekere verkeert. Een sluitende begroting is niet te verwachten en het betekent een ernstige aanval op de autonomie der gemeenten, waar door een behoorlijk en verantwoord bestuur niet moge lijk is. De raad mag niet moe worden dit te herhalen, totdat hiervoor elders dan in de raad een behoorlijke oplossing gevonden is. Het is te voorzien, dat door de investeringen, die de gemeente in de nabije toekomst zal moeten doen, het tekort op de begroting zal toe nemen. Dat is inderdaad een reden om deze gemeente door een extra uitkering in een gunstiger positie te brengen. Het blijft natuurlijk noodzakelijk om de uiterste doelmatigheid te betrachten en het verheugt spr. dan ook, dat dit door B. en W. wordt ingezien en bevorderd. Het is alleen jammer, dat, wanneer door reorganisatie van een of andere tak van bedrijf perso neel overtollig zou worden, dit eigenlijk pas in de verre toekomst aanleiding tot besparing zal kunnen geven, daar zodanig personeel niet wordt ontslagen. Er blijven natuurlijk vele kleinere zaken over, waarvan realisering onmogelijk is. Spr. gelooft, dat B. en W. t.a.v. het woningtekort doen wat in hun vermogen ligt. Hij blijft er op aan dringen, dat B. en W. zoveel als maar mogelijk is van het bouwvolume in de wacht trachten te slepen. De situatie is zeer zorgelijk in Leeuwarden. De cijfers, die B. en W. de raad van tijd tot tijd voorhouden, zijn zo danig, dat niet voorspeld kan worden, wanneer de ellende, die door het woningtekort wordt meegebracht, achter de rug zal zijn. Op dit punt kan het gemeente bestuur misschien in zoverre iets aan de min of meer gerechtvaardigde verlangens tegemoetkomen, dat het de stad niet aan alle zijden afsluit met woningen van het eenvoudigste type, maar dat het ook behoorlijk ruimte iaat daar, waar woningen van een beter type kunnen worden gebouwd, zodat het ook voor particu lieren iets aantrekkelijker zal kunnen worden. Spr. vraagt zich af, waarom niet tot het bouwen van der gelijke woningen wordt overgegaan, waardoor minder investeringen van gemeentefinanciën zullen worden ge vergd. Hij heeft wel eens eerder gezegd, dat hij c.s. het op prijs stellen, dat de mogelijkheid wordt geopend om behalve grond in erfpacht ook grond in eigendom te verkrijgen. Ook daardoor zou misschien de bouw door particulieren iets gestimuleerd kunnen worden. Spr. moge herinneren aan wat hij de vorige keer heeft gezegd: Het contact met de burgerij is van groot belang en spr. gelooft te mogen constateren, dat B. en W. dat standpunt delen en dat zij, voor zover mogelijk, dat contact al hebben gelegd en waarschijnlijk bereid zullen zijn, het in de toekomst verder te zoeken. Het blijft van belang, dat de burgerij zoal niet meebestuurt, maar dan toch mee-beleeft wat in de gemeente gebeurt. Misschien kunnen op dit punt nog enige suggesties worden gedaan. De burgerij heeft uiteraard belangstel ling voor verschillende problemen, die haar rechtstreeks raken en het geven van inlichtingen en van tekst en uitleg zou misschien in sommige gevallen van groot nut kunnen zijn. Er is nog een probleem, dat zich practised aan de gehele burgerij opdringt: de vervuiling van de grachten. Daar heeft men belangstelling voor. Zoals uit het sectieverslag bleek, zijn er ettelijke raadsleden geweest, die het nodig vinden, dat op korte termijn maatregelen worden genomen om aan dit vraagstuk het hoofd te bieden. Het antwoord van het college daarop is zeer kort en misschien ook zeer krachtig. Er staat n.l., dat het geen kans ziet, daarvoor op korte termijn maat regelen te treffen, Spr. gelooft, dat B. en W. verschei dene leden van de raad en waarschijnlijk ook de burgerij een deugd zouden doen, wanneer ze een mogelijkheid zouden weten te vinden om op de een of andere manier hij laat dat graag aan het college over nog eens een uitvoerige uiteenzetting over deze zaak te geven. Daaruit kan dan blijken, welke de vermoedelijke oor zaak van het kwaad is en welke pogingen en onder zoekingen gedaan zijn om hieraan het hoofd te bieden. Men hoort al te veel klachten over dit water, zonder dat men weet wat daaraan vast zit. Er zullen onge twijfeld meer vragen zijn, die zodanig kunnen worden behandeld, dat het publiek gelegenheid heeft kennis te nemen van de werkwijze van het gemeentelijke appa raat en meer waardering krijgt voor de activiteiten van de gemeente. Hierbij zal hij het in eerste instantie laten. De heer Kamstra wil zich graag aansluiten bij de hulde, die door de heer Mani aan het college is ge bracht n.a.v. het feit, dat deze begroting zo tijdig is kunnen worden aangeboden. Als spr. de aanbiedingsbrief bestudeert, dan duizelt het hem van de berekeningen, die worden gemaakt en andere, die weer worden gewijzigd. Er is geen zeker heid. De heer Mani heeft hier ook al op gewezen. Men kent de moeilijkheden van de begroting 1953. De re gering stelde de eis, dat de begrotingen zich dienden te bepalen tot de „wettelijk en feitelijk verplichte uit gaven", waarbij hulp in uitzicht werd gesteld, als er dan nog moeilijkheden voor het sluitend maken der begroting overbleven. Er zijn naast de noodzakelijke uitgaven ook wense lijke, welke zonder twijfel verband houden met de taak of liever de plicht, van de gemeentebesturen om een redelijk verzorgingspeil in acht te nemen. Theoretisch kan de autonomie van de gemeenten in orde zijn, maar in de practijk houdt het Rijk de koor den van de beurs stevig in handen; dit betekent, dat de gemeenten absoluut onvoldoende vrijheid hebben om haar huishouding te besturen. Voor 1954 is er niet veel veranderd. Dit blijkt wel uit de passage in de aanbiedingsbrief, dat verschillende noodzakelijk geachte uitgaveposten van onderhoud achterwege zullen blijven, omdat spr. citeert „het verkrijgen van een verhoging van de uitkering uit het gemeentefonds weinig kans van slagen zal heb ben, indien het gemeentebestuur van Leeuwarden niet met inspanning van alle krachten tracht het tekort zo laag mogelijk te houden". Blijkens de mem. v. toel. op het wetsontwerp, dat de Tweede Kamer is aangeboden, is de regering van oor deel. dat de oplossing van het probleem van de finan ciële verhouding tussen Rijk en gemeenten zal moeten worden gezocht in een geleidelijke overgang van de noodregeling naar een meer duurzame regeling. Hieruit blijkt, dat ook de regering nog niet een duidelijk beeld voor ogen staat van de wijze waarop een einde moet worden gemaakt aan deze niet bevredigende toestand.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1953 | | pagina 62