2
3
verstrekte cijfers kan worden vastgesteld, dat rond
1900 ingeschreven woningzoekenden geen hogere huur
dan f 6,kunnen betalen, hetgeen betekent, dat al
deze mensen zonder meer niet in aanmerking komen
voor het huren van nieuwbouwwoningen. Gemeentelijk
is hiervoor geen oplossing te vinden, maar ook spr. c.s.
hebben het volste vertrouwen, dat B. en W. overal waar
het dienstig is hun stem zullen laten klinken om op
verbetering van deze onhoudbare toestand aan te
dringen.
Zij vinden het een zeer gelukkige gedachte, die het
college er toe heeft gebracht om aan de raadsleden
en aan anderen het rapport ..Massajeugd Leeuwarden"
toe te zenden, dat dezer dagen in het „Bronnenboek"
werd opgenomen. Dit heeft in brede lagen der bevol
king nogal wat deining veroorzaakt. Het is te hopen,
dat door bestudering van dit rapport van onder op
suggesties zullen worden gedaan en activiteiten ont
plooid om dit zo belangrijke vraagstuk zo mogelijk tot
oplossing te brengen.
Over het aardgasvraagstuk zou waarschijnlijk ook
in deze raad wel een en ander te zeggen zijn. Spr. wil
er zich nu toe bepalen, te vragen, of het college kennis
heeft genomen van wat de Voorzitter van de Kamer
van Koophandel over deze kwestie heeft geschreven.
Misschien geeft dit B. en W. aanleiding hierover in de
loop van de dag van hun kant iets te zeggen.
Spr. wil thans besluiten met de hoop uit te spreken,
dat B. en W. op dezelfde energieke wijze als tot nu toe
de gemeentebelangen zullen blijven behartigen.
De heer K. de Jong zou zijn algemene beschouwing
met een verwijzing naar de uitslag der gemeenteraads
verkiezingen willen openen. Deze uitslag heeft o.a. het
verschijnsel laten zien, dat de invloed van het commu
nisme in de gemeente Leeuwarden verder is ingekrom
pen. Dat te mogen constateren èn de wetenschap te
mogen leven in een vrij land, waar een vrije menings
uiting en een democratische wilsvorming bestaan, mo
gen wel als een verheugend verschijnsel worden aan
gemerkt.
In de aanbiedingsbrief komt een algemene beschou
wing betreffende de financiële positie van onze gemeen
te voor. Deze positie hangt ten nauwste samen met die
van de Rijksoverheid. Vandaar, dat de aanbiedings
brief ook begint met een beschouwing over het wets
ontwerp, regelende de financiële verhouding tussen Rijk
en gemeenten. Opvallend is, naar de mening van spr.
c.s., het optimisme, dat wordt uitgesproken t.a.v. de,
ter dekking van de defensie-uitgaven verhoogde, belas
tingen, die na 1954 zullen zijn beëindigd. Deze be
lastingheffing zou na 1954 niet meer nodig zijn en in
verband daarmee zou het eigen belastinggebied der
gemeente iets groter kunnen worden. Volgens spr. c.s.
is voor dit optimisme weinig grond aan te voeren, wan
neer men let op de onzekere toestand, waarin ons land
zich nog bevindt als gevolg van de nog steeds bestaande
oorlogsdreiging. Het lijkt hun dan ook juist dit opti
misme met een behoorlijke mate van reserve te be
oordelen. Vergroting van het eigen belastinggebied
ware wellicht beter na te streven los van dit optimisme
en op betere gronden. Overigens is het verheugend, dat
de mem. v. toelichting op bedoeld wetsontwerp zich
heeft uitgesproken voor overgang van een noodregeling
naar een meer duurzame regeling. In art. 4, 3e lid, van
het wetsontwerp, regelende de financiële verhouding
tussen het Rijk en de gemeenten, wordt de mogelijkheid
geopend tot een incidentele verhoging van het basis
bedrag per inwoner, wanneer verwacht mag worden,
dat zich in een gemeente bijzondere omstandigheden
zullen voordoen, welke doen verwachten, dat de uit
kering te kort zal schieten in de behoeften dier ge
meente aan algemene inkomsten. Het gaat hierbij, zo
vervolgt het ontwerp, niet om het dekken van acute
begrotingstekorten, maar niettemin zou naar de mening
van spr. c.s. juist deze mogelijkheid tot het toepassen
van correcties onbillijkheden kunnen scheppen. Gemeen
ten, die bijv. steeds een zeer zuinig beheer voerden,
kunnen straks wel eens tot de ontdekking komen, dat
deze zuinigheid de wijsheid bedroog. In hoeverre wordt
hier de objectieve maatstaf vervangen door een sub
jectief inzicht en in hoeverre is dus de mogelijkheid
aanwezig, dat het tussen de gemeenten een soort touw
trekkerij wordt om althans een zo groot mogelijk deel
van deze correctieve uitkering te ontvangen. Het feit,
dat meer jaren worden aangenomen als grondslag van
beoordeling, moge sympathiek schijnen, toch zal men
de beleidsfactor nooit kunnen uitschakelen. Wat Leeu
warden betreft, denkt men aan de krappe bedragen,
welke de laatste jaren voor onderhoud van straten en
pleinen, wegen en andere openbare werken etc. worden
uitgetrokken, zulks om het tekort op de begroting zo
klein mogelijk te doen zijn. Men raakt hier aan een
beleidskwestie, die in de beoordeling t.a.v. het al of
niet toekennen van de correctieve uitkering enerzijds
niet verwaarloosd mag worden, terwijl anderzijds om
principiële redenen tegen dit beleid onvoorwaardelijk
bezwaren zijn aan te voeren.
Naast deze moeilijkheden i.z. de juiste verdeling van
beschikbaar te stellen fondsen bestaan er uiteraard nog
de moeilijkheden om dit fonds op de juiste wijze en in
voldoende mate van middelen te voorzien.
Het feit, dat op de aan de raad voorgelegde begroting
een tekort van f 800,000,voorkomt en dat het oor
spronkelijk tekort over 1953 wel is teruggebracht, maar
toch nog f 700.000,bedraagt, baart naar de mening
van spr. c.s. ernstige zorg. Dit klemt te meer, nu van
de zijde van de Rijksoverheid tegen het z.g. voor
financieren van investeringen met kort crediet bezwaar
wordt gemaakt. Op zichzelf is dit bezwaar alleszins
gegrond en juist, maar een en ander brengt de gemeente
zo langzamerhand in een positie, waarin zij enerzijds
als het ware gedwongen wordt tot nog verdere bezuini
ging van op zichzelf toch wel noodzakelijke uitgaven,
terwijl zij anderzijds voor de financiering met kort cre
diet niet de nodige middelen kan krijgen. Bovendien
blijven de tekorten groot. Deze situatie is allesbehalve
bevredigend. De gemeentelijke financiële zelfstandig
heid is een zaak van eerste orde en juist deze dreigt
danig in de knel te geraken. Daarom doen spr. c.s.
een klemmend beroep op B. en W. om elke maatregel,
die herstel van deze zelfstandigheid beoogt, doelbewust
en met kracht na te streven.
Wat de begroting zelf betreft, is spr. gebleken, dat
de raming van het vorige jaar nogal beduidend afweek
van de werkelijk uitgegeven bedragen. Spr. c.s. zouden
net op prijs stellen, wanneer zo scherp en zo nauw
keurig mogelijk wordt geraamd.
Bij de behandeling van vorige begrotingen werd aan
gedrongen op uitvoeriger beantwoording in de mem. v. a.
Spr. c.s. willen dit verzoek thans gaarne herhalen. De
vragen zijn h.i. wel zeer beknopt beantwoord; een bre
dere omschrijving zou de duidelijkheid zeer ten goede
komen.
In de vorige begrotingszitting werd met voldoening
geconstateerd, dat het college in de vorm van het in
stalleren van de Commissie voor de productieve werk
gelegenheid het contact met het bedrijfsleven periodiek
zou onderhouden. Dezerzijds wordt in overweging ge
geven een min of meer regelmatig contact met het
georganiseerde kleinbedrijf te onderhouden en zo mo
gelijk de contacten nog iets meer uit te werken tot
bevordering van de bloei van de gemeente Leeuwarden.
Met voldoening hebben spr. c.s. kennis genomen van
de inmiddels plaats gehad hebbende oprichting van de
stichting „Leeuwarder Industriegebouwen". Het komt
hun voor, dat het industriële klimaat van de gemeente
ongetwijfeld wordt verbeterd, wanneer bij uitgave van
industrieterrein in voorkomende gevallen niet reeds bij
voorbaat wordt uitgegaan van het principe, dat deze
terreinen in geen geval beneden kostprijswaarde moe
ten worden beschikbaar gesteld. Wanneer de financiën
er zich niet al te zeer tegen verzetten, zou het hunner
zijds op prijs worden gesteld, indien ter zake de nodige
soepelheid wordt betracht. Dit zou zeer zeker aanbe
veling verdienen.
Het moge bekend zijn, dat binnenkort de nieuwe
Zondagswet in werking zal treden. De gemeente zal
hierbij een taak te vervullen hebben. Naar spr. c.s.
menen, zal de gemeentelijke overheid met alle haar ten
dienste staande middelen de publieke Zondagsrust heb
ben te handhaven. Verplaatsing van de sportbeoefening
en demonstraties van de Zondag naar de Zaterdag
verdient aanmoediging en steun van de gemeentelijke
overheid. In verband met de nieuwe Zondagswet en
tevens in verband met de samenstelling van de nieuwe
raad ware beëindiging van de kermis op Zaterdag te
overwegen.
De wethouderswisseling, met name aan Openbare
Werken, en de vacature, die in deze laatste functie
enige tijd bestond, werkten een vlotte afdoening van
zaken niet in de hand. Van harte hopen spr. c.s., dat
voorshands enige meerdere continuïteit t.a.v. de be
zetting mag bestaan. Zij wensen het college voor het
komende jaar Gods onmisbare zegen toe, want daar
aan is ten slotte alles gelegen.
De heer Van der Veen moet, hoewel het college van
B. en W. anders is samengesteld dan zijn fractie graag
had gezien, erkennen, dat het beleid van B. en W. over
het algemeen zakelijk en verantwoord is. Er is niet
veel reden om uitvoerige algemene beschouwingen te
houden, omdat de problemen, die in de eerste plaats
de aandacht vragen, oud zijn, meermalen zijn bespro
ken en eigenlijk meer op het terrein van het Rijk dan
op dat van de gemeente liggen.
Het probleem, dat allereerst de aandacht van de
raad bezighoudt, is ook door de vorige sprekers al aan
geroerd, n.l. het probleem van de financiële verhouding
tussen het Rijk en de gemeenten. Dit en het vrij aan
zienlijke tekort op de gemeentebegroting zijn proble
men, die nu eenmaal niet door de gemeente kunnen
worden opgelost.
Een ander probleem, dat de aandacht vraagt, is het
woningtekort in deze gemeente en ook ten aanzien
hiervan heeft de gemeente maar zeer beperkte moge
lijkheden.
Toch gelooft spr., dat het goed is, om beide vraag
stukken hier te noemen en nogmaals de nadruk er op
te leggen, dat bij een systeem, zoals het op dit ogenblik
bestaat, de gemeente, wat haar inkomsten betreft,
eigenlijk totaal in het onzekere verkeert. Een sluitende
begroting is niet te verwachten en het betekent een
ernstige aanval op de autonomie der gemeenten, waar
door een behoorlijk en verantwoord bestuur niet moge
lijk is. De raad mag niet moe worden dit te herhalen,
totdat hiervoor elders dan in de raad een behoorlijke
oplossing gevonden is. Het is te voorzien, dat door de
investeringen, die de gemeente in de nabije toekomst
zal moeten doen, het tekort op de begroting zal toe
nemen. Dat is inderdaad een reden om deze gemeente
door een extra uitkering in een gunstiger positie te
brengen. Het blijft natuurlijk noodzakelijk om de
uiterste doelmatigheid te betrachten en het verheugt
spr. dan ook, dat dit door B. en W. wordt ingezien en
bevorderd. Het is alleen jammer, dat, wanneer door
reorganisatie van een of andere tak van bedrijf perso
neel overtollig zou worden, dit eigenlijk pas in de verre
toekomst aanleiding tot besparing zal kunnen geven,
daar zodanig personeel niet wordt ontslagen. Er blijven
natuurlijk vele kleinere zaken over, waarvan realisering
onmogelijk is.
Spr. gelooft, dat B. en W. t.a.v. het woningtekort
doen wat in hun vermogen ligt. Hij blijft er op aan
dringen, dat B. en W. zoveel als maar mogelijk is van
het bouwvolume in de wacht trachten te slepen. De
situatie is zeer zorgelijk in Leeuwarden. De cijfers, die
B. en W. de raad van tijd tot tijd voorhouden, zijn zo
danig, dat niet voorspeld kan worden, wanneer de
ellende, die door het woningtekort wordt meegebracht,
achter de rug zal zijn. Op dit punt kan het gemeente
bestuur misschien in zoverre iets aan de min of meer
gerechtvaardigde verlangens tegemoetkomen, dat het
de stad niet aan alle zijden afsluit met woningen van
het eenvoudigste type, maar dat het ook behoorlijk
ruimte iaat daar, waar woningen van een beter type
kunnen worden gebouwd, zodat het ook voor particu
lieren iets aantrekkelijker zal kunnen worden. Spr.
vraagt zich af, waarom niet tot het bouwen van der
gelijke woningen wordt overgegaan, waardoor minder
investeringen van gemeentefinanciën zullen worden ge
vergd. Hij heeft wel eens eerder gezegd, dat hij c.s.
het op prijs stellen, dat de mogelijkheid wordt geopend
om behalve grond in erfpacht ook grond in eigendom
te verkrijgen. Ook daardoor zou misschien de bouw
door particulieren iets gestimuleerd kunnen worden.
Spr. moge herinneren aan wat hij de vorige keer
heeft gezegd: Het contact met de burgerij is van groot
belang en spr. gelooft te mogen constateren, dat B. en
W. dat standpunt delen en dat zij, voor zover mogelijk,
dat contact al hebben gelegd en waarschijnlijk bereid
zullen zijn, het in de toekomst verder te zoeken. Het
blijft van belang, dat de burgerij zoal niet meebestuurt,
maar dan toch mee-beleeft wat in de gemeente gebeurt.
Misschien kunnen op dit punt nog enige suggesties
worden gedaan. De burgerij heeft uiteraard belangstel
ling voor verschillende problemen, die haar rechtstreeks
raken en het geven van inlichtingen en van tekst en
uitleg zou misschien in sommige gevallen van groot
nut kunnen zijn.
Er is nog een probleem, dat zich practised aan de
gehele burgerij opdringt: de vervuiling van de grachten.
Daar heeft men belangstelling voor. Zoals uit het
sectieverslag bleek, zijn er ettelijke raadsleden geweest,
die het nodig vinden, dat op korte termijn maatregelen
worden genomen om aan dit vraagstuk het hoofd te
bieden. Het antwoord van het college daarop is zeer
kort en misschien ook zeer krachtig. Er staat n.l., dat
het geen kans ziet, daarvoor op korte termijn maat
regelen te treffen, Spr. gelooft, dat B. en W. verschei
dene leden van de raad en waarschijnlijk ook de burgerij
een deugd zouden doen, wanneer ze een mogelijkheid
zouden weten te vinden om op de een of andere manier
hij laat dat graag aan het college over nog eens
een uitvoerige uiteenzetting over deze zaak te geven.
Daaruit kan dan blijken, welke de vermoedelijke oor
zaak van het kwaad is en welke pogingen en onder
zoekingen gedaan zijn om hieraan het hoofd te bieden.
Men hoort al te veel klachten over dit water, zonder
dat men weet wat daaraan vast zit. Er zullen onge
twijfeld meer vragen zijn, die zodanig kunnen worden
behandeld, dat het publiek gelegenheid heeft kennis te
nemen van de werkwijze van het gemeentelijke appa
raat en meer waardering krijgt voor de activiteiten
van de gemeente.
Hierbij zal hij het in eerste instantie laten.
De heer Kamstra wil zich graag aansluiten bij de
hulde, die door de heer Mani aan het college is ge
bracht n.a.v. het feit, dat deze begroting zo tijdig is
kunnen worden aangeboden.
Als spr. de aanbiedingsbrief bestudeert, dan duizelt
het hem van de berekeningen, die worden gemaakt en
andere, die weer worden gewijzigd. Er is geen zeker
heid. De heer Mani heeft hier ook al op gewezen. Men
kent de moeilijkheden van de begroting 1953. De re
gering stelde de eis, dat de begrotingen zich dienden te
bepalen tot de „wettelijk en feitelijk verplichte uit
gaven", waarbij hulp in uitzicht werd gesteld, als er
dan nog moeilijkheden voor het sluitend maken der
begroting overbleven.
Er zijn naast de noodzakelijke uitgaven ook wense
lijke, welke zonder twijfel verband houden met de taak
of liever de plicht, van de gemeentebesturen om een
redelijk verzorgingspeil in acht te nemen.
Theoretisch kan de autonomie van de gemeenten in
orde zijn, maar in de practijk houdt het Rijk de koor
den van de beurs stevig in handen; dit betekent, dat
de gemeenten absoluut onvoldoende vrijheid hebben
om haar huishouding te besturen.
Voor 1954 is er niet veel veranderd. Dit blijkt wel
uit de passage in de aanbiedingsbrief, dat verschillende
noodzakelijk geachte uitgaveposten van onderhoud
achterwege zullen blijven, omdat spr. citeert
„het verkrijgen van een verhoging van de uitkering
uit het gemeentefonds weinig kans van slagen zal heb
ben, indien het gemeentebestuur van Leeuwarden niet
met inspanning van alle krachten tracht het tekort zo
laag mogelijk te houden".
Blijkens de mem. v. toel. op het wetsontwerp, dat de
Tweede Kamer is aangeboden, is de regering van oor
deel. dat de oplossing van het probleem van de finan
ciële verhouding tussen Rijk en gemeenten zal moeten
worden gezocht in een geleidelijke overgang van de
noodregeling naar een meer duurzame regeling. Hieruit
blijkt, dat ook de regering nog niet een duidelijk beeld
voor ogen staat van de wijze waarop een einde moet
worden gemaakt aan deze niet bevredigende toestand.