7
zichtshoek worden bekeken. Spr. kan de mededeling
van de heer Van der Meer, luidende ongeveer aldus:
„Ik hoop, dat het college ook in het vervolg voorstellen
zal doen, die voor de oppositie aanvaardbaar zijn", vol
strekt niet juist achten. Als een college van B. en W.
zich door zulke overwegingen zou laten leiden, waar
blijft dan het eigen inzicht en het eigen initiatief? Een
college, dat zijn verantwoordelijkheid kent, mag zich
uitsluitend laten leiden door de vraag, of een bepaald
voorstel wel of niet in het belang van de stad Leeu
warden is te achten.
Dit is wat spr. hiervan te zeggen heeft.
Er is ook een opmerking gemaakt over „Toekomst
zonder angst". De P.v.d.A.-fractie zou zijn een boot,
die een nieuwe naam heeft gekregen het ontbreekt
er nog maar aan, dat ze met champagne is gedoopt
en die naam zou zijn „Toekomst zonder angst". Spr.
vraagt zich af, of hij c.s. op een dergelijke uitlating
moeten ingaan. Het lijkt hem beter, haar voor kennis
geving aan te nemen en de opmerking te laten voor
wat zij is.
Spr. komt thans tot de vraag, die hij wilde stellen.
Er is in de secties iets gezegd over het Stadsziekenhuis
en als uitvloeisel daarvan komt in het verslag een vraag
voor aan het college, die ongeveer als volgt luidt: Is
Uw college niet van mening, dat op korte termijn een
plan moet worden verstrekt t.a.v. het bouwen van een
nieuw ziekenhuis? En het college antwoordt daarop:
Zodanige plannen zijn op korte termijn niet te ver
wachten.
Spr. wil graag vaststellen, dat aan het Stadszieken
huis, met name in de na-oorlogse jaren, zeer veel ten
goede is veranderd. Het gebouw is uitwendig zowel als
inwendig gerestaureerd en aan het instrumentarium is
in menigerlei opzicht iets verbeterd. Spr. gelooft, dat
het bestuur van het Stadsziekenhuis en de medische
leiding er ook in geslaagd zijn dit ziekenhuis te trek
ken uit de sfeer van de armenzorg, waarin het vele
jaren heeft verkeerd. Dit alles is dus inderdaad bevre
digend. Aan de andere kant zal wel niemand op het
standpunt staan, dat het ziekenhuis kan blijven zoals
het thans is. De raadsleden verkeren unaniem in de
mening, dat op het terrein van de ziekenverpleging in
onze stad nog belangrijke voorzieningen moeten wor
den getroffen, in welke vorm en van welke aard wil
spr. nu in het midden laten. Hij wil de Voorzitter graag
in de gelegenheid stellen, om de raad, zo mogelijk al
thans, iets mede te delen omtrent het stadium, waarin
de voorbereidingen dienaangaande verkeren. Hij denkt
daarbij aan het accent in de korte beantwoording in de
mem. v. a. Men kan daar lezen: „Zodanige plannen zijn
op korte term ij 11 niet te verwachten". Dan gaat
men er dus van uit, dat op korte termijn niet, maar op
langere termijn wèl iets is te verwachten. En dan hoopt
spr., dat het mogelijk zal zijn de raad vandaag de dag
met betrekking tot dit hoogst belangrijke onderwerp
iets te zeggen. Mocht dit kunnen, dan dankt spr. het
college bij voorbaat.
De hear Santema seit, dat hy yn 1949 by de biediging
eigentlik to gau it wurd nommen hie en dat hy dêroer
fan de Foarsitter in skrobbearring krige, dy't for-
tsjinne is. Yn 1953, doe't spr. fan doel wie om op suver
legale manear it wurd to freegjen, wie hy noch mar
krekt dwaende hy hie noch mar in pear wurden
sein of de Foarsitter ünderbriek him en wist foarüt
hwat spr. sizze soe. En hy stelde spr. deagewoan net
yn de gelegenheit om to sizzen hwat hy op it hert hie.
Spr. moat dêr wol tsjin op komme. Hy leaut, dat, like-
min as it iene ek it oare styl wie. Spr. hie nammentlik
in forklearring óflizze wollen, neidat hy earst frege
hie hwat it stanpunt fan de Foarsitter oangeande de
eedsswarring wie: oft dy barre moat yn it Frysk of yn
it Nederlansk. Nou kin men sizze: it stanpunt fan de
Foarsitter wie bikend. Wis, seit spr., wy wisten foar
de tiid wol, hoe't it wie, mar in minske is foar for-
oaring fetber en dus hie spr. alle rjocht en reden om
oan de Foarsitter to freegjen: Hoe steane Jo der un
der? En as hy spr. andere hie, dat hy der noch krekt
sa under stie as yn it foarige, dan hie spr. dit sizze
wollen: De kwesje fan de Fryske eed is noch net ta in
ütdragene saek kommen. It rapport-Kingma Boltjes is
yntsjinne by it regear en dat rapport advisearret hiel
dtidlik, dat de eedsswarring yn it Frysk yn elts gefal
tastien wurde moat, mar trochdat it regear oan't nou
ta noch altiten wachtet mei ütslütsel to jaen op dat
rapport, is der noch nea wissichheit oer dizze saek
kommen en omdat it dus yn it stadium fan tarieding
is, hie spr. der frede mei hawn, as dy forklearring fan
de Foarsitter üntkennend west hie. En dan hie spr.
sein: Omdat ik fan it bigjin öf oan, dat ik yn dizze rie
sit, der op oanstien haw, dat de eed yn it Frysk öflein
wurde kin en dus yn bipaelde sin meiwurke haw ta it
ryp meitsjen fan dit probleem, soe it fan my dochs
ünforstannich wêze om dizze saek to forsearjen. De
motiven om de Fryske eed öf to lizzen bliuwe dêrom
gelyk. En spr. neamt it noch altiten in tige ünrjocht-
feardich prinsipe om in Fries net ta to stean yn syn
memmetael de eed óf to lizzen, wylst dat hy foar syn
eagen sjocht, dat meardere kolleezjes hjir yn Fryslan
dat wol tasteane.
Spr. mient, dat hy hjirmei folstean kin.
De Voorzitter wil in de eerste plaats namens het
gehele college aan die raadsleden, die B. en W. hun
waardering hebben betuigd voor het beleid van het
college, daarvoor gaarne dank zeggen. B. en W. vinden
het prettig, dat hun beleid ook in de raad steun heeft
mogen vinden en blijkbaar ook in de toekomst vinden
zal. En dan gelooft spr. niet, dat hij van zijn kant veel
behoeft te antwoorden op de vraag van de heer Van der
Meer, of het college met voorstellen zal willen komen,
die ook voor de oppositie-partijen aanvaardbaar zijn.
Het college komt de heer W. C. Dijkstra heeft het
ook reeds gezegd natuurlijk altijd met die voorstel
len, die het nodig of wenselijk acht in het belang van
de gemeente en of de gehele raad het met dergelijke
voorstellen al dan niet eens zal blijken te zijn, zal het
bij elk voorstel moeten afwachten. Overigens zou spr.
voor zich niet geneigd zijn om die raadsfracties, die
niet in het college zijn vertegenwoordigd, het etiquet
„oppositie-partij" op te plakken. Hij gelooft, dat de
verhoudingen in de raad zo zijn, dat het karakter van
die raadsfracties, die toch ook bereidheid tonen om in
het belang van de gemeente met de wel in het college
vertegenwoordigde fracties samen te werken, de naam
van oppositie-partij z.i. enigszins onrecht aandoet.
Spr. zou thans van dit onderwerp willen afstappen,
omdat hij meent, dat dit antwoord toch wel volledig
genoeg is.
Hij heeft een enkel punt van algemene aard geno
teerd, waarop hij zelf zou willen antwoorden. De be
antwoording der andere punten, waarbij er ook stellig
van algemene aard zijn, zou hij aan die wethouders, tot
wier portefeuille zij behoren, willen overlaten.
Spr. zal de volgorde aanhouden, waarin zopas door
de raadsleden is gesproken.
In de eerste plaats verzocht de heer K. de Jong
om in de mem. v. a. uitvoeriger antwoorden op te
nemen. Spr. wil graag toegeven, dat de antwoorden
niet alle even lang zijn, maar nu moge de raad het
hem niet kwalijk nemen, als hij zegt, dat op verschil
lende vragen ook wel moeilijk een lang antwoord is te
geven. De ene vraag is ook belangrijker dan de andere
en spr. kan zich voorstellen, dat de raad op minder
belangrijke vragen ook wel met een kort antwoord ge
noegen kan nemen. Er zijn ook vragen, ten aanzien
waarvan het college van mening is, dat het vragende
raadslid zelf wel het antwoord had kunen weten. Maar
overigens wil dit helemaal niet zeggen, dat het college
niet gaarne bereid is om de raad zo goed mogelijk in
te lichten. Spr. kan de heer De Jong wel verzekeren,
dat grote zorg aan de juiste beantwoording van de
vragen is besteed.
Een ander punt, dat door verschillende raadsleden in
min of meer afwijkende vorm aan de orde is gesteld,
is, in het algemeen gezegd, het contact met de burgerij.
De heer Van der Veen heeft daarbij de raad en de bur
gerij in één adem genoemd. Spr. gelooft niet, dat dit
helemaal juist is. Het college mag aannemen, dat de
leden van de raad met tal van onderwerpen zeer goed
op de hoogte zijn. Zij hebben althans de gelegenheid,
om, als ze dat niet zouden zijn, zich op de hoogte te
stellen door aan het college inlichtingen te vragen. Het
college is er ook bij voortduring op uit om door middel
van de raadsstukken bij bepaalde agendapunten de
raad zo volledig mogelijk in te lichten.
Wat het contact met de burgerij betreft, dit punt
houdt ook regelmatig het college bezig. Nu is de bur
gerij niet helemaal zonder inlichtingen: de dagbladen
in Leeuwarden plegen geregeld hun aandacht te beste
den aan onderwerpen van gemeentelijke zorg. B. en W.
zouden alleen wensen, dat dit nog iets meer zou kunnen
gebeuren. Maar dat is het beleid van de dagbladen,
waarover deze tenslotte zelf te oordelen hebben. B. en
W. van hun kant echter zouden gaarne zien, dat bijv.
de raadsverslagen uitvoeriger in de dagbladen zouden
kunnen verschijnen. Nu is er naast de dagbladen nog
een maandblad „De Leeuwarder Gemeenschap", een
uitgave van de stichting van die naam, dat ook de taak
heeft de burgerij voor te lichten. Door enkele raads
leden is de Burgerdag genoemd; dat is ook een poging
van het college geweest om een bepaalde categorie
uit onze burgerij vertrouwd te maken met het werk
van het gemeentelijk bestuur. Spr. wil die raadsleden,
die dit punt hebben aangeroerd, wel graag de verzeke
ring geven, dat het stellig de aandacht van het college
heeft en dat dit er ook bij voortduring op uit is om in
de door hen gewenste richting werkzaam te zijn. Door
de heer K. de Jong is zojuist genoemd het contact met
de middenstand. Hij wenste een min of meer geregeld
contact met de middenstandsorganisaties. Nu is het
college ook op dat contact wel bedacht en het heeft
voor zichzelf toch wel de indruk, dat er in die kringen
geen of weinig klachten bestaan over de wijze, waarop
het gemeentebestuur in voorkomende gevallen met de
betrokken organisaties pleegt samen te werken. Aan
drang uit die kringen echter om een geregeld contact,
een soort georganiseerd contact, met hen te hebben,
heeft het college niet gekregen en het wil B. en W.
voorkomen, dat een dergelijk contact, zonder dat er
om gevraagd is, aan deze kringen toch moeilijk kan
worden opgedrongen.
Een andere vraag betreft de verhouding van het ge
meentebestuur tot de Leeuwarder industrie. Spr. zal
niet ingaan op de wens, zo nodig industrieterrein tegen
of beneden kostprijs te vervreemden. Dat punt zal de
betrokken wethouder wel voor zijn rekening nemen.
Spr. zou echter wel even willen antwoorden op de
vraag van de heer Kamstra wat er juist is van een be
richt, dat een industrie zich genoodzaakt zag Leeu
warden te verlaten. Spr.'s antwoord hierop moet dit
zijn, dat hier geen industrie genoodzaakt is de stad te
verlaten. Er is wel een bedrijf, dat in overweging heeft
genomen, om zich elders te vestigen, maar dat ligt niet
aan gebrek aan contact met en ook niet aan medewer
king van het gemeentebestuur, om aan de behoeften van
de industrie tegemoet te komen.
Een ander punt is de wens van de heer K. de Jong,
om de nieuwe Zondagswet op een bepaalde wijze uit
te voeren. Spr. meent in dat opzicht de heer De Jong
te moeten teleurstellen. Het college heeft niet de be
doeling om t.a.v. de handhaving van de Zondagsrust een
andere gedragslijn te volgen dan het tot dusverre heeft
gevolgd, en het is ook van mening, dat de nieuwe Zon
dagswet daartoe geen aanleiding geeft.
Dan is er de vraag van de heer Van der Meer, wat
er juist is van een persbericht, dat de K.L.M. in het
vervolg in Eelde zal landen, m.a.w., dat er weer een
burgerluchtlijn op Eelde zal worden geopend. B. en W.
is ook niets anders bekend dan een bericht uit de pers,
maar niet in zo'n positieve zin als door de heer Van der
Meer genoemd. Wel in deze zin, dat de K.L.M. dit zou
overwegen, met de toevoeging, dat in het verleden de
exploitatie van burgerluchtlijnen op het binnenlandse
net niet economisch was gebleken en de K.L.M'. ook
niet weer zou overgaan tot het openen van een nieuwe
luchtvaartlijn in ons land, als het niet economisch ver
antwoord was. En spr. gelooft, dat hiermee de situatie
wel helemaal juist is getekend. De K.L.M. heeft des
tijds de luchtvaart op de binnenlandse lijnen gestaakt,
omdat ze een groot tekort opleverden en zij zal stellig
niet bereid zijn om een nieuwe lijn op Leeuwarden te
openen, als er niet een voldoend uitzicht op een slui
tende exploitatie bestond. Aan de andere kant echter
mag men van een maatschappij als de K.L.M. gerust
aannemen, dat ze, als ze dat uitzicht wèl heeft, niet
zal aarzelen om een dergelijke lijn te openen.
Het gemeentebestuur heeft bij de overgang van het
vliegveld in militair gebruik uitdrukkelijk de bepaling
gesteld, dat ook het burgerluchtvaartverkeer op het
vliegveld mogelijk zal blijven. De mogelijkheid, dat
hier burgerluchtvaartverkeer zal komen, is dus in
theorie niet uitgesloten.
Ten slotte de opmerking van de heer Santema over
de eed in het Fries. Spr. gelooft, dat hij hierover wel
erg kort kan zijn. Het blijkt opnieuw, dat de heer
Santema en spr. het in dezen volkomen eens zijn. Hij
wacht de beslissing van de regering het moet eigen
lijk zijn de Sta ten-Generaal, want het is een kwestie
van wetgeving af en dat doet spr. van zijn kant ook.
De heer Santema kent spr.'s standpunt, dat bovendien
door zijn mede-ondertekening van het rapport-Kingma
Boltjes nog eens duidelijk is gebleken. Hij gelooft, dat
hij daar verder over zal kunnen zwijgen.
Hij meent, dat hij hiermee zijn deel in de beant
woording der algemene beschouwingen heeft gegeven
en zal thans gaarne het woord geven aan de wet
houders.
De heer Tiekstra (weth.) constateert, dat de toon,
waarin de algemene beschouwingen over de gemeente
begroting zijn gehouden, met name voor wat betreft
de financiële verhouding tussen Rijk en gemeente, in
mineur is gehouden. Vooral de klacht over de onzeker
heid met betrekking tot de gemeentelijke inkomsten,
waarbij tot in bijzonderheden werd afgedaald tot de
moeilijkheden die daarvan het gevolg zijn, is de groot
ste gemene deler geweest, die bij dit punt in de alge
mene beschouwingen steeds weer naar voren kwam.
Spr. heeft geen behoefte de door de meeste raadsleden
geuite mening te weerspreken. Hij kan o.a. de heer Van
der Veen zeer goed volgen. Ook spr. vindt het erg ver
velend elk jaar opnieuw te moeten spreken over het
feit, dat de gemeentelijke autonomie toch eigenlijk een
slag in de lucht wordt, omdat de financiële zelfstandig
heid een slag in de lucht is geworden. De financiële
afhankelijkheid wordt ten zeerste in de hand gewerkt
door de onzekerheid over de gemeentelijke inkomsten.
Er moet maar worden afgewacht wat de wetgever, de
regering en de departementen van binnenlandse zaken
en van financiën op het terrein van de financiële ver
houding gaan decreteren.
Tot en met het jaar 1952 heeft de verlengde nood-
regeling-Oud gegolden. Het schijnt, tussen haakjes,
spraakgebruik te zijn geworden wetten en regelingen
aan te duiden met de namen van de mensen, die bij de
totstandkoming betrokken waren. Zo is er een noodwet-
Drees en hier is sprake van de noodregeling-Oud. Voor
de jaren na 1952 heeft men onder ogen gezien in hoe
verre het de voorkeur verdient een meer duurzame
regeling van de financiële verhouding in het leven te
roepen of wederom over te gaan tot verlenging van
de tijdelijke regeling. Opnieuw heeft men gekozen voor
verlenging van de noodregeling, maar zelfs de totstand
koming van deze verlenging ondervindt allerhande be
zwaren en moeilijkheden. Ze verkeert nog steeds in het
stadium van de voorbereiding. Er is nog slechts sprake
van een ontwerp-wet en dat, terwijl het ene begro
tingsjaar, waarvoor de regeling zal moeten gelden, al
bijna is verstreken en voor het tweede jaar nu de be
groting moet worden vastgesteld. Eigenlijk staat ieder
betoog over de ontvangstzijde van de gemeentebegro
ting op losse schroeven. Spr. kan nog vermelden, dat
het rapport van de commissie-Oud over deze zaak op
12 September 1952 aan de regering is overhandigd en
het wetsontwerp is aan de Kamer aangeboden op 30
Juni 1953. Verder is het nog niet gekomen.
Wat betreft het beheer van 't gemeentefonds, bestaan
er ook bepaalde wensen en de commissie-Oud heeft
voorgesteld het gemeentelijk element in de rijkscommis
sie van advies voor de gemeentefinanciën te versterken
en haar bevoegdheden uit te breiden. Men had mogen
verwachten, dat hieraan zou zijn tegemoetgekomen,
zodat de gemeenten inderdaad meer zeggenschap zou
den krijgen over de verdeling van het fonds, dat toch
eigenlijk een groot deel van het eigen collectieve be
lastinggebied der gemeenten omvat. Maar dat is niet