J .7 8 9 het geval. In de bedoelde commissie zijn de vertegen woordigers der gemeenten nog steeds in de minderheid. In de mem. v. a. van de minister wordt verklaard, dat de regering van mening is, dat de oplossing van dit vraagstuk beter uitgesteld kan worden tot het tijdstip waarop een meer duurzame regeling tot stand zal zijn gekomen. Of dit met Sint Juttemis zal zijn, weet spr. niet. Intussen komen de gemeenten te verkeren in de po sitie van de inkomstentrekker, die van jaar tot jaar niet weet waar hij aan toe is en die op onzekere gron den elk jaar opnieuw de uitgavenramingen moet maken. Dit blijkt uitermate moeilijk. Spr. wil een enkel punt ter illustratie aanstippen, waarbij het duidelijk wordt hoe deze zaak zich geleidelijk aan ontwikkelt. In de begroting wordt aan de ontvangstzijde o.a. aangetrof fen de belastinguitkering, die is berekend op 103% van het basisbedrag. Inmiddels is deze raming al weer door de feiten achterhaald. Medegedeeld is, dat deze inkomst op 99 Vi van het basisbedrag moet worden geraamd, hetgeen een stijging van het tekort met f 97.700, betekent. Teneinde de kosten van de denivellering der salaris sen op te vangen, heeft de minister goedgevonden, dat het percentage ter berekening van de algemene en de bijzondere uitkering wordt opgevoerd van 116 tot 120% van het basisbedrag. Hiermee blijft evenwel toch nog een bedrag van f 26.000,— ongedekt. Dit betekent dus, dat inmiddels het oorspronkelijk geraamde en nu nog in de ontwerp-begroting voorkomende tekort reeds ge stegen is tot f 891.000, Daar komen nog een paar dingen bij. In verband met de te verwachten huurverhoging en de ingediende be lastingvoorstellen zal de opbrengst van de personele belasting met 40% dalen. Zoals de raad bekend is, is dit jaar voor het eerst de hoofdsom der personele be lasting aan de gemeenten als eigen belastinggebied toe gekend. Verder wordt elk jaar door de raad besloten ten behoeve van de gemeente 150 opcenten op deze belasting te heffen. De verlaagde opbrengst betekent dus voor de gemeente een aanmerkelijke daling van haar inkomsten. In deze zal moeten worden afgewacht, welke compensatieregeling voor de gemeenten zal wor den vastgesteld. Officieel is hierover nog niets bekend. Wel is door de Min. van Binnenlandse Zaken gezegd, dat een gedeelte door de gemeenten zelf zal moeten worden gedragen. Omtrent de richting, waarin het begrotingstekort zich dus zal gaan begeven, behoeven geen illusies te worden gekoesterd. Het ligt in de verwachting, dat het steeds zal stijgen. Het sectieverslag doet spr. herinneren aan de ont vangst gistermiddag van St. Nicolaas. Het omvat n.l. een hele verlanglijst. Door onderscheidene raadsleden is een zodanig aantal verlangens naar voren gebracht, dat, voorzover ze financiële gevolgen hebben, het col lege zich heeft afgevraagd, hoeveel de vervulling er van zou moeten kosten, indien andere redenen dan financiële de realisering althans niet in de weg zouden staan. Spr. heeft gister hieromtrent een opgave ont vangen. Globaal opgeteld zal het f 31.500.000,zijn, waarvan f 25.000.000,voor de centrale riolering. Voor voldoening aan allerhande kleinere verlangens en wen sen zal rond f 6.500.000,benodigd zijn. De hieruit voortvloeiende lasten van rente en aflossing zijn enorm. Sedert 1951 zijn de kapitaalslasten gestegen van f 311.000,tot f 672.000,per jaar. Zie hier een van de redenen, waarom sedert 1950 het geraamde begro tingstekort steeds hoger werd. Op spr.'s verzoek heeft de afdeling financiën uitgeplozen hoe het verloop se dert 1950 is geweest. Het nadelig saldo per inwoner steeg van nihil tot f 11,15. De uitgaven per inwoner over deze zelfde jaren stegen van f 19,65 tot f 83,01. Naast deze stijging der uitgaven zijn uiteraard ook de inkomsten hoger geworden. De voordelige saldi op Hoofdstuk XI tonen dit aan. Deze zijn echter niet in gelijke mate gestegen als de nadelige saldi der overige hoofdstukken, een duidelijk bewijs, dat de inkomsten de stijging van de uitgaven niet hebben gevolgd. In de vergelijkingsjaren liggen ook de maanden Juni-Juli 1950. En spr. behoeft de raad niets te vertellen over de Korea-hausse. De raad vindt in de uitkomsten van deze begroting duidelijk weergegeven, hoe de ontwikkeling van de finan ciële positie van Leeuwarden is geweest. Het verheugt B. en W. anderzijds, dat dit de financiële gezondheid van Leeuwarden op dit moment nog niet raakt. Het is misschien wel aardig ter illustratie te vertellen de heer Wiersma heeft er bij vorige gelegenheden ver schillende malen op gewezen dat de gemeente Leeu warden bij de beleggers een uitstekende naam heeft. Het feit, dat in een folder met aanbiedingen van ge meenteleningen, die een bekende bankinstelling ten behoeve van haar beleggers publiceerde, de 4% obli gatielening 1951 van Leeuwarden als derde, boven de premieleningen van Amsterdam en Rotterdam stond genoteerd, spreekt wel een duidelijke taal. Maar wel is het zo, dat, wanneer het gemeentebe stuur er niet in zal slagen op grond van ingediende stukken en gevoerde besprekingen het inkomstenpeil aanmerkelijk op te voeren in verband met de stijging van uitgaven, voortvloeiende uit structurele verande ringen in de gemeente, dit voor het financiële beleid in de toekomst grote moeilijkheden zal opleveren. Na deze beantwoording van de algemene beschouwin gen zal spr. nog een paar opmerkingen beantwoorden. De heer K. de Jong heeft iets gezegd over de voor financiering van bepaalde objecten en dat was inder daad juist. Het is gedurende zekere tijd voorschrift geweest, dat bij uitvoering van bepaalde objecten de benodigde middelen in de vorm van langlopende lenin gen tegelijkertijd op tafel moesten liggen. Dit is nu niet meer zo. Alleen wordt wel gevraagd de grootst mogelijke zorgvuldigheid, soberheid en zuinigheid bij de uitvoering van werken, die met kortlopende lenin gen worden gefinancierd, te betrachten. Maar de ge meente heeft dus niet meer, zoals bij de langlopende leningen, die onmiddellijk ter tafel moesten komen, vooraf een zeer groot renteverlies. Spr. gelooft, dat er verder weinig concrete opmer kingen waren, die hem tot beantwoording nopen. De heer Van der Meer heeft nog gezegd, dat op het stra- tenonderhoud zo drastisch is bezuinigd. De raad zal kunnen begrijpen, dat spr. alleen het financiële aspect hiervan zal behandelen. Als men een begroting moet opstellen en men weet, dat het geraamde tekort al zeer hoog is, dan probeert men, in het kader van ver gelijking met voorgaande jaren, een aantal posten te schrappen. Het is een kwestie van subjectieve beoor deling op een bepaald ogenblik. Spr. kan zich voorstel len, dat soms de gedachte opkomt de uitgaven maar eens op het niveau van het werkelijk noodzakelijke en gewenste te ramen en dan te zien wat de uitkomst is. Maar, men houde het spr. ten goede, het college is van mening, dat soberheid met betrekking tot deze posten toch nog wel gewenst is, omdat het financiële beleid volledig verantwoord moet zijn, ook met het oog op de voortzetting van de besprekingen met de departemen ten van Binnenlandse Zaken en Financiën over verho ging van de bijzondere uitkering. Overigens kan spr. zich het gevoel van onbevredigd heid, dat deze bezuiniging bij de raad wekt, wel voor stellen. Vandaar, dat het college hierover in de Aan biedingsbrief al heeft medegedeeld, dat deze posten om zuiver budgetaire redenen aanmerkelijk moeten worden ingekrompen. Het aardgasbeleid zal bij de betreffende bedrijfsbe- groting worden behandeld. De heer Mani heeft enkele woorden gewijd aan de gegevens, die in de Aanbiedingsbrief voorkomen be treffende het aantal ingeschrevenen bij het Bureau Huisvesting; hieruit bleek n.l., dat 1900 ingeschrevenen niet meer dan f 6,huur kunnen besteden. Inderdaad is het huurvraagstuk wel een van de meest ernstige punten van het vraagstuk der volkshuisvesting. Toch gelooft spr., dat men hier niet al te zeer achterom moet kijken. Men ziet op het ogenblik, dat de druk van de huur op het inkomen voor deze groep 9 a 10% be draagt, terwijl die druk voor de oorlog schommelde tus sen 16 en 20%; er heeft dus een wijziging plaats gehad in die zin, dat men op het ogenblik er aan gewend is een aanmerkelijk kleiner deel van zijn inkomen te be steden aan de woning en men zal er onvermijdelijk aan moeten wennen dat moet men vooropstellen dat men in de toekomst een groter deel van het inkomen moet besteden aan het wonen, d.w.z., dat het aanbeve ling verdient, dat de bewoners zich realiseren, dat de uit de huurverhoging voortvloeiende loonsverhoging volledig toegevoegd moet worden aan het bedrag, dat men bereid is aan huur te besteden en niet voor een ander onderdeel van het huishoudelijk budget aangewend moet worden. Overigens lijkt het spr. toe, dat het aan beveling verdient, gelet op de gestegen bouwkosten, dat de regering in overweging neemt om het gehele bijdragenstelsel van de Woningwetbouw onder ogen te zien. Misschien zal het mogelijk blijken, vergelijkbare woningen op een lager huurniveau te brengen. Anders is de huisvesting van grote gezinnen niet op te lossen. Grotere woningen voor grotere gezinnen betekent meer bouwkosten en lonen en het gevolg is, dat ze duur zijn. Als geen bijzondere bijdrage gegeven wordt, opdat de huur zal liggen binnen het voor deze mensen betaal bare, lost men het vraagstuk van de huisvesting van deze gezinnen niet op, ook al, omdat het grootste aan tal ingeschrevenen met de grootste gezinnen voorkomt in de categorie, die het minste kan betalen. En men behoeft niet te denken, dat men 10 a 12 personen in een woning van f 6,per week kan plaatsen. Men zal in dergelijke gevallen op een gunstige bijdrage moeten kunnen rekenen. De heer Kamstra heeft nog even gesproken over een voorstel, dat zijnerzijds wordt overwogen. Het verband was spr. niet helemaal duidelijk; misschien heeft hij op dat moment niet goed geluisterd. Spr. is belangstel lend naar de inhoud van dit voorstel. De heer Kamstra heeft voorts nog aangeroerd de zaak van de huisvesting van bewoners van afgekeurde woningen. Dit is voor een aantal raadsleden misschien wel een nieuw onderwerp, maar voor een groter aantal niet. Ook het vorige jaar, bij de begroting 1953, is er vrij uitvoerig over gesproken. Het is op zichzelf steeds weer teleurstellend te moeten ervaren, dat de bereid heid om gezinnen, afkomstig uit afgekeurde woningen, te huisvesten volstrekt onvoldoende is. Gelukkig is het zo, dat het Bureau Huisvesting de beste relaties met de woningbouwverenigingen onderhoudt, maar spr. kan hetzelfde niet zeggen van de particuliere eigenaars, ook al zou het dan een woning betreffen, die in de komende vijf jaar stellig zou worden afgekeurd. Ook dan is plaatsing niet anders mogelijk dan via vordering. Wan neer de particulieren weigeren om dit leed mede te helpen wegnemen, dan ziet spr. geen andere oplossing dan op lange termijn. Hij heeft soms het gevoel, dat men verbazend theoretiseert over deze zaak en zeer veel schone woorden hieraan wijdt, maar als het op een concrete oplossing aankomt, heel vaak niet thuis geeft. Het is droevig, deze mensen is geen enkele op zicht te kunnen helpen. De heer Van der Schaaf (weth.) komt, wanneer hij het lijstje nagaat van de fractievoorzitters, die algemene beschouwingen over de begroting hebben gehouden, eerst bij de heer Mani. Deze heeft in algemene zin het huisvestingsprobleem aan de orde gesteld en gewezen op het urgente karakter ervan en de moeilijkheden die met dit probleem annex zijn. Het college wil zijn op merkingen gaarne tot zich nemen. Spr. meent op het ogenblik aan dit onderwerp geen bijzondere aandacht te moeten schenken. De gedachten hieromtrent in het college lopen geheel parallel met die van de heer Mani. Deze heeft ook het bouwvolume aan de orde gesteld. Dit baart het college grote zorg. Het is namelijk zo, dat een stad als Leeuwarden af en toe genoodzaakt is aan mensen van buiten de stad huisvesting te verschaf fen. Spr. wil zich niet op het terrein van zijn collega van huisvesting begeven, maar hij haalt dit even aan in verband met het bouwvolume. Wanneer de stad Leeu warden, die zelf al een groot aantal woningzoekenden heeft, af en toe om redenen van economische binding uit de buitengemeenten mensen moet opnemen, dan ach ten B. en W. dat een sterke pleitgrond bij een poging bij ged, staten om het bouwvolume, dat bij de verdeling van het Friese contingent aan Leeuwarden wordt toe gekend, verhoogd te krijgen. B. en W. stellen dus een onderzoek in om dergelijke gevallen aan de het bouw volume verdelende instantie voor te leggen, opdat ook deze kwestie in een voor Leeuwarden gunstiger licht komt te staan. De algemene wens om te komen tot vergroting van het bouwvolume leeft in gelijke mate bij B. en W. als bij de raad en zij zoeken bij voorko mende gelegenheden steeds naar concrete argumenten ter verdediging van hun standpunt. De heer K. J. de Jong heeft gevraagd naar de uit gifte van industrieterreinen tegen een prijs, die beneden de kostprijs ligt. Dat is een punt, dat tegenwoordig meer aan de orde is en dat ook de gedetailleerde aan dacht van B. en W. heeft gehad. In tal van plaatsen in het land wordt industrieterrein uitgegeven tegen een kostprijs, die veel lager ligt dan hier in Leeuwarden bij mogelijkheid zou kunnen worden verkregen. Het is zelfs de vraag, of dat alles wel helemaal fair speelt. Zoals de raad bekend is, zijn verschillende streken van ons land als z.g. ontwikkelingsgebieden aangewezen, die voor hun ontwikkeling steun van het rijk ontvangen. Deze streken worden hierdoor met rijksgeld in de ge legenheid gesteld om lager aan de markt te komen met industriegrond dan de gemeenten, die in dit, overi gens twijfelachtige, voorrecht niet delen. Langzamer hand heeft deze zaak dergelijke proporties aangenomen, dat het onbehaaglijk gaat worden en men zich gaat afvragen, of het zo kan blijven voortgaan. De mening van het college hieromtrent is, dat op deze weg al te ver is gegaan, dat sommige gemeenten te lang door verschillende maatregelen in de gelegenheid zijn ge steld op een minder juiste wijze de andere gemeenten te beconcurreren. Dit even ter zijde. De kwestie ligt voor Leeuwarden zo: onlangs is na voorlichting door de betreffende diensten een schema uitgewerkt, waar bij men komt tot een enigszins vaste prijs voor de ver schillende industrieterreinen. Dat is dus in voorkomende gevallen. Wanneer het gaat om uitgifte, dan zal de raad daarover moeten beslissen, maar wat spr. nu gaat zeggen betreft alleen de gedragslijn, die B. en W. zich voorstellen te zullen volgen. De prijs voor de industrie terreinen is gedifferentieerd en loopt van f 6,tot f 10,Dat komt neer op een gemiddelde van onge veer f 8,02 en het is wel interessant om eens een en ander mede te delen. Wanneer op die wijze industrie terreinen worden uitgegeven, lijdt de gemeente daarop een aanzienlijk verlies, een verlies in de orde van grootte van l\-i millioen. Wanneer men dat uitstrijkt over een periode van 15 jaar, geeft dat op de gewone dienst een jaarlijks terugkerende last van f 75.000,Men kan ook een langere afschrijvingstermijn nemen en ook een kortere (een koopman zou dit bedrag misschien af schrijven in 10 jaar), maar een termijn van 15 jaar wordt redelijk geacht, ook omdat het waarschijnlijk overeenkomt met de geschatte behoefte aan industrie terrein in 15 jaar. Het mag wel de aandacht van de raad hebben, dat de uitgifte van industrieterrein op deze wijze indien dit de goedkeuring van de raad t.z.t. zal kunnen wegdragen een zeer belangrijk te kort oplevert en dat aldus, d.w.z. indirect, heel veel wordt gedaan voor de bevordering van de industriali satie, dat de gemeente Leeuwarden zich daarvoor dus belangrijke uitgaven getroost. De heer Van der Veen heeft de wens geuit, dat er ook een beter soort woningen zal komen. Die wens is zeer begrijpelijk, zelfs edel, maar de mogelijkheden, die aanwezig zijn, worden vaak begrensd en wel door een beetje veel instanties; wanneer men bij de ene instantie iets meent te kunnen bereiken, gelukt het bij de andere wel eens niet en zo heeft men een aantal knellende pun ten, die vooral om financiële redenen, verhinderen, tot een verhoging van het bouwpeil te komen. De heer Van der Veen zegt: „Het moest aantrekkelijker worden ge maakt om particuliere woningen te bouwen", een vrij vage opmerking, die hij overigens later enigszins con cretiseert door te zeggen, dat uitgifte van grond in eigendom en niet in erfpacht de bouw misschien zou stimuleren, aantrekkelijker zou maken. Spr. weet niet, of dat juist is. Wanneer men bouwgrond koopt, moet men een veel groter kapitaal ter beschikking hebben; wanneer men grond in erfpacht heeft, moet men een jaarlijks weerkerende canon betalen. Nu komt men met een erfpachtscanon, die naar 5% berekend is, waar schijnlijk iets hoger uit dan wanneer men geld van particulieren leent. Maar men kan tegenwoordig voor

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1953 | | pagina 65