22
23
volgens de bestaande voorschriften, maar ook, of hier
geen borden nodig waren, omdat het publiek geacht kon
worden die voorschriften niet te kennen. Men heeft hier
ook te maken met de moeilijkheid, dat het publiek bij
deze 3-baans verkeerswegen uit de toestand van de
weg niet afleiden kan, dat op de middenbaan alleen
autoverkeer is toegelaten dat niet mag stoppen, be
halve dan openbare middelen van vervoer. Spr. mag
echter herhalen, dat B. en W. wel bereid zijn om ook dit
punt nog nader te bezien.
De heer Van den Brink beweert, dat het hier niet
meer om de middenbaan, maar om de oostelijke en
westelijke rijbaan gaat. En nu schrijft art. 32 van het
Wegenverkeersreglement voor, dat elk voertuig alleen
maar stil mag staan aan de uiterste rechterzijde van
de rijbaan, of het nu de oostelijke of de westelijke is.
Op grond daarvan meent spr., dat deze borden onnodig
zijn geworden.
Volgno. 106 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 108. Onderhoud der lantaarns en verdere
kosten der verlichting f 173.570,
De heer Pols heeft in het sectierapport gelezen, dat
meerdere leden op de kwestie van de straatverlichting
hebben gewezen en hebben aangedrongen op meer en
betere verlichting. Het vorige jaar is deze zelfde vraag
ook al gesteld. Spr. wil er ook thans weer met klem op
wijzen, dat het heel erg noodzakelijk is, dat hier op
korte termijn iets wordt gedaan. Het probleem komt
het sterkste naar voren op twee punten: de binnenstad
en de invalswegen.
In de binnenstad is meer licht nodig om meer leven
digheid te brengen. Wanneer de etalages niet verlicht
zijn, is Leeuwarden een vrij donkere en dode stad.
Bij de invalswegen speelt de verkeersveiligheid een
grote rol. Spr. zou de raadsleden eens een rondrit door
de stad willen aanbieden, om te laten zien hoe levens
gevaarlijk het verkeer bij denker is, in het bijzonder
op de Groningerstraatweg, waar beslist binnenkort iets
aan moet worden gedaan. Het college zegt dit vraag
stuk nader te willen overwegen. Nu hebben de raads
leden een lesje gekregen over Leeuwarden en omstre
ken, waarbij deze omstreken zich veel verder bleken
uit te strekken, dan spr. zou durven denken. Hij hoopt
nu maar, dat het beloofde „nader overwegen" zich ook
veel verder zal uitstrekken, dan hij voor mogelijk had
gehouden.
De heer W. C. Dijkstra merkt op, dat elke keer als
een raadslid een suggestie meent te moeten en kunnen
doen, waaraan financiële consequenties zijn verbonden,
hij dit slechts aarzelend durft te doen. Die aarzeling is
er bij spr. niet minder op geworden, toen de wethouder
zwaaide met het wenslijstje van de raadsleden en daar
bij de respectabele bedragen opnoemde, die aan de uit
voering ten koste gelegd zouden moeten worden.
Toch meent spr., dat de raadsleden niet moeten op
houden met het doen van suggesties en het kenbaar
maken van hun wensen, omdat de raad een stimuleren
de functie heeft en van zijn kant zijn denkbeelden naar
voren moet brengen, waarbij het college dan maar moet
zeggen, of het kan of niet. Spr. zegt dit vooraf, omdat
hij nu voor de derde of vierde keer in successie over de
openbare verlichting heeft gesproken. Elke keer als er
gezegd werd: het kan niet, heeft spr. getracht zijn ver
lies sportief te nemen.
De slechte verlichting der stad valt steeds in tweeërlei
opzicht op, n.l. in de binnenstad en bij de aankomst per
trein in de buurt van het station.
In de avond is onze stad, aldus spr., als een Oosterse
vrouw; zij bedekt haar schoonheid achter een sluier
en dat moge tot de verbeelding spreken, het is niet
het middel om iemand lang bij haar te laten vertoeven.
Voor de historie wenst spr. hier even vast te leggen,
dat hij met het laatste beeld niet meer bedoelt de Oos
terse vrouw, maar de stad.
Men moet de hoofdstraten der stad, waarop de Leeu
warders zo trots zijn en die de aandacht der vreemde
lingen telkens opnieuw trekken, eens gaan zien als de
étalagelichten gedoofd zijn of eens gaan bekijken wat
er van de „mainstreet" terecht komt op een regen
achtige avond. Er zijn tal van plaatsen in de stad, die
in de avond eenvoudig alle bekoring verliezen, terwijl
die toch anders zo groot is. Spr. denkt b.v. aan de
Spanjaardslaan, die de verbindingsweg vormt tussen
Oost en West. Aan deze weg staan lantaarns met gloei
lampen van 75 watt of zoiets, althans voorzover spr.
dat als leek kan bekijken. In straten van die breedte is
met gebruik van zulke lampen een goede verlichting
niet mogelijk.
Mèt de heer Pols wil spr. er op aandringen, dit vraag
stuk nog eens te bekijken en daarbij niet al te spoedig
te zeggen, dat de gemeente niet meer kolen mag ge
bruiken.
Elke winkelier met een étalageverlichting houdt deze
in stand, zonder dat hij er zeker van is, dat tegenover
deze extra kosten een grotere opbrengst staat. Dat
risico neemt hij. In diezelfde trant moet het stadsbe
stuur de verlichting ook bekijken. Om het de wethouder
wat gemakkelijker te maken, geeft spr. hem in over
weging de gewone straatverlichting te vervangen door
natriumverlichting. Aanvankelijk kost dit geldelijke of
fers, maar is ze er eenmaal, dan is die verlichting aan
merkelijk goedkoper en effectiever.
Bij de verbetering van de Groningerstraatweg is in
dertijd een verlichting aangebracht, die als een tijdelijke
moest worden beschouwd. Wethouder Witteveen zei
destijds het te betreuren, dat geen lantaarns konden
worden geplaatst, die qua model, hoogte en technische
uitrusting bij deze weg behoorden en dat hij zijn toe
vlucht moest nemen tot gewone straatlantaarns met
minder grote lichtsterkte en veel te laag licht voor
automobilisten om er goed profijt van te hebben. Bo
vendien saan ze ook nog erg lelijk, omdat ze in geen
verhouding staan tot de breedte van de straat en tot
de gevellijn. Al met al dient de verlichting van deze
straat grondig te worden herzien.
De heer Tiekstra (weth.) meent, dat het misschien
wel verstandig is even aan te haken bij de woorden van
de heer Pols en anderen. De heer Pols hoopte, dat het
antwoord van het college even verder zou gaan dan hij
in zijn vraag had bedoeld. In het gesprek tussen de heer
Pols en de Voorzitter i.z. het Stadsziekenhuis trok de
Voorzitter, sprekend over Leeuwarden en omgeving,
de grens heel ruim en de heer Pols heel krap. Spr. weet
dan ook niet, waar de heer Dijkstra de grenzen van de
verlichting van de stad wil trekken. Hij zou nu willen
voortgaan waar de heer Dijkstra is geëindigd, n.l. bij
het vriendelijke verzoek om antwoord op de vraag in
het sectieverslag t.a.v. de wenselijkheid van toepassing
van natriumverlichting. Het antwoord luidde: Wij zul
len dit nader overwegen. D.w.z. dat B. en W. eerst een
vergelijking zullen maken met de verlichting van ver
gelijkbare steden. Men stelle zich echter niet voor, dat
het college bezoeken gaat afleggen in die andere steden;
zij zullen wel materiaal gaan verzamelen.
Er is ook gevraagd, hoeveel kwiklampen, resp. na-
triumlampen aan investering meer kosten. Er zijn aan
het vraagstuk van de openbare verlichting nogal enige
aspecten, o.a. het financiële en dat van de verkeers
veiligheid. Gasontladingslampen hebben enige toepas
sing gevonden, maar en dit geldt met name voor de
TL-buizen men is er voor straatverlichting toch wel
enigszins van teruggekomen; in de St. Jacobsstraat is
er hier een proef mee genomen. Men is dus t.a.v. de
vorm en de toepassing van deze straatverlichting nog
niet aan het eind. Nu is het college niet van plan het
einde af te wachten, maar wel is het van belang zo
goed mogelijk georiënteerd te zijn t.a.v. de verschillende
aspecten. Deze oriëntatie zou spr. voorshands aan de
raad willen toezeggen, maar in welk voorstel dit even
tueel zal uitmonden, zal het college nog moeten be
kijken.
De Voorzitter denkt, dat het misschien, ter vermijding
van misverstand, toch wenselijk is, om van zijn kant
hier iets aan toe te voegen. De wethouder zal dat zeker
wel goedvinden. Op de vraag van de heer Pols wat de
toezegging betekent: „Wij zullen dit nader overwegen",
antwoordt spr., dat, als B. en W. het bij voorbaat uit
gesloten hadden geacht, dat zij er iets aan zouden doen,
zij dat wel gezegd zouden hebben. Maar als zij de toe
zegging doen, dat zij iets nader zullen bekijken, dan
houdt dat in, dat dit onderzoek er ook wel toe zou kun
nen leiden, dat zij met bepaalde voorstellen bij de raad
zullen komen. Of zij dit in volle omvang zullen doen,
zal afhangen van dat onderzoek. Spr. wil de heren Dijk
stra en Pols wel toegeven, dat de toestand van de ver
lichting van de Groningerstraatweg zeer bepaald de
aandacht van B. en W. dient te hebben. De verlichting
van de traverses zal die aandacht over het algemeen
trouwens wel moeten hebben.
De heer Dijkstra heeft een vergelijking getrokken
met winkeliers, maar er is juist een groot verschil tus
sen de gemeente en een zakenman. Als deze laatste
grote uitgaven doet, doet hij dat toch altijd in de hoop,
dat hij daarvoor inkomsten terug zal krijgen. Maar de
gemeente met haar heel grote verlanglijst, die zij t.a.v.
allerlei dingen heeft, weet, dat heel veel van die voor
zieningen zeer grote uitgaven van haar zullen vragen,
die echter niet, in geen enkele vorm, in de gemeentekas
zullen terugkeren. Zij zullen wel ten goede komen aan
de burgerij of aan een deel daarvan, maar het gemeen
telijk apparaat loopt kans tot in lengte van jaren met
grote kapitalen aan rente en aflossing te blijven belast,
zonder dat vermeerdering van inkomsten daar tegen
over staat. En het is bij een begrotingspositie met een
tekort van verscheidene tonnen het standpunt van
B. en W., dat zij, willen zij indruk kunnen maken op
hogere instanties en met succes kunnen aandringen op
verhoging van de rijksbijdrage, moeten kunnen aan
tonen, dat zij t.a.v. hun gemeentelijk beheer de nodige
zuinigheid hebben betracht en de dingen, die zij als luxe
beschouwen, hebben weggelaten. Het is niet een kwestie
van: „Nu ja, dit kan er wel bij en dat niet", maar een
kwestie van het zo sterk mogelijk maken van de toe
komstige onderhandelingspositie van de gemeente. En
dan kan zij zich niet gaan uitleven in alle mogelijke
dingen, die misschien wel erg nuttig, maar niet strikt
noodzakelijk zijn.
De heer W. C. Dijkstra beschouwt het door hem ge
vraagde niet als een luxe, maar dat is misschien een
kwestie van individueel zien. Spr. gelooft niet, dat men
het gemeentebestuur, als het deze verlichting aanbrengt,
zal kunnen verwijten, dat het geld voor doeleinden heeft
uitgegeven, die niet noodzakelijk waren. Meerdere dor
pen in Friesland gaan op het ogenblik tot deze verlich
ting over en zijn Leeuwarden in dit opzicht bepaald
voor. De Voorzitter heeft echter van een gezindheid
blijk gegeven, die spr. zeer in zijn schik doet zijn; hij
heeft dus geen behoefte meer over deze kwestie te
zeggen.
Volgno. 108 wordt onveranderd vastgesteld.
De Voorzitter vraagt de raadsleden er rekening
mede te houden, dat de begrotingsbehandeling vandaag
klaar moet komen. Hoe meer men spreekt, hoe later
het in de avond of in de nacht wordt. Spr. gelooft, dat
het goed is om op beknoptheid en beperking aan te
dringen.
Volgno. 138. Tuberculosebestrijding f 3.000,
Mevr. Blanksma-Kok zegt, dat in de mem. v. toel.
gesproken wordt over het doorlichten van de bewoners
van Leeuwarden. Het woord „doorlichten" wordt in
de volksmond gebruikt, maar het is massafotografie.
Doorlichten zou niet in het tempo kunnen gebeuren,
waarin de massafotografie thans pleegt te geschieden.
Spr. c.s. zijn heel blij, dat dit plaats vindt. Twee jaar
geleden al is er over gepraat, zonder dat er kans was,
dat het zou gebeuren. Nu zal in 1954 het ene deel en in
1955 waarschijnlijk het andere deel der bevolking wor
den gefotografeerd. Dat het over twee jaren geschiedt,
is misschien met het oog op de begroting beter. Spr.
heeft verhoging van de post gevraagd, omdat f 3.000,
haar veel te laag lijkt. Dat wil zij met de volgende op
merkingen staven. Het is haar bekend, dat in alle dor
pen, waar massafotografie heeft plaats gehad, de per
sonen, die opgeroepen werden, een circulaire hebben
thuisgekregen, waarop allerlei wetenswaardigs staat.
Er staat ook in: „Wij willen erg graag, dat U komt".
(U moet komen, kan men niet zeggen, omdat deze
zaak wettelijk niet is geregeld) „en dat U per persoon
f 1,05 betaalt". Spr. zou met klem andere bewoordingen
willen aanbevelen. Men wil graag, dat iedereen komt,
ook de oudsten, want juist onder hen schuilt nog wel
eens t.b.c. Daarom zou spr. op de oproeping willen ver
melden: „Als U niet kunt komen, kunt U op verzoek
opgehaald worden". Zij zou de woorden: „U moet f 1,05
betalen" met kleine letters willen vermelden, want dat
bedrag weerhoudt heel veel mensen. Van de 80.000 in
woners worden er pl.m. 60.000, dus 2/3, gefotografeerd,
want kinderen beneden 14 jaar en vele personen, die
bijv. op hun bedrijf geregeld gecontroleerd worden, val
len er buiten. Er zal misschien gemiddeld 50 ct. per
persoon ontvangen worden en dan zal de gemeente er
nog een grote som bij moeten doen. Daarom vindt spr.
het prettig, dat de heer De Jong, de chef van de afd.
Financiën, heeft gezegd, dat deze post maar een ra
ming is. Zij hoopt, dat die post straks veel verhoogd
kan worden.
De heer Kamstra zegt, dat verleden jaar voor deze
massafotografie ook al f 3.000,was uitgetrokken en
daarom heeft hij in de loop van dit jaar al eens ge
ïnformeerd, wat er op dit gebied gebeurt. Er is nog
nooit mee begonnen. Spr. heeft tot zijn genoegen ge
lezen, dat in 1954 een begin hiermee zal worden ge
maakt. Hier is een bedrag van f 1,05 genoemd. Een
zekere instantie uit Den Haag, die met het verzoek
kwam om de leden van het bedrijfspersoneel te laten
doorlichten, kwam ook tot dezelfde prijs. Maar spr.
had gedacht, dat de gemeente het anders had bedoeld
en dat de gemeentenaren hier gratis zouden kunnen
worden onderzocht. Voor het bedrag van f 6.000,dat
hier over 2 jaar is uitgetrokken, kan nog slechts een
klein deel van de bevolking worden geholpen.
De Voorzitter zal trachten de opmerkingen van mevr.
Blanksma en de heer Kamstra zo goed mogelijk' te be
antwoorden.
B. en W. zullen graag aandacht schenken aan de raad,
die mevr. Blanksma t.a.v. de uitvoering van dit werk
heeft gegeven. Nu is de vraag, of deze post voldoende
is, afhankelijk van enkele dingen, in de eerste plaats
van de vraag wat de administratieve voorbereiding van
dit werk kost en in verband hiermede staat ook de
vraag, of men in Leeuwarden al dan niet zal over
gaan tot mechanisatie van de bevolkingsadministratie.
Zou men daartoe overgaan, dan zou de administratieve
voorbereiding van dit werk aanmerkelijk minder kosten
dan anders. De grootte van de post voor het jaar 1954
is in de tweede plaats afhankelijk van de vraag, wan
neer met dit werk kan worden begonnen en, als het
begonnen is, wanneer het voortgezet kan worden. Het
tempo van die voortzetting hangt n.l. af van het tempo,
waarin deze foto's kunnen worden verwerkt. Dat zijn
dus allerlei onzekerheden, die het op het ogenblik on
mogelijk maken om met enige nauwkeurigheid de nood
zakelijke grootte van deze post te bepalen. B. en W.
hebben zich daarom maar gehouden aan deze f 3.000,
Wanneer blijkt, dat de post in de loop van het jaar on
voldoende is, dan zullen B. en W. bij een zo belangrijk
onderwerp als dit niet aarzelen om aan de raad ver
hoging voor te stellen. Op het ogenblik staat het echter
nog helemaal niet vast, of verhoging nodig is en, zo ja,
tot welk bedrag. Dit punt staat ook wel een beetje
in verband met de opmerking van de heer Kamstra,
omdat de gang van zaken elders toch wel is, dat men
aan de bevolking een bedrag vraagt, dat is gebaseerd
op f 1,05 per persoon. De ervaring elders is ook, dat
niet de gehele bevolking man voor man en vrouw voor
vrouw die f 1,05 betaalt. De gemiddelde opbrengst loopt
nogal uiteen; hier is dus een inkomstenpost, waarvan
de grootte op het ogenblik nog niet vast te stellen is.
Dat is dus ook een reden om de begrotingspost voor
lopig maar te laten zoals hij is. Spr. moge daar ten
slotte aan toevoegen, dat de onzekerheid t.a.v. deze
post naar de zienswijze van B. en W. geen enkele reden
vormt om dit werk niet of in een vertraagd tempo uit
te voeren.
Mevr. Blanksma-Kok weet niet in hoeverre het ge
oorloofd is, dat zij even op de opmerking van de heer
Kamstra antwoordt. Hij had het over doorlichten door
een instantie uit Den Haag, Den Haag heeft inderdaad
een instantie, die voor grote bedrijven eens per jaar