24 25 doorlichting organiseert, maar massafotografie gaat van een andere instantie uit. De heer Kamstra vindt het eigenaardig, dat het be drag, dat door die instantie gevraagd wordt, hetzelfde is als bij deze massafotografie Volgno. 138 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 150. Toilet-inrichting in de Oude Waag en in de centrale halte stadsautobusdienst f 5.500, De heer Stobbe zegt, dat in de eerste sectie de Oude Waag de nodige belangstelling heeft gehad. Er is door meerdere leden gevraagd, of de closets in dat gebouw niet verwijderd kunnen worden. Het antwoord luidt, dat dit tot nu toe niet mogelijk is geweest. Spr. neemt natuurlijk aan, dat dit inderdaad zo is, maar hij heeft de moed, ongeacht de positie der gemeentelijke finan ciën, B. en W. uit te nodigen de Oude Waag, dit histo rische gebouw, in zijn oude vorm en luister te doen herstellen. Wat spr. persoonlijk betreft, verwijdere men de closets daarin zonder meer. Daar is wel een oplos sing voor te vinden. De heer Venema merkt op, dat ook zijn fractie heel goed de moeilijkheden begrijpt, welke het college in dit geval heeft. Een verbetering op lange termijn zou hier echter zeker minder goed zijn in verband met de toestand, speciaal aan de achterzijde van het gebouw bij het urinoir. Hier is het inderdaad heel erg. De toilet inrichting is van minder belang. De heren zijn hier be voorrecht boven de dames, want deze zijn 5 ct. ver schuldigd, terwijl de heren niets behoeven te betalen. Bij het busstation op het Zaailand zijn ook toiletten, zowel voor heren als voor dames. Het urinoir in de Oude Waag zou gesloten kunnen worden en op een bord kan dan worden aangegeven, waar de heren terecht kun nen. Zij moeten dan ook maar 5 ct. betalen in het bus station. Als het bord er een paar maanden heeft ge hangen, is men er genoegzaam aan gewend en kan het wel verwijderd worden. De heer Pols sluit zich bij de woorden van de heer Venema aan. Al zijn er financiële moeilijkheden, deze bestemming van de Oude Waag past in het geheel niet bij het mooie historische gebouw. De heer Van der Schaaf (weth.) antwoordt, dat met deze kwestie van de Oude Waag een ander probleem annex is, n.l. dat van de toiletgelegenheden in de stad. Er wordt nu bij het college van verschillende kanten op aangedrongen de Oude Waag te ontheffen van deze gewraakte functie, maar aan de andere kant bereiken B. en W. een- en andermaal verzoeken om voor dames en heren toiletgelegenheden te verzorgen in de binnen stad. Deze verzoeken zijn dus tegenstrijdig aan elkaar. Nu maakt de heer Pols bewegingen als van een gra vende mol en hij bedoelt daarmee, dat men ondergronds zo iets kan maken. In andere steden zijn ook onder grondse toiletgelegenheden. Dat is heel goed mogelijk, maar B. en W. vragen zich af, wat zo'n geval wel zou moeten kosten. Het college is er zeker niet bang voor zulke inrichtingen te maken, het is niet zo gauw bang, maar wil toch eerst deze zaak wel eens grondig onder zoeken. De heer Venema vraagt, of het niet mogelijk zou zijn het urinoir te sluiten en de heren naar de halte van de autobussen te dirigeren, waar ze ook 5 ct. zouden moeten betalen. Dat is minder juist, omdat de urinoirs tot nu toe altijd kosteloos hun diensten hebben bewezen. Daarom ontmoet zijn voorstel bezwaar. Spr. stelt het zo, dat vandaag de dag de aanwezigheid van een urinoir en een toilet-gelegenheid in de Oude Waag nog wel in een behoefte voorzien. Het is het college ook niet erg naar de zin, maar opheffing is een diepere ingreep, dan handhaving er van. De kosten van een ondergrondse gelegenheid bij de Oude Waag zijn zeker op f 45.000, te stellen. Het college is dus van mening, dat hand having van de bestaande toestand op het ogenblik te verkiezen is boven het wegnemen der toiletten. Zij passen er eigenlijk niet, dat geven B. en W. graag toe, maar ze zijn toch wel nodig. De heer Stobbe blijft, ondanks het feit, dat het f 45.000,zou moeten kosten, pleiten voor herstel van de Waag in haar oude luister. Men kan de deur op slot draaien en alles torpederen, wat men tegekomt, omdat het veel moet kosten, maar dat kan toch niet altijd. Misschien is het ook nog mogelijk subsidie bij Monu mentenzorg aan te vragen. Spr. staat positief op het standpunt, dat dit gebouw in zijn oude glorie moet worden hersteld. Dan moet de gemeente die f 45.000, maar zien te vinden. De hear Santema wol him alhiel oanslute by itjinge de hearen sprutsen hawwe yn it bilang fan de aide Waech, om dizze wer hielendal yn syn aide dwaen to bringen. Spr. soe de wethalder noch freegje wolle: der is hjir praet oer in urinoir under de groun, mar is de moogiikheit wol ris ündersocht, dat der lyk as by de ,,Vrouwenpoortsbrug" san ynrjochting ünder de pipen komme kin? Spr. stelt him foar, dat men dan net heal dy kosten krijt as by in greate graefpartij yn 'e groun. De heer VV. C. Dijkstra voelt weinig voor dit denk beeld. Spr. gelooft, dat dit de aesthetica ten zeerste zou aantasten. Een andere vraag is, of het, evenals bij de Vrouwenpoortsbrug, ook niet bij andere bruggen mo gelijk is een dergelijke inrichting aan te brengen. Maar wanneer ze onder de pijpen zouden worden aangebracht, zouden de bogen daaronder niet meer tot haar recht komen. Daar kan men toch niet aan beginnen. De heer Van der Schaaf (weth.) zal niet uitvoerig op de wens van de heer Stobbe ingaan. Zijn denkbeeld is juist, en spr. vindt deze inrichting ook wel storend voor de Oude Waag. Wanneer dit gebouw ontheven zal zijn van deze functie, kan spr. nu nog niet zeggen. Hij on derstreept graag wat de heer Stobbe zegt, maar reali sering daarvan is niet mogelijk. Of Monumentenzorg subsidiëren wil, is zeer te betwijfelen, want de gemeente heeft de inrichting eerst in dit monument aangebracht en zou dan voor de verwijdering daarvan subsidie aan vragen. Wat de opmerking van de heer Santema betreft, zou spr. willen zeggen, dat men, wanneer men een brug of een pijp bouwt c.q. verbouwt, rekening zou kunnen houden met het inrichten van toiletgelegenheden, maar het aanbrengen daarvan onder bestaande bruggen ont moet natuurlijk bezwaar. Wel zou het goedkoper zijn dan het inrichten van ondergrondse toiletten. De f 45.000,betreft alleen het aanbrengen van een ondergrondse toiletinrichting, dus niet het gehele restaureren en opknappen van de Waag in de zin, zoals de heer Stobbe heeft bepleit. Dat zou nog wel enige tienduizenden guldens meer kosten. Volgno. 150 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 162. Uitvoering van de Woonrulmtewet f 49.510,—. De heer Ras kreeg een week geleden bezoek van een woningzoekende, een krotbewoner. De meeste raads leden zullen bij verschillende gelegenheden ook wel eens dergelijke mensen hebben ontvangen, maar wat de meeste van hen niet zal zijn overkomen, is dit: deze man huilde, omdat hij thuis 7 kinderen op de meest onmogelijke wijze herbergde. En hij huilde ook, omdat zijn vrouw er niet meer tegen kon. In de voorhand heeft spr. deze man op dezelfde wijze behandeld als anderen, die bij hem komen en hij heeft tegen hem gezegd, dat hij niets voor hem kon doen. Maar omdat hij spr. vroeg, toch eens langs te komen en om een klein beetje morele steun aan de vrouw te geven, heeft hij dit gedaan. Toen hij in de woning kwam, kon spr. ook wel huilen, nog niet eens, omdat deze mensen daar zo wonen, maar omdat er 5001000 van dergelijke crepeer- gevallen in de gemeente Leeuwarden zijn. In het rap port over de massajeugd staan de meest roerende ver halen over dergelijke gevallen, maar veel erger is, dat in deze toestand weinig of geen verbetering is te brengen en dat de gemeente voor deze krotbewoners momenteel nog veel minder kan doen dan voor andere woningzoekenden. De wethouder heeft hier vanmorgen op gedoeld, toen hij zei, dat deze mensen eigenlijk ge doemd zijn daar te blijven wonen, omdat de huiseigena ren het recht hebben om te kiezen uit een lijst, die mag worden overgelegd en waar allicht niet de namen op voorkomen van mensen, die in de ogen van de huis eigenaren als a-sociaal bekend staan. Alleen het feit, dat mensen krotbewoners zijn, stempelt hen al als a-sociaal en op grond daarvan worden ze in zeer vele gevallen geweigerd door de huiseigenaren. Eigenlijk weet men maar veel te goed, dat dit stempel in veel gevallen niet van toepassing is. Begrijpelijk is, dat de macht, die terzake aan de huiseigenaren gegeven is, in normale omstandigheden gebruikt wordt. Veelal is een gezin uit een krotwoning een groot gezin. Deze mensen zijn gewend aan een slechte woning en hebben dan ook weinig of geen interesse voor hun huis. Heel vaak en dat was met name zo waar spr. op bezoek kwam zakt een gezin moreel af. Deze mensen verwachten heel weinig van het leven en verwachten ook heel wei nig van de gemeente, omdat zij tot de conclusie zijn gekomen, dat de gemeente weinig of niets kan doen, door de tegenwerking, die zij ondervindt. Zij zijn stak kers en blijven in de slechte woningen zitten. Zij wachten en sommigen wachten al zeven jaar lang. Spr. vraagt B. en W. en raad om hun fantasie eens te laten werken; hier wordt geleden, schrikbarend geleden. En dat wel 8 jaar na de bevrijding. Spr. c.s. menen te weten, dat, wanneer hier niet wordt ingegrepen, dit voor sommige van deze mensen nog wel tien jaar kan duren. De mem. v. toel. vermeldt op het ogenblik 500 krotwoningen, die voor directe afkeuring in aanmerking komen en binnen afzienbare tijd nog 1000. Een een voudig rekensommetje leert, dat, als 150 krotwoningen per jaar opgeruimd worden en dat lijkt spr. wel een IMjzonder groot aantal dit zou betekenen, dat men nog tien jaar nodig heeft om het allerergste op dit gebied in onze gemeente op te ruimen. Spr. kan hier alleen maar dit van zeggen: dat mag niet, dat duurt te lang. Die mensen te laten wachten, zou in strijd zijn met de minimum eisen aan naastenliefde en gemeenschaps zin, die men mag stellen. Dat houdt niet in, dat spr. c.s. niet alle lof hebben voor hetgeen het college voor de huisvesting doet. Het roeide met de riemen, die het had en die jammer genoeg niet langer waren. Zij menen echter, dat hier mogelijk heden liggen, welke gebruikt kunnen worden en die minder zijn gebruikt dan misschien wenselijk ware ge weest. Zij stellen deze zaak landelijk; zij hebben een bepaalde gedachte en zouden deze als steun aan het college willen meegeven. Ten eerste denken zij aan het aankopen van vrijgekomen of vrijkomende woningen, welke voor de krotbewoners geschikt zijn en dat wel met inachtneming van de maatstaven, die de indivi duele krotbewoner aangelegd moeten worden; ten tweede aan het meer vorderen van vrijgekomen en vrij komende woningen voor krotbewoners en ten derde aan het verstrekken van een huurpremie of -toeslag aan die eigenaren, die aan een krotbewoner een woning verhuren. Spr. c.s. beseffen, dat er vele argumenten voor en vele tegen zijn. Zo zou bijv. een argument voor aankoop kunnen zijn, dat men niet meer voor het feit staat, dat huiseigenaren weigeren krotbewoners na een eventuele toewijzing op te nemen. Vordering werkt preventief t.a.v. andere huiseigena ren, vooral als deze in de verdere colleges spr. denkt aan de beroepscommissie en Ged. Staten wordt door gezet. Deze vordering kan worden toegepast op grond van art. 7 van de Woonruimtewet, die daarvoor alle ruimte laat, vooral t.a.v. een doelmatige verdeling van woonruimte. Een huurpremie zou wellicht deze huis eigenaren hun schroom doen overwinnen. Er zullen vele argumenten tegen zijn, maar de raad zal zich niet moeten laten weerhouden, meer tedoen, want de nood is ontstellend hoog en deze barricade van onmacht, waar hij op het ogenblik mee te maken heeft t.a.v. de krotbewoners, zal moeten worden doorbroken. Vanmorgen heeft spr.'s fractievoorzitter bij de alge mene beschouwingen medegedeeld, dat de fractie over weegt een voorstel ter zake te doen. Zij heeft zich echter beraden en gedacht, dat het misschien verstandiger is eerst het antwoord van het college af te wachten. Spr. meent te mogen verwijzen naar de woorden, die de heer Mani vanmorgen heeft gesproken. Werken aan de toekomst betekent tevens, dat wij het goede, dat ons thans te doen staat, niet mogen laten en zo dit ergens van toepassing is, is het wel hier. Zou men t.a.v. de krotbewoners wachten op nieuwbouw, dan komt de hulp voor vele van deze mensen te laat. Spr. c.s. menen, dat de gedachte, die zij hier naar voren hebben ge bracht, gunstig zal werken. Zij hopen, dat zij bij het college en de raad een welwillend gehoor zal hebben gevonden. De heer Stobbe zegt, dat van alle moeilijke vraagstuk ken, die de raad en de Staten-Generaal te behandelen krijgen, dat van de volkshuisvesting wel het allermoei lijkste is. Zeker geldt dat voor de raad. Nu wil spr. beginnen met dank te betuigen en waar dering uit te spreken voor het vele, dat het college heeft gedaan, en ook voor de pogingen, die het doet om in de toekomst in de nood te kunnen voorzien. Hij heeft geprobeerd bij de bestudering van dit vraagstuk met beide benen op de grond te blijven staan. Hij heeft, evenals de heer Ras, wel eens iemand bij zich gehad met klachten ter zake. In een enkel geval heeft hij zich dan gewend tot de betrokken wethouder. Hij zou daarover breedvoerig kunnen spreken hij is met de noden van de arbeidersklasse hier wel bekend maar hij zal dat niet doen, omdat z.i. allen hier wel mee op de hoogte zijn. Nu is het niemand minder dan Minister Witte geweest, die gezegd heeft: Er schuilt een diepe tragiek in de omstandigheid, dat het probleem der krot woningen eerst tot de hoofden en harten van alle Ne derlanders is doorgedrongen op een tijdstip, waarop tengevolge van de oorlog een niet gekende woningnood ons land teisterde. Het is bij deze verklaring alleen niet gebleven. Er is een commissie ingesteld, die tot taak en tot doel heeft het vraagstuk van de krotoprui ming te bestuderen. En nu is een van de eerste vragen, die de commissie zal krijgen te beantwoorden, de vraag naar de omvang van het krotwoningenvraagstuk. Die omvang is te vinden in het rapport, dat is uitgebracht door het centraal bureau voor de statistiek op 31 Mei 1947. Dat is de bron ook de enige bron waaruit men momenteel kan putten. Dus heeft men zich daartoe te bepalen. En nu blijkt uit deze cijfers, dat op 31 Mei 1947 in ons land aangewezen waren op een totaal aan tal woningen van 2.049.713 167.329 krotwoningen; in de provincie Friesland kwamen op een totaal aantal woningen van 110.253 11.423 voor met één vertrek en 24.391 met twee vertrekken. Spr. kan in deze staat al leen maar de provincie Zuid-Holland vinden, die daar boven uitgaat met een aantal van 34.148 met twee ver trekken. Uit deze cijfers blijkt, naar het hem wil voor komen, zeer duidelijk, dat in de provincie Friesland het krotwoningenvraagstuk een vraagstuk is van de aller eerste orde. Lettende op de verdeling van het bouw volume over de provincies in het geheel 174.000 wo ningen ziet spr., dat voor de vervanging van oude en vervallen woningen 12.000 woningen zijn gereser veerd. Van dit aantal blijven 3.000 gereserveerd voor de realisatie van saneringsplannen. De overige 9.000 zijn op tweeërlei wijze verdeeld; daarvan is een aantal van 6.000 verdeeld op basis van ouderdom en kwaliteit en de resterende 3.000 zijn toegewezen aan de provincies met de hoogste percentages krotwoningen. Voor Fries land zijn uitgetrokken voor de jaren 1954, '55 en '56 3.536 woningen. Zo ligt op het ogenblik de situatie. Spr. herhaalt, dat hij heeft getracht met beide benen op de grond te blijven. Hij zou vele vragen kunnen stellen, maar zal het niet doen. Hij is er ook van overtuigd, dat dit vraagstuk moet worden opgelost. Wanneer een krotbewoner tegen hem zegt: Kunt U niet de aandacht er op vestigen, dat wij onze levens dagen moeten slijten in deze krotwoningen en dat onze kinderen de tering als een kleed wordt aangemeten, dan laat hem dat niet onbewogen. Wethouder Van der Schaaf heeft vandaag terecht opgemerkt: Wij kunnen niet door een muur lopen. Spr. is er zich van bewust, dat het college dit niet kan, maar hij is er met de heer Ras en met ieder lid van de raad ten stelligste van over tuigd, dat hier middelen moeten worden gevonden om dit vraagstuk op te lossen. Dat is niet aan de raad, het is allereerst de taak van de Staten-Generaal, maar spr. meende dit te moeten zeggen, omdat hij daar behoefte aan had. Hij dankt het college nogmaals voor hetgeen het heeft gedaan en hij hoopt, dat de pogingen van

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1953 | | pagina 73