26 27 B. en W. bij ged. staten om voor Leeuwarden een hoger bouwvolume te krijgen met succes mogen worden be kroond. De heer Mani verklaart, dat uit het feit, dat zijn fractie bij dit punt niet het woord heeft gevoerd, niet mag worden geconcludeerd, dat dit vraagstuk haar niet zeer intensief bezighoudt. Over deze aangelegenheid heeft spr. bij de alg. beschouwingen het woord gevoerd. Bij dit punt wil hij hier nog eens naar verwijzen. De heer W. M. de Jong meent, dat het onderhavige een hoofdstuk is van bijzondere betekenis, wat mede af te leiden is uit hetgeen de vorige sprekers hebben op gemerkt. Het beangstigende is hierin gelegen, dat men uit het probleem, dat zij hebben aangeroerd, op dit moment niet komt met nieuwbouw alleen. De nieuw bouw. zoals die thans wordt uitgevoerd, is dikwijls on bereikbaar voor degenen, over wie de heren Ras en Stobbe hebben gesproken. Spr. gelooft dan ook, dat het moment is aangebroken, waarop naast de nieuwbouw ook andere mogelijkheden benut moeten worden, mogelijkheden, die spr. niet zo liggen, maar die noodgedwongen moeten worden toe gepast. De enkele cijfers, die de heer Ras heeft genoemd, spreken genoeg aan. Een mogelijkheid zou kunnen zijn om in de woningen, die liggen in de grote sanerings- gebieden, zoals de wethouder van openbare werken die in kaart heeft doen brengen, verbeteringen aan te bren gen, waardoor zij beter bewoonbaar worden. Spr. vraagt zich af, of er niet een kans is op deze manier in de goede richting werkzaam te zijn. Dit over het onderdeel van het huisvestingsprobleem: de krotwoningen. Thans zou spr. graag iets zeggen over de woningwetbouw. De Voorzitter: Het gaat nu over post 162. Straks hebt U gelegenheid over de woningwetbouw te spreken. De heer Tiekstra (weth.) zou eigenlijk dankbaar moe ten zijn voor het feit, dat op een bepaald ogenblik tij dens deze raadszitting even het probleem van de krot bewoners in de belangstelling wordt geplaatst en wel, omdat het toch eigenlijk zo ligt en daarbij haakt spr. min of meer aan bij wat de heer Stobbe heeft aange haald met betrekking tot de uitspraak van Minister Witte dat de tragiek ten slotte ligt in het feit. dat pas na de oorlog dit vraagstuk in de hoofden en harten van de Nederlandse bevolking is doorgedrongen. Het kan niet anders, dan dat het gevoel van dankbaarheid, dat dit nu toch eindelijk is geschied, wordt vermengd met een zekere bitterheid, cmdat het hier laat spr. het grote woord gebruiken om een van de ergste vormen van menselijk leed gaat, dat niet van de laatste jaren dateert. Men moge het spr. ten goede houden, hij wil geen politiek bedrijven, maar als hij denkt aan de gevallen van zijn spreekuur en hij ziet, dat deze mensen jarenlang gehuisvest zijn geweest onder om standigheden, waarin de boeren hun beesten nog niet onderbrengen, en die daardoor gedoemd zijn steeds verder af te zakken, dan moet hij toch constateren, dat hier een stuk maatschappelijke schuld ligt en een aan klacht hiertegen zeker op haar plaats is. Het moet spr. van het hart, dat men er met schone woorden alleen niet komt. Zonder dat namen zijn genoemd, weet spr. toch heel goed welk geval de heer Ras met zijn voorbeeld op het oog had. Het tempo, waarin dergelijke gevallen tot oplossing worden gebracht gelukkig kunnen nog regelmatig enkele worden opgelost ligt veel te laag. Het ligt tussen de 40 en 50 gevallen per jaar. Wanneer daarbij wordt bedacht, dat 500 huizen voor onmiddellijke afkeuring in aanmerking komen en dat dit getal met 1000 moet worden verhoogd voor huizen, die binnen afzienbare tijd voor onbewoonbaarverklaring in aan merking komen, dan is het wel duidelijk, dat de ge meente hier bezig is aan een arbeid, waarvan het einde niet in zicht is. Wanneer men werkelijk ernst wil maken met het krotopruimingsvraagstuk, dan zal dit met grote spoed moeten gebeuren en spr. begrijpt niet, waarom het op dit moment nog nodig is het in studie te nemen. Het is niet een probleem van de laatste dagen, er ligt overal materiaal voorhanden. Men kan maar sorteren en een rapport schrijven. Spr. begrijpt niet hoe het mogelijk is, dat aan een plan tot het bouwen van krottenvervangen- de woningen, dat in Juni 1952 door de raad van Leeu warden is vastgesteld, in November 1953 door aller hande omstandigheden buiten het gemeentebestuur om nog geen begin van uitvoering is gegeven. Deze, met een voor spr.'s doen ongewone heftigheid uitgesproken woor den moesten hem even van het hart. Vanmorgen heeft hij bij de alg. beschouwingen ook al iets over dit vraagstuk gezegd. Hij heeft er met name op gewezen, dat de bereidheid van de particuliere eigenaren om mee te werken volstrekt onvoldoende is. Binnen het kader van de richtlijnen van het bureau Huisvesting en binnen het beleid van B. en W. krijgen de eigenaren een bepaalde voordracht aangeboden, die op hun beurt ingevolge de Woonruimtewet een candi- daat kunnen stellen. Ingevolge deze wet is een beroeps procedure mogelijk, wanneer het college het middel van vordering, dat het als een uiterst middel ziet, heeft gehanteerd. Het college is echter meer gebaat bij rustig overleg, waarbij veel meer gevallen worden opgelost, dan bij toepassing van het uiterste medium, wanneer dit regel zou worden. Overigens ligt het zo, dat men de opnamecapaciteit van de oude woningen niet moet overschatten. De op schuivingsmogelijkheid is zeer beperkt. Vast staat, dat er een plan moet komen voor de ver lening van bijdragen aan vele van de betrokken ge zinnen, vergezeld van behoorlijk materiaal omtrent de sociale status dezer gezinnen. Van de wethouder van Openbare Werken heeft de raad vernomen, dat dit on derzoek inmiddels door het gemeentebestuur ter hand is genomen, juist omdat dan duidelijk kan worden aan getoond, dat het a-sociale element bij de krotbewoners een kleine minderheid vormt, waarbij dan nog de vraag opkomt, of de omstandigheden, waarin deze mensen moeten wonen, niet de oorzaak van deze a-socialiteit is. De heer Ras heeft een aantal gedachten gelanceerd omtrent een mogelijke oplossing en hij begint met als punt 1: aankoop van vrijkomende woningen, die voor dit doel geschikt zouden zijn. Spr. is bereid deze vraag in het college nader onder ogen te zien en met name voor zover ze betrekking heeft op die buurten, die voor sanering in aanmerking komen. Of in deze een bijdrage wordt gegeven, weet spr. niet; de eventuele omvang daarvan kan hij ook niet schatten. „Meer vordering" heeft de heer Ras als 2e punt genoemd. Daaromtrent heeft hij nu al ongeveer de mening van de wethouder kunnen vernemen. Vordering is een uiterst middel en als men met een uiterst middel vaak gaat dreigen, gaat het effect achteruit. Wat het 3e punt: het verstrekken van een huurpremie aan huiseigenaren, betreft, spr. gelooft, dat dit niet realiseerbaar is. Voor zover dit als steun wordt gezien, zou de huurbijslag beter via M.H. aan het betrokken gezin kunnen worden uitgekeerd. Spr. gelooft, dat een post voor huurpremie aan huis eigenaren stellig geen goedkeuring zal krijgen. Hij geeft de heer Stobbe toe, dat een zeker deel van het gehele landelijke bouwvolume uitgetrokken is voor krotopruiming, maar dit betekent dus eigenlijk en dat geldt m.n. voor Friesland dat dit deel afgaat van het volume, dat nodig is voor het aanvullen van de woningvoorraad in verband met het tekort. Ook vanwege het departement van Wederopbouw worden reeds afgekeurde woningen, die nog worden bewoond, tot de woningvoorraad gerekend. En het ligt stellig zo, dat de beruchte 1500 woningen, die binnen kortere of langere tijd voor afkeuring in aanmerking komen, ook tot de woningvoorraad worden gerekend. Dit be tekent, dat, wanneer Leeuwarden een groter aandeel dan het hem toekomende volume krijgt, dit gaat ten koste van de inhaling van zijn tekort. Er is dus maar één standpunt verdedigbaar. Dat is dit, dat men boven het normale volume, bestemd voor het inhalen van het tekort, een volume voor het speciale doel van de krot opruiming geeft en wel zodanig, dat de gemeente over lange termijn meer planmatig (men vergeve spr. dit lelijke woord) aan de oplossing van dit vraagstuk kan werken, zodat niet 40 of 50 gezinnen uit krotwoningen geholpen kunnen worden, maar bijv. 100 a 150. Spr. gelooft, dat hij hiermede dit punt wel heeft be handeld. De heer Kamstra is blij, dat hij c.s. dit punt van morgen aan de orde hebben gesteld, want de woorden, die de wethouder heeft gesproken, zijn hem eigenlijk uit het hart gegrepen. Men zit nu in 1953 met de moei lijkheden, ontstaan door hetgeen gedurende vele jaren is verzuimd. Er is n.l. in het verleden heel weinig aan dacht geschonken aan woningen voor bepaalde groe pen. Men achtte het noodzakelijker de dieren behoor lijker onder dak te brengen dan deze groepen mensen. Spr. heeft begrepen, dat de wethouder toch wel mo gelijkheden ziet om in dezen een en ander te doen; dat het mogelijk is hetgeen de heer Ras naar voren heeft gebracht op sommige punten te realiseren. Op dit ge bied kan er dus iets gebeuren. Dat het beslist nood zakelijk is, weten wij, aldus spr., allemaal. Dat dit punt de belangstelling heeft van alle raadsleden, heeft spr. c.s. er juist van weerhouden om hun idee de vorm van een voorstel te geven. De heer Mani heeft gezegd, dat hij c.s. hierover nog niet hadden gesproken, maar dat hij eigenlijk het woord in dezen vroeg, om niet de indruk te wekken, dat het punt niet hun belangstelling heeft. Spr. c.s. willen niet een voorstel doen, omdat elk raads lid voor zich niet het odium op zich zou willen laden een voorstel, dat verbetering in deze onmogelijke toe stand beoogt, te „nekken" en het college in een dwang positie te brengen. Spr. herhaalt, dat hij blij is, dat hij c.s. dit punt aan de orde hebben gesteld en dat het college spreekt van een oplossing. B. en W. achten het dus mogelijk, dat er althans iets aan gebeurt. Hij c.s. hebben hier het oog op panden, die vrijkomen in de te saneren gebie den, panden, die soms nog enige jaren mee kunnen en voor sommige mensen practisch een kasteel betekenen. Spr. hoopt, dat het college aan het door hem c.s. naar voren gebrachte bijzondere aandacht zal besteden. De heer Van der Veen was niet van plan na wat hij vanmorgen bij de algemene beschouwingen al over de woningsituatie heeft gezegd, hier nog op terug te ko men. Hij wil echter gaarne 2 erklaren, dat ook hij c.s. overtuigd zijn van de ernst van het probleem en dat zij verder eigenlijk het zwijgen er toe kunnen doen; enerzijds zijn zij er zich van bewust, dat de mogelijk heden om hier in een aanvaardbaar tempo verbetering aan te brengen, practisch uiterst gering zijn, terwijl zij aan de andere kant wensen dit geldt in elk geval voor spr. persoonlijk dat het college de mogelijk heden, die er zijn, niet voorbij laat gaan. De heer Ras zou nog graag een vraag willen stellen. Hij heeft kort geleden gelezen, dat Minister Witte er gens heeft gezegd, dat in 1960 de woningnood voor een groot deel zou zijn verdwenen. Spr. heeft daar dit idee van gekregen: één van beide: de minister is er naast of bij ons klopt iets niet, juist in verband met de door hem c.s. aangesneden kwestie. Hij wil voorts de wethouder danken voor al de moeite, die hij ter zake gedaan heeft. Hij c.s. komen vrij regel matig bij de bedoelde gezinnen en bij verschillende gelegenheden heeft spr. gedacht: ik zou niet graag wet houder voor.de Volkshuisvesting of employé van het bureau Huisvesting willen zijn. Hij kan zich levendig voorstellen, zij het niet met tranen in de ogen, maar met tranen in het hart, welk leed in deze gezinnen wordt geleden. Hij gelooft echter, dat de oplossing van het probleem hier in goede handen is. De gedachte, die hij c.s. naar voren hebben gebracht, was slechts een be wijs van medeleven met het werk van B. en W. Hun fractie wil dit heel graag stimuleren. De heer Tiekstra (weth.) zal heel in het kort ant woorden. Hij is erkentelijk voor de waarderende woor den, die de raad aan zijn adres heeft gericht. Hij wil wel de verzekering geven, dat het desbetreffende beleid niet is het beleid van enige wethouder, maar natuurlijk van het college en daaraan wil hij onmiddellijk toe voegen, dat dit een van de vraagstukken is, die bij voortduring de meest ernstige aandacht en de grootste zorg van B. en W. hebben, juist omdat zij zo volstrekt overtuigd zijn van het menselijke leed, dat achter dit probleem verborgen ligt. Spr. heeft zoéven verzuimd zijn erkentelijkheid te be tuigen voor de waarderende woorden, door de heer Stobbe aan het adres van het college gericht en hij doet dat thans bij deze. Wat de mededeling van Minister Witte over de op heffing van de woningnood per 1960 betreft, men heeft nadien kunnen lezen, dat Zijne Excellentie deze uit spraak enigermate heeft gecorrigeerd. En dat betekent, dat de waardering van datgene wat men onder woning nood heeft te verstaan, bij het departement voor Volks huisvesting vermoedelijk enigszins anders is dan bij de gemeentebesturen, die dag in dag uit met deze kwestie worden geconfronteerd. En daarbij heeft spr. ook het oog op de vraagstukken, die buiten het probleem der krotwoningen vallen. Wanneer inderdaad in 1960 ook voor Leeuwarden het vraagstuk der krotwoningen zou zijn opgelost, zou het bouwvolume enkele veelvouden moeten bedragen van wat Leeuwarden tot nu toe heeft gekregen en in de nabije toekomst heeft te verwachten. Volgno. 162 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 166. Storting in de bij de woningbouwcor poraties gevormde reserve f 49.540, Wat de heer W. M. de Jong wil zeggen, betreft eigen lijk dit hoofdstuk meer in het algemeen. De ernst van het vraagstuk der volkshuisvesting heeft de raad nu al op bijzondere wijze besproken, maar spr. zou iets willen zeggen over de practische gang van za ken bij de woningwetbouw. Het gemeentebestuur heeft in dit opzicht niet zo heel veel te vertellen; dat is be kend. Er zijn vrij strenge normen en het bouwvolume wordt de gemeente toegemeten. Zij kan dus helaas niet zoveel meer doen dan met kracht en klem betogen, dat haar volume een bepaalde grootte moet hebben; overi gens, wat de uitvoering en de prijzen der woningen be treft, is men hier heel sterk gebonden. Er is echter nog wel een punt, ten aanzien waarvan de gemeente wat speelruimte heeft. Dat is de kwestie en dat is niet het belangrijkste onderdeel van deze materie, verre van dat wie nu zal bouwen: de corporaties of de ge meente? Van belang is dus de verdeling van het bouw volume over de verschillende woningbouwcorporaties. Nu is het anders dan met de Woonruimtewet voor spr.'s besef niet een kwestie van het college, maar van de raad. Daarmee wil spr. niet zeggen, dat hij ook in dat opzicht in het algemeen niet met het beleid van het college kan instemmen. Hij stemt met name in met het geluid, dat wijlen wethouder Geerts heeft doen horen in de kwestie met de woningbouwcorporaties. Spr. meent, dat in April 1952 is besproken, dat in Leeu warden de situatie was ontstaan, dat anders dan volgens de oorspronkelijke opzet van de Woningwet in de bedoeling lag de gemeente heel sterk heeft moe ten bouwen, maar dat toen ongeveer het moment aan gebroken was, om tot de normale situatie terug te keren. Nu is men het er wel over eens, dat men deze gemeen telijke bouw niet al te extreem wil doorvoeren of al te dogmatisch of doctrinair, en dat er wel wat speling in zit. Hij zou het echter toch zeer prettig vinden, wan neer het college de raad voortdurend volledig op de hoogte hield van het beschikbare bouwcontingent. Hij vindt het daarom logisch, dat gevraagd werd om een staat met inlichtingen omtrent het toekennen van het bouwvolume in een of andere portefeuille met raads stukken over te leggen. Op 1 Juli van dit jaar toch is er een misverstand ter zake geweest. Toen stond in een van de bijlagen: „Ter verdere realisering van het bouw volumeMaar de raad kon zich dat niet realiseren. Achteraf wordt duidelijk, dat die uitdrukking niet zo duidelijk is geweest. Dit is wel niet zo heel erg, maar het is wel zo, dat de raad op de hoogte dient te zijn van het contingent der toewijzing en van de be stemming daarvan. Naast het oorspronkelijke bouw volume dienen eventuele nadere volumina vermeld te worden en tevens kunnen B. en W. dan doen weten aan wie de bouw is toegestaan. Dat behoeft niet eens iedere drie weken te geschieden, maar dan weet de raad toch, hoe de zaken staan. De Voorzitter heeft vanmorgen gezegd, dat het college er op uit is om de raad zo goed mogelijk in te lichten, maar het college is op dit punt in de mem. v. a. iets te pessimistisch geweest. (De Voorzitter: Het hier gevraagde is practisch niet uitvoerbaar.) Spr. meent, dat, als iets practisch uitvoerbaar is, het dit is. Hij herhaalt dus zijn verzoek:

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1953 | | pagina 74