28
29
Houdt de raad op de hoogte; dat was hij tot dusverre
niet helemaal.
Voorts is de vraag gesteld, of, zodra opnieuw met
de woningbouwcorporaties besprekingen zijn gevoerd,
de raad even ingelicht kan worden. Dan kan deze, als
hij er behoefte aan heeft, over dit onderwerp gaan mee
spreken. Naar spr.'s mening komt dit de raad toe. Hij
gelooft niet, dat er veel aanleiding toe zal bestaan,
maar het is toch goed, dat de raad ook weet, hoe de
oorspronkelijke planning zo ongeveer lag. Nu antwoordt
het college: ,,Dit resultaat zal de raad bij de desbetref
fende woningbouwvoorstellen kenbaar worden ge
maakt". Tot nu toe is de raad op zeer incidentele wijze
met deze dingen geconfronteerd: Er kwam een bepaald
voorstel in de raad en op een andere tijd weer een an
der voorstel. Het geheel heeft de raad nooit kunnen
overzien. Is het niet logisch, dat hij weet, hoe de be
doeling en planning van meet af aan zijn geweest?
B. en W. zullen het met hem eens zijn, dat dit ook bij
de inlichting behoort.
Door het plaats gehad hebbende misverstand heeft
spr. op 1 Juli de zaak niet van allle kanten kunnen be
kijken. Toen heeft de raad toegestaan, dat de gemeente
144 woningen zou bouwen.
Achteraf was het niet voor 100% duidelijk, waarom
de vrees bestond, dat het bouwvolume, dat aan de ge
meente was toegewezen of eventueel toegewezen zou
worden, niet zou worden gerealiseerd. Er lagen bergen
van mogelijkheden om dit te realiseren. De meeste raads
leden weten er alles van. Maar ook de besturen van de
corporaties en hun architecten stuiten, evenals de ge
meentebesturen, bij de Wederopbouw op allerhande be
zwaren, misschien niet zo erg als bij het plan voor de
40 krotvervangende woningen het geval is, maar erg
is het wel. Het college heeft het toen het beste gevon
den met spoed een plan te laten maken door gemeente
werken voor de bouw van 144 woningen. Spr. wil er
nogmaals met klem op wijzen, dat er toen al op 11
Mei een verzoek was binnengekomen om bouwvoor-
schotten en exploitatiebijdragen voor 90 woningen van
de stichting Leeuwarden-Leeuwarderadeel. De woning
stichting wist echter niet precies hoe zij moest handelen.
Er wordt de corporaties verweten, dat zij niet snel
genoeg werken en niets in voorraad hebben. Aan de
gemeente zou in deze het verwijt kunnen worden ge
maakt, dat ze te snel werkte. Als er vooraf een
goede planning wordt gemaakt, kan er meer samenspel
tussen gemeente en corporaties zijn. Wanneer de raad
dan hiermede bekend zou worden gemaakt, zou dit
een goede gang van zaken stellig in de hand werken.
Nu was het immers zo, dat op 11 Mei de vrees bestond,
dat er niet voldoende bouwvolume gerealiseerd zou
worden, maar op 11 Mei was het plan voor die 90 wo
ningen er al. Bovendien, hoe komt het, als het bouw
volume niet tijdig gerealiseerd wordt?
„Beter Wonen" had ook nog een plan, maar deze
vereniging had wel buitengewoon veel pech. Door de
grote eisen, die Bouw- en Woningtoezicht moest stel
len bij de Pasteurweg, kwam de vereniging in moei
lijkheden en bleef het plan steken. Toen heeft ze nieuwe
plannen gemaakt voor de bouw van 45 woningen aan
de Abeelstraat. Er was al aangekondigd, dat „Beter
Wonen" die woningen zou hebben en eveneens, dat
„Patrimonium" niet 144, maar 72 woningen zou bou
wen, terwijl de zaak met 144 woningen rond was. Spr.
begrijpt niet, waarom dit van de zijde van het college
werd bestreden en waarom niet in plaats van gemeente
werken aan het werk te zetten, de andere plannen
geheel panklaar werden gemaakt. Bovendien was een
van die plannen gans en al gereed.
Een week later kon dit plan worden gewijzigd in die
zin, dat de oorspronkelijk geplande huur van f 7,50 kon
worden teruggebracht tot f 7,10. De aannemer was in
de buurt en wilde de bouw heel graag hebben en de
directie van de Wederopbouw zou het stellig wel heb
ben goedgekeurd, want zij is nog al geporteerd voor
dergelijke plannen. En nu zijn die 144 door de gemeente
te bouwen woningen nog niet eens aanbesteed. Met al
dat geschipper is de gemeente in een impasse geraakt
en in deze schone herfst wordt geen spade in de grond
gestoken voor een nieuw complex woningen. Hiermede
wil spr. van dit onderwerp afstappen. Hij wil er niet
over blijven praten, maar hij moest toch naar voren
brengen, dat hij op dit enkele onderdeel het beleid van
B. en W. niet gelukkig vindt. Men zit maar te houden
en te keren en spr. begrijpt niet, waarom het plan van
Leeuwarden-Leeuwarderadeel niet kon worden gereali
seerd. Rivaliteit zou er niet door ontstaan, want ieder
doet zijn best.
Er is nog een punt. Bij de woningbouw gaat het om
de uitvoering van de Woningwet. Hoe is in die wet de
uitvoering er van geregeld? Hoe heeft althans de wet
gever zich deze uitvoering gedacht Het principe, dat
die in handen der woningbouwcorporaties is gesteld, is
niet uitdrukkelijk in de Woningwet vastgelegd, zeggen
B. en W. Spr. had in de mem. v. a. graag gelezen, dat
het college op het standpunt staat, dat de woningwet-
bouw primair door de corporaties moet geschieden. Aan
het gegeven antwoord heeft spr, weinig. Het is immers
bekend, dat het wel de bedoeling van de wetgever is
geweest; in die zin is er in het parlement over ge
sproken. Het enige artikel, op grond waarvan de ge
meente zelf kan bouwen, is art. 54. De toelichting hierop
luidt, dat in laatste instantie door de gemeente zelf tot
de aankoop, bouw, of verbouw van woningen moet
worden overgegaan, n.l. indien langs andere wegen het
doel niet te bereiken is. „Niet altijd echter zal het par
ticulier initiatief", zo gaat die toelichting verder, „kun
nen of willen optreden, niet altijd zullen er solide ver
enigingen zijn te vinden, die bereid zijn om met gel
delijke hulp in de woningnood te voorzien". Dan pas
kan de gemeente dus zelf optreden. Hoewel dit niet in
de wet zelf met zoveel woorden wordt gezegd, blijkt uit
de commentaren wei, dat de gemeente op het tweede
plan staat en dat in de regel de woningbouw moet wor
den verzorgd door de corporaties, waarbij de gemeente
het risico draagt en de schakel is tussen het uitlenende
rijk en de lenende woningbouwcorporaties. Dat is de
figuur, die de wetgever voor ogen had en spr. had
graag van het college een antwoord in die trant ont
vangen.
Voor de gemeente liggen andere taken klaar. Spr.
denkt aan de bouw van tehuizen voor bejaarden, zoals
die in Kollum en Grouw zijn verrezen. Dit soort bouw
ligt moeilijk voor de corporaties, omdat deze nog min
of meer in het experimentele vlak ligt. Ook het oprich
ten van gebouwen met centrale voorzieningen, zoals
centrale washuizen e.d. ligt speciaal op de weg van de
gemeente, evenals de krotopruiming. Er blijft genoeg
over.
Spr. meent, dat ook hier moet worden gehandeld als
in Amsterdam, waar practisch alle woningbouw door
de corporaties wordt verzorgd en waar bouw door de
gemeente uitzondering is. Pas wanneer aangetoond zou
kunnen worden, dat de volkshuisvesting beter zou wor
den gediend door gemeentebouw dan door bouw door
de corporaties, zou spr. daar meer voor voelen.
De heer Van der Schaaf (weth.) vindt zijn taak in
dezen niet gemakkelijk. De heer De Jong is nog eens
teruggekomen op de geschiedenis van Juli en spr. moet
zeggen, dat hij er eigenlijk heel weinig behoefte aan
heeft om die zaak nog eens diep uit de sloot op te
graven. De heer De Jong beklaagt zich er enigszins
over, dat er in die tijd door een woningbouwvereniging
een plan is geproduceerd buiten hetgeen in een vooraf
gaande conferentie was besproken tussen de bijeen
geroepen woningbouwcorporaties. Maar wanneer de heer
De Jong zegt, dat hier de planning is gepasseerd, dan
is dat gebeurd door die woningbouwvereniging, die toen
in dat stadium zonder van de voren nader contact met
B. en W. te hebben opgenomen, dat plan heeft gepro
duceerd. Men kan dat dus memoreren, maar spr. gelooft
niet, dat de heer De Jong het recht heeft om als argu
ment tegen B. en W. uit te spelen, dat hier een te voren
opgestelde planning niet is aangehouden. Integendeel,
als B. en W. lust zouden hebben dat argument uit te
spelen, dan zouden ze dat tegen die woningbouwver
eniging kunnen doen. Maar spr. heeft zoals gezegd
weinig behoefte om dat verder diep en breedvoerig
uit te werken. De vraag, die de heer De Jong eigenlijk
centraal stelt, is deze: Wie rnoet nu in het stelsel van
de Woningwet het eerst bouwen? Spr. heeft, luisterende
naar de speech van de heer De Jong, met belangstelling
kennis genomen overigens niet helemaal voor het
eerst in deze raad van de zienswijze, die verschillen
de commentatoren over deze vraag ten beste geven. En
hij wil wel zeggen, dat die zienswijze niet ver van de
zijne is verwijderd. Hij kan daar aan toevoegen, dat er
misschien slechts een minuscuul verschil bestaat tus
sen de zienswijze, die de heer De Jong naar voren
brengt en die van het college. Het is hier immers ook
de practijk geweest, dat op ruime schaal aan de wo
ningbouwverenigingen de gelegenheid tot bouwen is
gegeven. Weliswaar heeft ook de gemeente na de be
vrijding in aanzienlijke mate gebouwd, maar dat moet
men aldus opvattenWanneer er een zeker bouwvolume
aanwezig is, is niet de eerste vraag: wie zal bouwen,
maar en dat onderschrijft spr. ook ten volle
dat er gebouwd wordt. Wanneer door omstandigheden
de woningbouwverenigingen iets trager op gang komen
dan de gemeente, dan ligt het voor de hand, dat de ge
meente de zorg in dezen op zich neemt. De woningbouw
verenigingen zijn er nog niet en wanneer ze er aan
stonds wèl zijn, wil de gemeente met genoegen terug
treden. En zo is in hoofdzaak de gang van zaken ge
weest. De gemeente gaf een royale kans aan de wo
ningbouwverenigingen, maar ze heeft iets in petto voor
het geval er iets haakt. Zo is de gemeente in de tweede
helft van 1953 gekomen met het idee 144 woningen te
bouwen, hopendeWat precies hierbij gehoopt en
gedacht is, daarin wil spr. nu niet meer treden, maar
achteraf is gebleken, dat het heel goed is geweest, dat
de gemeente dit project van 144 woningen achter de
hand had. Want het zal insiders bekend zijn, dat er in
de laatste tijd, nu het gaat om het realiseren van het
laatste deel van het bouwvolume, enige strubbelingen
zijn, die hopelijk zullen worden overwonnen, maar in
elk geval niet ten gevolge behoeven te hebben, dat bouw
volume verloren gaat. B. en W„ in de tegenwoordige
samenstelling, hebben weer het voornemen om, zodra
het bouwvolume voor de komende drie jaren bekend is
geworden, de woningbouwverenigingen in conferentie
bijeen te roepen en te trachten in overleg tot verdeling
te komen. Dat sluit echter weer niet uit, dat de ge
meente niet als veiligheidsklep misschien te eniger tijd
zelf nog een project klaar maakt, om ten koste van
alles te voorkomen, dat bouwvolume verloren gaat.
Nu kan men dus nog diep ingaan op de vraag: Wat
heeft de wetgever beoogd? Dat in de eerste plaats de
corporaties moeten bouwen en pas daarna de gemeente
Of andersom? Dat speelt zich af in het vlak van waar
dering, want uit de citaten, die de heer De Jong heeft
gegeven, blijkt ook, dat de gemeente in laatste instantie,
als iets niet los loopt, moet inspringen. Als door een
hapering bij de woningbouwverenigingen bouwvolume
dreigt verloren te gaan, is dat een omstandigheid,
waarin de gemeente te hulp moet komen. Spr. gelooft,
dat er verschillen in accent zijn, maar dat het wel los
zal lopen en dat er geen aanleiding tot ernstige con
flicten tussen de raadsfracties zal zijn.
Nu is nog deze concrete vraag gesteld: zijn B. en W.
bereid om een soort van woningvolumeverdelingsstaat
over te leggen? De heer De Jong zou het op prijs stel
len, wanneer voor elke raadsvergadering in één of in
een paar portefeuilles een dergelijke staat ter inzage
lag, maar dat is eigenlijk niet doenlijk. En het heeft
ook weinig waarde, omdat er, voor zover betreft de
particuliere bouw, een weg wordt gevolgd, die loopt
over Wederopbouw, en het duurt dan maanden, voor
dat een ingediende particuliere aanvraag uiteindelijk is
afgedaan. Wat er in die tussentijd met die aanvrage
moet gebeuren en wat er mee kan gebeuren, is niet
gemakkelijk te zeggen, want er kunnen van 50 aan
hangige aanvragen bijv. maar 40 of 41 uit de bus ko
men. Spr. moet zich dus bepaald onthouden van het
doen van een toezegging.
Wat betreft de verdeling en het opmaken van het
woningwetvolume, stelt spr. zich de gang van zaken
ais volgt voor: Wanneer er een conferentie is geweest
tussen de woningbouwverenigingen en men is tot over
eenstemming gekomen, dan zal de volgende stap zijn,
dat een van de woningbouwverenigingen zich bij de
raad vervoegt met een plan; dan zullen de raadsleden
de bevoegdheid hebben om desgewenst allerlei inlichtin
gen te vragen. Wanneer zij dus op hun qui vive zijn,
kunnen zij vragen wat zij wensen. Spr. ziet niet in,
waarom die vragen dan niet zullen kunnen worden
beantwoord, maar hij zegt er weer bij: Men moet er
niet al te veel waarde aan toekennen, omdat het her
haaldelijk gebeurt, dat een voor 38 of 72 of 40 of 60
woningen opgezet plan opeens naar boven komt, in het
zenith staat en dan de nek breekt over de laatste hin
dernis en ten slotte weer van de kaart is. Daarom moet
men dit slechts als van betrekkelijke waarde beschou
wen.
En dan heeft de heer De Jong nog gezegd: moet de
raad dit eigenlijk niet beslissen en niet B. en W. In
derdaad. dat is juist, in de meest consequente betekenis.
Maarde raad beslist er ook over. Als er dus een
voorstel komt van B. en W. om medewerking te ver
lenen en voorschotten te verstrekken voor de bouw van
bijv. 64 woningen aan de stichting X, dan is het de
raad, die er over beslist, na dus leiding te hebben ont
vangen van B. en W.
Dat de woningbouwcorporaties in de raadsvergade
ring komen en dat daar dan een verdeling tot stand ge
bracht wordt, is niet denkbaar.
De raad heeft de uitvoering in handen. Als hij de
voorstellen, die hem worden voorgelegd, afwijst, gaat
de bouw niet door. B. en W. geven leiding, maar de
raad neemt de beslissing, in de meest volstrekte zin.
De heer W. M. de Jong riskeert het, dat de vergade
ring nog een half uurtje langer duurt en zal zich daar
over maar geen zorgen maken, want hij heeft vreemde
dingen gehoord, die echter op snedige wijze zijn gezegd,
zoals de wethouder dat gewend is. Wanneer de door
spr. gevraagde gegeven i.z. de stand van het bouw
volume dan niet langs de eenvoudige weg kunnen wor
den verstrekt, dan hoopt hij inderdaad op het juiste
moment op zijn qui vive te zijn en te vragen hoe de
zaak zit. Daaraan valt weinig toe te voegen.
Spr. is het er volkomen mee eens, dat de gemeente
plannen in petto moet hebben om in geval van strub
belingen op te kunnen treden, maar spr. gelooft, dat
dat ook een taak van de woningbouwverenigingen is.
Zoals in de eerste jaren na de oorlog de gemeente heel
veel moest laten bouwen, zo kan het ook zijn, dat nu bij
eventuele strubbelingen een bepaalde woningbouwcor
poratie inspringt. Dat is heel goed mogelijk. Spr. is het
volkomen met de wethouder eens, dat de eerste vraag
niet is: wie zal bouwen, maar het gaat er om, dat
er gebouwd wordt. Daar ging het juist bij spr. in volle
ernst om. Wanneer de gemeente inderdaad even snel
had kunnen bouwen, was hij niet met critiek gekomen,
maar de aanbesteding van het bedoelde gemeentelijke
plan moet nog plaats vindenHet plan van de corporatie
was in onderhandse aanbesteding op basis van een be
paalde huurprijs, die kon worden overzien. Het ging spr.
er dus in wezen ook niet om wie zou bouwen, maar dat
er gebouwd zou worden en thans is het bijna zover, dat
de loop der dingen hem gelijk geeft, maar niettemin
hoopt hij, dat het meevalt en dat spoedig met een
nieuw complex een aanvang wordt gemaakt. Hij blijft
van mening, dat de plannen die geheel panklaar zijn,
eerst aan bod behoren te komen, ongeacht van wie het
plan is. In het door spr. gesignaleerde geval was dit
een plan van een corporatie en niet van de gemeente.
De heer Van der Schaaf (weth.) zegt, dat de heer
W. M. de Jong hem bijna er toe beweegt op dingen in
te gaan, waarop hij niet wil ingaan. Spr. zal er toch
weerstand aan bieden. Hij zal nog een moeilijkheid noe
men, die hij zoeven niet heeft vermeld. Het is jammer,
dat de heer De Jong er niet op kan antwoorden; hij heeft
het spreek-crediet reeds opgesnoept. Wanneer een plan,
dat is opgesteld door een woningbouwvereniging, niet
doorgaat om de een of andere reden, dan is er nog de
moeilijkheid van het betalen van de architectenkosten,
de kosten van voorbereiding, enz. Dat is nog een strui
kelblok, dat niet helemaal denkbeeldig is.
Volgno. 166 wordt onveranderd vastgesteld.
V'olgno. 178. Onderhoud, schoonhouden e.d. van de
veemarkt en overige markten f 85.565,
De heer Venema klaagt er over, dat men iedere Vrij
dag te doen heeft met het probleem van het schoon
maken van vee-auto's in de buurt van het marktter-