3 wat hij er van vindt. Hij sluit zich in het algemeen aan bij wat de heer Van der Meer heeft gezegd. De erva ring, niet alleen in Leeuwarden, maar ook daarbuiten opgedaan, heeft hem geleerd, dat inderdaad een com binatie van functies, zoals hier lid van het curatorium van het gymnasium en lid van het college van B. en W. (hetzelfde geldt overigens voor de combinatie van zekere functies met het lidmaatschap van b.v. het college van Ged. Staten) in bepaalde omstandigheden niet gewenst is, omdat nu eenmaal in die functies twee belangen op een zeker moment tegenover elkaar kunnen staan; dan zal de persoon, die de twee belangen vertegenwoordigt, onvermijdelijk óf links óf rechts in een min of meer on plezierige situatie komen te staan. Spr. betreurt het, dat dit onderwerp hier juist thans ter sprake komt, nu het een curator betreft, die tegelijk voorzitter van de ge meenteraad en eerste burger van de stad is. Juist zo'n persoon moet zonder de minste aarzeling door iedereen gezien worden als ver boven alle partijen te staan en mag zeker nooit het voorwerp van meningsverschillen op welke wijze dan ook zijn. Spr. zou ook om die reden de gelegenheid om de voorzitter daaraan bloot te stellen, liefst vermeden willen zien. Het is ook voor degenen, die er op een andere manier bij betrokken zijn en daar behoort toch de raad toe allerminst plezierig om deze dingen met de nodige onbevangenheid te bespre ken, nu de voorzitter van de raad de curator is, wiens herbenoeming het curatorium niet voorstelt. Spr. be treurt de situatie, waarin de raad op deze manier is terechtgekomen en hij zou het op prijs stellen, wanneer iets dergelijks deze Vergadering niet weer zal over komen. Spr. kan met de heer Mani meevoelen, dat het moment, waarop het curatorium meedeelt, dat het tot de ontdekking is gekomen, dat een soort roulerings- systeem gewenst is, weinig gelukkig is gekozen, gezien de geschiedenis, die nu eenmaal niet kan worden ver geten of losgelaten, ook al wil men dat. Dat men het curatorium kwalijk mag nemen, dat het tot die ontdekking kwam en dat het daarbij een aan beveling overlegde, die rekening houdt met het ge zichtspunt van curatoren, gelooft spr. niet. Wel zou het het curatorium kwalijk genomen moeten worden, als het de raad daaraan zou willen binden. Dat is natuur lijk een heel andere kwestie. Het zal aan de raad zelf liggen, of hij een dergelijk systeem gewenst of niet gewenst acht. Er is echter ook in de brief van curatoren de vraag besproken, of de combinatie van het lidmaatschap van B. en W. met het lidmaatschap van het curatorium al dan niet gewenst is. Voorts hebben zij de vraag gesteld, of de curator, die tevens lid is van het college van B. en W., beschouwd moet worden als een curator qualitate qua. Dat zijn vragen, die eigenlijk toch wel beantwoord moeten worden. Spr. had het prettiger ge vonden, als de raad de aanbevolen candidaat op de agenda vermeld had gezien en de zienswijze van het college van B. en W. te dien opzichte had kunnen ver nemen, waardoor de raad beter in staat geweest zou zijn daarover een oordeel te vellen. Spr. is van mening, dat de combinatie: lid van het college van B. en W. en lid van het curatorium van het stedelijk gymnasium, ongewenst is, zodat met het systeem, dat de laatste jaren heeft bestaan, z.i. zal moeten worden gebroken. De heer Kamstra is het met de vorige sprekers eens, dat het voor de raad een grote moeilijkheid is over dit punt het woord te voeren en hij meent, dat het cura torium het voor de raad eigenlijk nog moeilijker maakt, doordat het bepaalde suggesties heeft gedaan. Hij had liever gehad, dat dit juist nu niet was gebeurd; volgens zijn mening en hij sluit zich aan bij de uitspraak van de heer Van der Meer zijn het heel goede ideeën, die zeker een bespreking waard zijn. Hij betreurt het ech ter, dat het curatorium deze ideeën thans naar voren heeft gebracht; het tijdstip vindt hij ongeschikt. De heer J. K. Dijkstra (weth.) zegt, dat de raad zal willen begrijpen, dat hij hier nu enigszins anders staat dan wanneer een voorstel van B. en W. moet worden verdedigd, een voorstel, dat door B. en W. van een toe lichting is voorzien en door hen bij de raad is ingediend. Het college van B. en W. heeft namelijk t.a.v, het gym nasium zo niet helemaal geen taak, dan toch in elk geval een taak, die veel minder duidelijk ligt dan t.a.v. andere gemeentelijke scholen, omdat men de positie van het curatorium mede in ogenschouw behoort te nemen. De heer Van der Meer is begonnen met te zeggen, dat er niet eerder een situatie is geweest, waarin de raad kreeg te beslissen over het punt, waarover deze nu een besluit heeft te nemen. Spr. meent, dat dit niet juist is, want sedert 1945 zijn 8 jaren verstreken en daar de zittingsduur van een curator aanzienlijk minder dan 8 jaren bedraagt, leert een eenvoudig rekensommetje en de heer Van der Meer is als accountant toch zeker ook in staat om dit foutloos te maken dat zijn redenering niet klopt. Als zijn geheugen even goed is als dat van spr., dan zal hij zich ook herinneren, dat de vacature, waarin nu voorzien moet worden, een eind zou kunnen maken aan een periode, die begonnen is met volledige instemming van de raad. Het college van curatoren is toen vernieuwd en Mr. van der Meulen kreeg weer zit ting in dat college, na de kwesties, die toen afgehan deld, hoewel misschien nog niet helemaal uit de wereld waren. Er is dus eerder een vacature-v. d. Meulen ge weest en de raad heeft toen gewild, dat in die vacature- v. d. Meulen werd voorzien door benoeming van Mr. van der Meulen. De heer Van der Meer is verder van oordeel, dat er niet iemand namens de gemeente zitting in het cura torium behoort te hebben. Spr. zou zich van de beant woording af kunnen maken door te zeggen, dat dit onderwerp thans niet aan de orde is en dat die kwestie eventueel moet worden opgelost door wijziging van de verordening op het gymnasium. En die wijziging is op dit moment niet aan de orde; wel heeft het curatorium gezegd, dat het er aan denkt aan de raad te verzoeken de verordening te wijzigen. Bovendien zou de opvatting van de heer Van der Meer, dat niet iemand uit het gemeentebestuur of iemand namens de gemeente of iemand uit gemeentelijke kringen men zoeke maar uit zitting mag hebben in het curatorium, ook moe ten gelden voor een raadslid. Bij hem rijst de vraag, of bij een eventuele vacature-mevr. Dr. Blanksma-Kok de beraadslagingen hier ook deze wending zouden hebben genomen, hoewel men ook dan het standpunt zou kun nen verdedigen, dat het niet wenselijk is, dat iemand uit gemeentelijke kringen lid is van dat curatorium Wanneer men meent, dat verschil gemaakt moet worden tussen iemand uit (niet namens) het college van B. en W., die tevens zitting heeft in het curato.ium, en het raadslid, dat daarin zitting heeft, dan zou spr. willen opmerken, dat er inderdaad verschil is. Dat be hoeft hij aan raadsleden niet uit te leggen. De „B." echter is nog steeds niet het college. De raad weet, dat men hier gewend is om te spreken van ,,B. en W." en er is nog niemand van de raadsleden geweest, die lust heeft gehad om op bekorting in die zin aan te dringen, dat de ,,W." zou worden weggelaten. De heer Van der Veen heeft het gehad over een dub bele positie, waarin met name Mr. van der Meulen zou verkeren. Mr. van der Meulen is voorzitter van hot college van B. en W. en voorzitter van de gemeenteraad en hij is lid van het curatorium en de heer Van der Veen ducht daarvan een conflict van plichten. Als dat juist is, dan wordt het ook bedenkelijk, dat namens het ge meentebestuur in verschillende besturen van andere scholen gedelegeerden zitting hebben. De wethouder heeft de eer om als wethouder, zo gelooft spr., in elk geval als gemeenteraadslid deel uit te maken van het bestuur van de M.T.S. en de Ambachtsscnool, welk genoegen hij deelt met het raadslid, de heer Ir. van Balen Walter. Spr. heeft in die functie echter nog nooit last gehad van een conflict van plichten en hij neemt aan, dat de heer Van Balen Walter, hoewel deze nog maar kort zitting heeft, daar tot nog toe ook geen last van heeft gehad. Bovendien zou een conflict van plichten eerder te duchten zijn in die kringen (bij ondeiwijs, dat van een vereniging uitgaat) dan hier, waar het dat moet men niet vergeten een ge meentelijke school betreft. Spr. is blij, dat de heer Van der Veen ook ingiet, dat het moment, waarop deze kwestie wordt gesteld, weinig gelukkig gekozen is. De Kwestie toch is deze: Het cu ratorium wenst een andere zittingsduur voor zijn leden en beseft, dat daarvoor een wijziging van de verorde ning nodig is, maar voordat het de raad, d.i. een college, dat boven hem staat, verzoekt om wijziging van die verordening tot stand te brengen en van kracht te doen worden, beveelt het aan dit boven hem staande college asn, om te doen, alsof die wijziging van de verordening al van kracht was. Spr. gelooft, dat het niet duidelijker behoeft te wor den gezegd; er zit in dit geval iets scheefs, iets wat hem persoonlijk ook mishaagt. De heer Van der Veen zegt, ook te betreuren, drt van de mening van B. en W. niet op de agenda of in een begeleidend stuk is gebleken. Spr. kan die rede nering niet volgen, want de heer Van der Veen, die al lang lid van de raad is, weet toch, dat een voorstel van het curatorium nimmer vergezeld is van een toe lichting namens of door B. en W. De positie van B. en W. tegenover het gymnasium brengt dat nu een maal mee. En spr. kan zich voorstellen, dat curatoren B. en W. van een ontoelaatbare bemoeizucht zouden kunnen betichten, indien B. en W. voor een college, waarmee ze geen betrekkingen in ambtelijke zin behoe ven te onderhouden, in de plaats traden door een voor stel van zo'n college van een toelichting te voorzien. De heer Kamstra ten slotte heeft het tijdstip voor de suggestie van curatoren ongeschikt genoemd. Spr. behoeft niet te herhalen, dat hij dat volledig met hem eens is. Hij gelooft zo voldoende duidelijk te zijn ge weest. De hear Van der Meer hat de wethalder al efkcs taknikt, doe't hy him wiisd hat op in rekkenflater. Spr. wol dy yn 't publyk wol tajaen. Hy foiklearret it hjir- mei, dat hy dy hiele 8 jier net seis yn 'e rie sitten hat en sa is de bineaming fan in kurator him dus üntkom- men. As de wethalder it hat oer „gemeentelijke krin gen", giet hy fierder as spr. It wie der spr. om to dwaen, dat net deselde persoanen yn beide kolleezjes sitte, mar as immen üt „gemeentelijke kringen" yn it kuratoarium sit tl soe, dan soe dizze dus net de twadde bislissing, dy fan de gemeenterie, meimeitsje. De heer Van der Ve n zal even ingaan op wat de wethouder zopas heeft gezegd. Hij gelooft niet, dat in de verordening een bepaling staat, die tot de conc'usie zou moeten leiden, dat iemand van B. en W. qualitate qua zitting heeft in het curatorium. (De heer J. K. Dijkstra (weth.): Dat heb ik niet ge-egd.) Dan heeft spr. het veikcerd begrepen. Wat de kwestie zelf betreft, het is zeer wel mogelijk, dat men het ongewenste van de combinatie van het lidmaatschap van het curatorium en het lidmaatschap van B. en W. zou moeten uitbreiden tot de combinatie van het lidmaatschap van het curatorium en dat van de gemeentel aad. Alleen ligt de situatie in het algemeen dan natuu.lijk wel iets gemakkelijker. Dat zou men weer apart moeten bekijken. Spr. gelooft, dat de zaak hier ju'st nog moeilijker ligt, omdat men met een gemeentelijke instelling te doen heeft en men zich om die reden alleen al extra af hankelijk van de gemeente zal gevoelen. Hoewel hij er overigens helemaal geen behoefte aan heeft om voor het curatorium in de bres te springen, meent hij wel, dat de opmerking, dat het curator.u n hier vooruitloopt op een wijziging van de verordening, die het nog aan de raad zal moeten voorstellen en die de raad eventueel nog zal moeten aannemen, niet juist is. Het curatorium doet niet anders dan een aanbeveling en dat is een verplichting, die het wordt opgelegd. Het behoeft die helemaal niet te motiveren, maar heeft daar blijkbaar behoefte aan gehad. Nu is het curatorium blijkens zijn brief tot de overtuiging gekomen, dat het gewenst is de zittingsperiode van curatoren niet al te lang te maken. Daar is geen andere verordening voor nodig. Dat is een opvatting, die zich elk ogenblik kan voordoen en die niet in strijd is met de verordening. Die opvatting staat op zichzelf, los van de aanbeveling. Het curatorium voegt daar alleen extra aan toe, dat het dit zelfs van zo groot belang acht, dat het een bepaling ter zake in de verordening zou willen zien opgenomen. Dat kan gebeuren of niet gebeuren, maar op de wijziging, die de verordening misschien in de toekomst zal ondergaan, loopt het curatorium op deze wijze niet vooruit. Als die wijziging nooit tot stand komt, dan is het curatorium nog altijd bevoegd om hetzelfde te doen. Het is alleen weinig tactisch geweest in het uitkiezen van het moment, waarop het de sug gestie gedaan heeft. Die conclusie dringt zich hier spe ciaal op, omdat de vraag onwillekeurig rijst, of het curatorium ook dit moment zou hebben uitgekozen, als een van de andere curatoren asn de beurt van af treden was geweest. Dat is het vervelende. Spr. be treurt het, dat de raad in de weinig benijdenswaardige situatie zit, waarin hij moet kiezen, of hij een op zich zelf wenselijke gang van zaken zal bevorderen wan neer hij n.l. in gemoede er van overtuigd is, dat de meergenoemde combinatie ongewenst is dan wel zulks niet zal doen, omdat het, wanneer hij een andere curator zou willen kiezen, zou kunnen worden uitgelegd, alsof hij de aftredende zou desavoueren, terwijl dat de bedoeling allerminst zou zijn. De heer J. K. Dijkstra (weth.) is het niet geheel met de heer Van der Veen eens. Als spr. dat zo zegt, dan zal de heer Van der Veen behoefte gevoelen aan ver duidelijking van het wethouderlijke standpunt. Hij wil dan ook niet in gebreke blijven en hij gelooft het kortst te kunnen zijn, wanneer hij zegt, dat de vraag, of door stroming nodig is, en de vraag, of een gemeentelijk vertegenwoordiger men vatte dat nu maar in de ruimste zin op in het curatorium nuttig of schade lik, nutteloos of onschadelijk is, vragen zijn, die de raad krijgt te beoordelen, wanneer wijziging van de verordening aan de orde wordt gesteld. Spr. gelooft, dat dit duidelijk is. Het wordt, zo meent hij, nu en dan te veel over het hoofd gezien, dat dit het punt is, waar het om gaat, en dat dus het tijdstip, waarop die kwes ties aan de orde worden gesteld, niet los kan worden gezien van het incidentele karakter, dat het indienen van een aanbeveling, die anders is dan men in normale omstandigheden zou kunnen verwachten, heeft. Spr. wil het nog eens in alle duidelijkheid zeggen: De vraag, hoe die verordening zal luiden en hoe ze zal worden toegepast en welke wenselijkheden of geboden ze zal bevatten t.a.v. de duur van het curatorschap en de vraag, of een lid van het gemeentebestuur daarin zit ting behoort te hebben of niet, worden uitgemaakt door de raad en wanneer het curatorium bepaalde ver langens te dien aanzien heeft, behoort het die tijdig aan de raad kenbaar te maken en niet op een wijze, die de raad niet in staat stelt om zich over die zaken een gefundeerd oordeel te vormen. Men zal spr. toestem men, dat het tussen Zaterdag en Woensdag niet wel mogelijk is een zo belangrijke zaak te bestuderen. Aansluitende bij wat de heer Van der Veen zeide i.z. de viaag, of een raadslid al dan niet in het curatorium zitting kan hebben, zegt spr., dit nog wel nader te willen bekijken. B. en W. willen deze gehele zaak nog wel graag eens rustig bezien en wachten dus af, of het curatorium te eniger tijd een verzoek zal indienen om de verlangens die i.z. bepaalde punten bestaan, in de verordening opgenomen te krijgen. En dan verzekert spr. de heer Van der Veen, dat B. en W. dat met de meest moge lijke einst zullen doen, zoals de heer Van der Veen dat ongetwijfeld ook met grote ernst en veel verant woordelijkheidsgevoel zou willen doen. De Voorzitter stelt voor om de beraadslagingen te sluiten en tot stemming over te gaan. Benoemd wordt de heer Mr. A. A. M. van der Meu len, met 20 stemmen; (de heer Mr. C. S. de Jong 11 stemmen). Punten 5, 6 en 7 (bijl. nos. 240, 242 en 243). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 8 (bijl. no. 244). De heer K. de Jong is tot zijn spijt verhinderd ge weest de vergadering van de financiële commissie bij te wonen, waarin dit punt aan de orde was. Spr.'s aan vankelijke informaties gaven hem de indruk, dat het hier in hoofdzaak het aangaan van een geldlening met de gemeente Enschede betiof, terwijl hem bij nadere

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1953 | | pagina 83